ipiM >in4tf4rTA^tovn A Een paar aanhalingen. te lande geblevene patrioten, voor zooverre zij althans aan de vjoegere gebeurtenissen een wjrk-, dadig deel bidden genomen. Toen de oranjepartij weder zegevierend in het bewind kwam^werd bijna iedere stad bet tooneel van plundering en geweld. Ten gevolge van de ontbinding der vrjjoorpeen was de burgerij ontwapend en weerloos, stond dus deze tegenover het verbitterd gemeen. De ber- stelde regering had nu tusschen beide moeten koinen en de bedreigde patrioten in hare bescher ming nemen, maar zij verzaakte altezeer dezen pligt, ongestraft en onvervolgd liet zij zelfs de grootste schandalenzoo als de openbare vernieling van de graftombe der Capelles te Gorssel bij Zutphen, de plundering van Delft door een drom van Haagsche voestuards,. enz. In plaats van door het spoedig-, vcrleenen etner algemeene amnestie mede te wer ken lot do verzoening, verbitterde zij de verslagenen door eene ontijdige gestrengheid. Daarbij was die gestrengheid bij voorkeur gerigt tegen hen, die eene staatshervorming hadden beoogd. Hierdoor plaatste zij ricb vijandig tegenover het verstandigst gedeelte der natiehierdoor veroordeelde zij hare eigen partij om te veranderen in een onbewegelijke klomp, waarin geen leven meer was te brengen, daar met liet uitzigt op hervorming ook de le venskracht moest vervliegen. In de hervormingsge zinde partij moest toch bij al hare afdwalingen de waarachtige kern der natie worden gezocht uit haar moest de geest voortkomen, die Nederland met een nieuw leven zoude bezielen. Wee dus een ieder die dat edelste gedeelte der natie van zich wilde af.-tooten, wee iedere regering die in gestadigen oorlog met de kinderen van den nieu wen tijd, alleen haren steun zoekt in hunne tegen standers. In de hitte der partijzucht zag de oranje partij dit voorbij, maar toen Willem I den troon beklom, begreep hij spoedig dat hij zijne beste bondgenooten zoude vinden in de hervormingsge zinde patrioten. De raadslieden, die hij koos hadden bijna allen behoord tot lionne partij, wie die dat niet in den vorst ral prijzen Het eenige jammer was dat velen dezer mannen reeds tamelijk oud waren geworden en dat de frivsehe krachten eener naar hervorming stre vende jonglingsehap niet tijdig ten beste van het vaderland waren gebruikt. Want helaas toen de mannen van 1787 en 1795 onder Willem I eerst Tegt in de gelegenheid werden gesteld om in ver- eenighig met Oranje voor het welzijn van den staat te waken, was reeds te veel van dat edele vocht >erdatnpt, de fijne gevoelens en denkbeelden van den nieuwen tijd hadden in hen reeds een te vas ten vorm aangenomen, en waren als het ware in hen gecristaliseerd. Veteranen der nieuwere rigting bleven zij te veel staan op het standpunt hunner jeugd. Niet de uit den eigen boezem des volks voortkomende vooruitgang en hervorming van de 19e eeuw, maar de door de hand der regering als een weldaad opgedrongen verligting en beschavingzoo als Frederik de Groote en Josephus II, die gewild ken zin onze vaders, obz* vooigaiger» gewent, op hnn werk bouwen wij voort. Terwijl wij. het ver keerde in hea erkennen moeten wij toch op hanne graten met dankbaarheid van hun -edel streven gewagen. £n mogen hunne gebreken, -bij de j staatshervorming, die wij thans beoogen, ons ten Het kan misschien zijn nut hebben nu in onze dagen het ullramontanisme zich zoo heftig gelden laat, een paar plaatsen in herinnering te brengen uit de overschoone Academiereis van Abraham des Amorie van der Hoeven Junior. Het is een smartelijk denkbeeld dat de jeugdige schrijver dier bladen, tintelend van geest, rijk aan geleerdheid, op ÜHjarigen leeftijd ontnomen moest worden aan zijn zich pas openenden werkkring. Met wat genot