De koningin der bende.
geleerd, dat geen groote zaken. zijn tot stand te
breDgen zonder dat men de kleine hartstogten van
de menschen te hnlp roept. Indien nu de zaak
der weerbaarheid niet staande kan worden gehon-
den zonder die streeling der ijdelbeidlaat ons
dan toch vooral niet te barsch en te streng zijn.
Want men bedenke het- wel^. de volksweerbaarheid
is eene zaak van het uiterste gewigt, niet alleen
het vaderland maar de beschaving van geheel Eu
ropa heeft er belang bij. Zoo de proeven der
volkswaarheid mislukken dau is hare zaak v oor
jaren lang bedorven, maar zoo zij welslagen dan
zullen zij den grond leggen van een systeem dat
de staande legers zal vervangen. De beschaving
der wereld eischt dat ecne algeraeene volkswape
ning de plaats inneme van het stelsel der groote
1 staande legers, een stelsel dat als t de bron van
al de ongelukken, die Europa hebbeu geteisterd,
i mag worden beschouwd. Waar ieder burger in
i staat is om de wapens te voeren daar heeft men
i geene soldaten meer noodig. Zoo Nederland dan
i met Engeland het voorbeeld geeft eener goed ge
slaagde vrijwillige volkswapening dan zal het aan
i Europa een dienst bewijzen, waarover alle nage
slachten nog zullen juichen.
<ii:\lEM.OE BEUIGTE.Y
Een opligter ontdekt door een logen
Een net heer, gedecoreerd, trad eenige weken gele-
den een dur voornaamste magazijnen van jnweelen
i te Weenen binnen. «Mijnheer,voegt ij den
winkelier toe, v't zal u misschien zonderling voor-
i komen. Ik heb 20,000 francs noodig tot over vijf
dagen; die wilde ik van u ter leen hebbeD en u
daarvoor dezen collier in pand geven. Ik ben die
en die wonende daar en daar." De winkelier, toch i
wel eenigermale verwonderd, opent de hem aange
boden doos, waarin zich een collier bevindt vani
minstens f 100,000. «Mijnheer," antwoordt hij,
1 «met 't meeste genoegen zal ik u de gevraagde som
i verstrekken. U is wel ."Daar komt juist eene
1 elegant gekleede dame binnen, welke den juweler-
zocht hem even afzonderlijk te mogen spreken,
i Geen vijf minuten of hij ia bij den beer van
den collier terng; hij overtoigt zich of t kleinood
nog in de doos is en geeft de gevraagde fr.
20,000.
Acht, tien, veertien dagen verloopen en nog
heeft de juwelier den man van den collier niet te
ruggezien. Hij neemt onwillekeurig nog eens bet
sieraad in de hand eD, o schrik daar bemerkt hij
dat 't valsche steenen zijn. Maar voor veertien
dagen waren er toch echte in. Geen twijfel, terwijl
hij de dame heeft gesproken, heeft de gedecoreerde
opligter den collier verwisseld. De dame moet zijn
medepligtige geweest zijn. Maar wat te doen. In
groote verlegenheid raadpleegt hij de politie, maar
ook deze zit geruimeo tijd met de handeo in het
haar. Eindelijk komt een der commissarissen op
een scharnieren inval. Nog denzelfden avond bevat
ten de groote bladen de volgende annonceDiefstal.
Bij den juwelier M. is heden een (brutale dief
stal gepleegd. Een achat aan paarlen en jnweelen
is ontvreemd en o, a een collier ter waarde van
f 100.000, die den bestolene zelfs niet eens toebe
hoort. Hij verzoekt dan ook dringend nasporing
en berigt bij de minste ontdekking."
Twee dagen later komt de eigenaar van den
collier met fr. 20.000 ziju kleinood terughalen.
Men begrijpt wat er gebeurde
Men schrijft nit Delft: «Maandag-nacht, on
geveer 2 ure, ontwaakte L. G., in de Oosterstraat
aldaar, door eenig gerucht, dat hij vernam en dat
hem toescheen veroorzaakt te worden door het
opechuiveu vau een raain. Na zich vergewist te heb
ben, dat dit geluid niet kwam van lieden, die boven
hem wonen, noch van zijn kinderen, begaf bij zich,
voorzien van licht, gewapend met een pook en ver
gezeld van zijne vrouw, naar de voorkamer, alwaar
drie zijner kinderen lagen te slapen. Hij vond daar
tot zijne niet geringe verbazing zijn buurmanT.de
K., die naar liet scheen door het opgeschoven raam
naar binnen was gekomen rn als een steenen bee'd
tegen den moor stond. Toen men den man naar de
reden van zijn onverwacht eu ougeweiischt bezoek
vroeg, gaf bij niet het minste antwoord. G. liet hem
eindelijk de voordeur uit, inaar verwittigde toch de
politie van het gebeurde, daar hij liefst van dergelijke
bezoeken voor het vervolg verschoond wenscht te
blijven."
Het ongeluk te Koningsbergen op het feest,
dat ter eere vau den Koning gegeven werd, vindt
veel deelueming; de indrnk op de feestvierenden
moet te grooter geweest zijn, omdat het in zolk
een grillige tegenstelling stond met de stemminir,
waarin zij verkeerden. De toevloed vau menschen
op de brug werd veroorzaakt, doordat de Koning
met een rijkversierde gondel de brug jnisi wilde
passeren. De leuning van de brug schijut door
waarop de volksweerbaarheid bij ons werd gcor-
gaiiiseerJ. Een anders wakkere volksvertegenwoor
diger heeft zelfs met te veel minachting ten haren
aanzien gesproken als van eene liefhebberij om
soldaatje te spelen, van een charlctannerie du me
tier. Zulk smalen heeft wel iets van den dwazen
bluf, waarmede een meester in de regten, die
somtijds eohter al heel weinig van het regt weet
over ongepromoveerde beunhazen en zaakwaarne
mers spreekt. Laat ons toch eens vooral den dwazen
waan laten varen dat eene wetenschap alleen in
het bezit kan zijn van hare officiële beoefenaars.
Nog altijd vereert Nederland in den brillenslijper
Spinosa, en niet in een hoogleeraar in de philosophie,
zijn eersten, jal laat ons zeggen zijn eenigen wijs-
geer. En wie zonde den naam van Eisinga, den
eenvoudigen wolkammer, maar tevens den vervaar-
diger van het planetarium te Franeker uit den rij
van Nederlands meest beroemde sterrekundigen
willen schrappen "Waarom zoude men dan niet
een krijgskundige knnnen zijn zonder dat men
soldaat is? Waarom zoude een eenvoudige weer-
baarbeidsman niet een kolonel of generaal in de
schaduw kunnen stellen Trouwens wat wa
ren de generaalsdie meer dan alle anderen
den roem van het vaderlandsche leger in onze1
eeuw hebben gehandhaafd, Daandels en Kraaijen-1
hoff oorspronkelijk anders dan weerbaarheidsman-1
ren? Van geneeskundigen werden zij, zoodra de1
nood hen riep, bekwamen krijgskundigen. Een1
groote grieve tegen de wijze waarop de weerbaar
heid wordt beoefend, bestaat in de gewraakte ijdel-
heid, die zij voedt, maar lieve Hemel 1 kan men
van die weerbaarheidsmannen dan vorderen dat
zij het gewone gebrek van alle menschende ijdel-
heid op eens zullen afleggen.
Wij erkennen het die nette uniformen, die ran
gen van officier en kaptein zijn voor menigeen
de sterkste aansporing om een Hd der weerbaar
heid te worden, maar wat kan dat kwaad? Wordt
het niet door de dagelijksche ervaring genoegzaam
Hebt gij het gehoord Lea, zeide de dochter des
molenaars.
Ik heb bet gehoord, zoo durven zij reeds van
hem spreken, hij wordt huns gelijke.
Neen Lea! zoo zal niemand meer van hem spre
ken. Hij is niet zoo als gindsche knaap en gij zijt
niet als gene deern. Gij zijt beiden boven het ge-
meeue en lage bedrijf verheven. Het hart uws
geliefden is rein gebleven en misschien schenkt
God liera de genade dat hij dezen nacht niet valle.
Hoor! riep zij op nieuw.
Lodewijk had zich plotseling van de huisdenr
verwijderd. Men hoorde hem schielijk terugkomen.
Ik had gelijk Hermina! Nu zal het er op aan
komen. Ik verheug mij reeds in die bange gezigten.
Wat zal Isaak Löser waiwai 1 schreeuwen.
Hij vloog naar binnen. Hermina volgde hem. Gen
darmen, gendarmeu! riep hij. Hij wilde schrik ver
wekken, de vermetele knaap en slechts bij het op
perhoofd was schrik te bespeuren.
Wai! God bewaar ons! Nu zijn wij verloren!
Levi Hirsch was rustig gebleven. Vertel toch op
knaap
Drie gendarmen komen op het huis aanrijden,
meer kan ik niet zeggen.
Van welke zijde?
Van den regterkant.
Zij hebben het nieuwe spoor van den wagen ge
vonden en het ook weer verloren. Zij hebben onze
hut ontdekt en komen ons hier opzoeken. O wai
Niemand kon hem tegenspreken-
Is alles in orde, molenaar Konnecke?
Ik bragt het in orde, toen gij kwaamt.
Hier dus! en de wagen eu de paarden?
Daar wist ik raad voor!