herlazen wij dat tiental brieven, door vorm en in houd een juweel onzer letteren. Het gebruik dat wij er thans van maken; achten wij geheel in den geest van den schrijver, die vol sympathie voor elke godsdienst, elke kerkelijke heersclizucht verfoeide. vHet gesprek kwam (schrijft van der Hoeven) ik weet niet meer hoe op de woelingen der ultrauiontaaiische partij in de Roomsch-katholieke kerk. sik ken ze« zeide Spcngel met opbruisende drift; ik ken zc, want ik ben zelf katholiek en ik ben het uit overtuigïug; maar deze Jezuiten en ultramontonen gij protestauteu kent ze niet, of gij zoudt meer op uwe hoede zijn eu uwe reg- ten met meer ijver verdedigen. Beijeren hebben ze reeds ingepakt en zoo de protestanten niet toezien zullen ze ook hier, in Uadcii, twist en onrust stoo- keu en het licht truchten uit te dooven.v De waarschuwing en opwekking kwamen mij merk waardig genoeg voor.. Ik antwoordde, dat ik be hoorde tot een kerkgenootschap, 't welk altijd had moeten hooren dat het tot katholicisme neigde (v. d. H. was remonstrant); dat ik nogthans niet minder opregt protestant was dan ik hem geloofde katholiek te wezen, en dat ik de woelingen der Jezuiten en ultramontanen, eu de heerschzucht van Rome van ganscher harte verfoeide, duur om vooral omdat zij eeue mogelijke toenadering tusschen ka tholieken en evaugelischen, d.i. tusschen christenen en christenen, met alle kracht zochten te verhin deren. De tweede plaats, die wij op het oog hebben, luidt letterlijk als volgt: (bladz. 62) Aan 't gesprek van dien namiddag nam Rede penning weinig deel; 't werd meest door Gieseler gevoerd. Hij bragt het op de woelingen der ul tramontaansche partij in Duitschland en Nederland Toen ik daarbij iets verhaalde van de werkzaam heden mijns vaders in de staatscommissie, betreffende het lager onderwijs, kwam hij voor zijne meening uit, dat men der kerk volstrekt het regt niet kan ontzeggen van ook daarover toezigt te houden. #Over het geheel* zeide hij, rschrijf ik de vorde ringen der katholieken in Duitschland grootendeels toe aan de verkeerde maatregelen van 't Pruisisch gouvernement 't welk ook de liberalen als 't ware hadden, waren hun doel en ideaal. Hunne denk- j gedwongen heeft om zich met de Pausgeziuden te beelden betrekkelijk staatshervorming en regering vere« nigen. Laat elke vijandige houding varen en waren dus geheel verouderd. Zoude het dan door j het grooter deel der katholieken zal tegen Rome ons niet diep mogen worden betreurd dat niet 'opslaandenn es ist keinen angenehm reeds in 1786 of 1787 eene verzoening tasschen j sich knechten zu lassen.. Pruisen een gansch ander staatsonderwijs is dan in Nederland en dat terwijl in ons land de gods dienstige vrijheid erkend wordt door den gebieden- den eischdat het onderwijs godadienstig neutraal zjj in de onbeperkte toelating van het bijzonder onderwijs, in Pruisen daarentegen de schoolpligtig- beid aan de vrijheid van -onderwijs in den weg staat. Het sich knechten zu lassen slaat in ieder geval niet op den katholiek tegenover den Staat. Zeer zeker kan hier van in ons land geen spraak zyn. Doch onmiskenbaar slaat het op Rome, op de ultrauiontaansche partij en nu in ons land door de liberalen elke vijandige houding tegenover godsdienstig andersdenkenden wordt geschuwd, mee- nen wij te mogen bopen dat het ook hier te lande aan het grooten deel der katholieken niet aangenaam kan ziju door de ultramantanen sich knechten zu lassen. De booze geest die 's menschen vrij heid op nieuw tracht te belemmeren, waar het streven der ontwikkeling eene rigting neemt, waarbij die geest geene. rekening vindt, bedreigt ernstig de eenheid van ons volk. Nog ééue aanhaling, (bladz. 