Ik heb Jacob met de paarden naar het bosch
gezonden. Ik weet plaatsen waar men ons in de
donkerheid niet zal volgen. Als zij den wagen vin
den geveu wij hem prijs. Zij kunnen hem niet
wegtrekken of zij moeten er haune eigene paarden
voorzetten n wilden zij dat, dan hebben zij geen
strengen of gareelea. Wie van hen neemt die ook
medej
Hij verliet met Jacob de woonkamer.
Gij weet de plaats der zamenkomst
Ja!
Voort 1 riep Levi Hirsch toen.
Ieder wilde de kamer verlatenbehalve de ver-1
loofde van Lea, i
Frankfurterkom riep Levi.
De jongman verroerde zich niet, keek niet eens
op. Isaak was van zijn eersten schrik bekomen om 1
in een tweeden te vervallen. Hij liep op den jon
gen man toe.
Zoon des ongeluks! sta op en volg ons.
Ik volg u niet, zeide de architect rustig.
Volg mij Frankfortcr, ik beveel het u!
Hij wilde den jongen man van de bank trekken,
Raak mij niet aan, Isaak Loser!
De oude vloog terug voor den dreigenden blik.
Lea, mijn kind, (iep hij. Deze kwam hem juist
tegen in de deur der kamer.
De beide meisjes hadden het geroep gendarmen
gehoord. Was het Gods hulp? of niet?
De dochter des molenaars liep haren vader na
door de achterdeur. De dochter van den hoofdman,
de kouingin trad in de woonkamer en stond te
genover haar vader.
Hij gaat roet mij
En dan gaat gij met ons, Lea, mijn kind?
Neen.
O waiwaarheen gaat gij waarheen wilt gij
Hij en ik gaan onzen eigenen weg.
O waigij hebt uiij gezworen dezen nacht bij
i ons te zijn, de Frankforter zal maken zijn proef
stuk. Wilt gij meineendig worden.
Ik zal mijn eed houden. Kom naar Marienfelde,
Daar zult gij ons vinden
1 Gij wilt niet meineedig worden, lief kind, Lea,
mijne dochter
Levi Hirsch greep den ouden bij een arm.
Maakt de angst en uw dochter u gek, kom, zij
zal haar woord houden. Spoedig, ik hoor reeds de
i gendarmen. Wie weet of het niet reeds te laat is.
Hij had gelijk, men hoorde geraas aan de huis-
deur.
Het licht uit! riep Levi zacht.
Hermina blies liet licht uit.
Voort! Gij Lodewijk vooruit, gij zijt zoo glad
als een aal eu weet u het best van allen te redden.
Ik ben naast u Loo, zeide de blaauwe Hermina.
Achter mij
Maar geef mij dan uwe hand
Hier
Zij verlieten de kamer. Vooraan liep Lodewijk,
dan volgde blaauwe Hermina, Isaak Loser en Levi
Hirsch volgJe het laatst, hij was na den knaap de
behendigste en geslepenste.
Er werd aan de gesloten deur geklopt.
Men ziet eu hoort niets, zeide eene stem buiten.
En toch zal het nest niet leeg zijn.
Langs de deur moesten de dieven voorbij.
Zij slopen onhoorbaar als geesten. Zoo kwamen
zij aan den molen, de deur stond open. Zij gingen
binnen. Toen de laatste, Levi Hirsch, binnen was
maakte hij ze digt. Hij schoof er twee zware gren-
dels voor en wel zoo zacht, dat er geen enkel ge-
i luid vernomen werd.
Wij zijn zeker, fluisterde hij toen. In het eerste
kwartier krijgt niemand deze deur open. Daarom
uiaur langzaam vooruit, Lodewijk zonder haast, alle
1 voorzigtigheid gebruiken, een enkele misstap kan
i ons verraden.
Wees gerust! riep Lodewijk.
i Hij sloop langzaam en voorzigtig in de diepste
J duisternis tusschen de steenen, raderen, balken en
1 blokken voort. Om ruim baan te maken had hij
i beide handen noodig, zoodat zijne gezellin hem
1 moest loslaten. Levi versperde den weg weder ach-
i ter zich en dit moest spoedig en zacht geschieden.
Zoo kwamen zij bij de klep, zij was slechts met
i een wervel gesloten. Lodewijk keek naar buiten. Ik
zie en hoor niets, het is pikdonker, voort dus, zij
1 gingen over de molenbeek en kwamen op een ei-
land en konden onmogeluk vervolgd worden zelfs
1 al waren de gendarmen hun op het spoor. M ie
i toch zou het wagen in den donkeren nacht over
eene snelvlietende beek te springen. ie zou zelfs
op de gedachte komen dat zoo even, tusschen al
die balken en steenen door, menschen gekropen