60) Professor Leiden van Jena, ging zelfs zoo ver van mij met ernstigen spot te zeggen, irde Hollanders moesten eindelijk de gekke phantasie van een eigen volksbestaan laten varen en zich liever naauw aan Duitschland aansluiten, waartoe zij met lijf en ziel behooren.# Hem antwoordde ik dat de herkomst van ons volk mij bekend was, maar dat ik ook wist, boe bet in tachtig jarigen oorlog met eigen goed en bloed, zonder vreemde, zonder duitsche hulp, zich een eigen volksbestaan bevochten heeft; dat wij een eigen taal en eigen landaard hadden, over welke wij niet behoefden te blozen, en met de hulp van den God onzer vaderen, die alleen van al onze bondgenooten trouw had gehonden in onzen jongsten strijd, nog langer onze plaats hoopten te bewaren, zelfstandig cn niemands slaaf. Die hoop echter wordt eene ongerijmdheid wan neer Nederlanders goedvinden sich knechten z u lassen. GEME>GI)E BEKIGTEN. oranje en de hervormingspartij was tot stand ge komen. Ware dat gebeurd, onze geschiedenis zoude misschien eene geheel andere, eene veel roemrijker zijn geworden. Maar hoe dat ook zij, zeker is het, dat geheel ons tegenwoordig staatswezen door drongen is van de b-ginsels, waarvoor in het tijd- perk, waarop wij wezen, werd gestreden. Bij al hunne misslagen zijn toch de patrioten in zedelij- AVij zeiden dat deze plaats letterlijk dus lnidde en deden dit ooidat het op zich zelf eenig- sints zonderling schijnt in ons stelsel deze plaats te citeren. Wij drukken er daarom op dat wij ge ven wat er staat en stemmen volledig toe dat daarin het staatsonderwijs veroordeeld wordt en het toezigt der kerk op het onderwijs wenscbeiijk geacht wordt. Doch wij merken op dat het staatsonderwijs in In den avond van den 8 dezer maand hield Dr. J. C. Zaalberg de aangekondigde voordragt over Het concilie te Rome en pater Uyacinthe, of kerk in strijd met de moderne wereld." In weerwil van het gure weder was de opkomst van het publiek buitengewoon groot, de ruime zaal van den kastelein Knikker was prop vol. De begaafde en gevierde spreker ontving de uit bundigste toejuichingen. Tot leeraar der Friesche Doopgezinde gemeente 'e Z»<udam, is bij stemming der gemeeuteleden beroependr. R. Brouwer, van Barsingerhom. In den vorige week vervoegde zich Ban de huizen der ingezetenen te Meerkerk een koopman in manufacturen, naar zijn voorgeven reizende voor een handelshuis, dat eerlang ophield te bestaan, en zijne waren tegen een bespottelijk lagen prijs vei lende. Zijden dassen voor 40 ets, katoen voor 5 ets. de el, wollen tafelkleeden 75 ets, gemaakte ko- renzakken 40 ets. en zoo alles naar evenredig» heid. Daar hij alleen maar monsters vertoonde, kon meu slechts besteltiugen doen, die weldra zouden tolgen, mits meD 5o/o der waarde vooruit betaalde tien hadden wel lnst in het eerste, maar voor hunne beurs gelukkig niet in bet laatste. Enkelen, die zich hebben laten overhalen, daartoe uitgelokt door de buitengewoon lage prijzen, zien de toezen ding nog altijd te gemoet. De burgemeester van Koog ad Zaan heeft O! zes inziens een prijzenswaardige daad verrigt door de volgende bekendmaking, met wier opname wij onzen lezers geen ondienst meeuen te doen. „Het blijkt mij dat bet noodzakelijk is mijne handeldrijvende inge zetenen, doch vooral de 'maoufacturiers, te herin neren aan de wet van 7 April 1869 (Staatsblad No. 57), betreffende de maten en gewichten en aeegwerktujgen. De straffen, op het outdniken dezer wet gezet, zijn tamelijk streng, doch ze zijn noodzakelijk, want het is meer dan tijd, dat ein delijk eens een einde kome aan de verwarring, en dat men begrijpe dat wetten niet maar voor de aardigheid gemaakt worden. Als hoofd der plaatselijke politie moet ik zorgen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1870 | | pagina 2