24 MAART.
Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad.
Jtè 652.
Miskenning van Nederlandsche
dichters.
Veertiende Jaargang.
A
GEMEENTE AFKONDIGING.
Kiezerslijsten.
BRKENDMAKING.
KENNISGEVING.
Ao. 1870.
SCHAGER COURANT.
ai 4 i) 9 1 7 I'
Dit blad verschijnt op Woensdag avonddoch wordt
met een bijvoegselbevattende het jongste Schager-
marktberigtden volgenden avond verzondenaan hen
die zulks verlangen.
Brieven franco aan de uitgeefster.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Naar volksheil zonder deugd te dingen
Is arbeid aan een rota te biên.
Prijs per jaar 3,Franco per post f 3,60.
Afzonderlijke nummers f 0,07|.
Advbrtentiên van een tot vijf regels f 0,75; iedere
regel meerder ƒ0,15. Groote letters naar de ruimte die
rij beslaan.
Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen.
Burgemeester en Wethouders van Schagenma-
ken bij deze aan de ingezetenen bekenddat bij
de herkiezing der lijsten aanwijzende de personen
die bevoegd zijn tot het kiezen van leden voor de
Tweede Kamer der Stateu-Generaal der Provin
ciale Staten en den Gemeenteraadde uamen der
navolgende persouen daarop zijn geschraptals
daarop verkeerdelijk te zijn gebragt of wegens het
verliezen van een of meer der gevorderde vereisch-
tenen uithoofde van overlijdente weten
Voor de verkiezing van leden voor de 2e. Ka
mer der Staten Generaal en der Provinciale Staten,
Pieter BorstJan BronsJan Roggeveen Dz.
en Jan Streek; en voor den Gemeenteraad,
Comelis den Adel, Cornelis Bakker, Jan Blee-
kerPieter Boontjes, Pieter Borst, Jan Brons,
Meindert Denijs, Cornelis Hoedjes, Pieter Huis
man Simon Koorn Cornelis Langereis Jacobus
Hendrik Willem Slangen en Jan van der Sluis
Johz.
Schagen den 14 Maart 1870.
Burgemeester tn Wethouders voornoemd
Van Döruberg Heiden Burgm.
C. de Pater, Weth.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Scha
gen brengen mits deze ter kennisse van de In
gezetenen dat de lijsten aanwijzende de personen,
die bevoegd zijn tot het kiezen van Leden van de
Tweede Kamer der Staten Generaalvan de Pro
vinciale Staten en van den Gemeenteraadzijn
vastgesteld en aangeplakt en van heden af, gedu
rende veertien dagen op de Secretarie dezer ge
meentevan des morgens 10 tot des namiddags
2 ure [de Zondagen alleen uitgezonderd] voor een
ieder ter inzage zijti gelegd en dat mitsdien zij
die zich daarop niet geplaatst vinden of vermeenen
mogten dat anderen daarop ten onregte waren ge
bragt worden uitgeuoodigd hunne bezwaren bij
verzoekschrift, door de noodige bewijsstukken ge
staafd binnen veertien dagen na dato dezer aan
den Gemeenteraad in te dienen.
Schagen, den 14 Maart 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Van Dörnberg HeidenBurgm.
C. de Pater, Weth.
NATIONALE MILITIE.
Oproeping van Vrijwilligers voor de Zee-Militie.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Scha
gen; gelezen eene missive van den heer minister
van Binnenlandsche Zaken van den 5 Maart 1862
medegedeeld bij Provinciaalblad No. 24 van dat jaar.
Gezieu art. 150 der wet van 19 Augustus 1861
[Staatsblad No. 72.]
Boepen mits deze op alle die lotelingen welke
genegen zijn om bij de Zee—militie te dienen, om
rich daartoe aan te melden ter Secretarie van het
gemeentebestuur, voor den 1 April aanstaande, da
gelijks van des morgers 9 tot des namiddags 4
ure, uitgezonderd des Zondags.
Schagen, den 1 Maart 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Van Dörnberg Heiden
C. de Pater, Weth.
Burgemeester en Wethouders der gemeente
■Schagen
Gelet hebbende op art. 264 der Wet van 29
Junij 1851 (Staatsblad no. 85);
Brengen ter openbare kennis dat het door hen
voorloopig vastgestelde kohier van den Hoofdelijken
Omslag en dat voor de belasting op de honden
voor het loopende dienstjaar gedurende veertien
dagen en wel van Dingsdag den 15 Maart tot
en met Dingsdag den 29 Maart aanstaande ter
Secretarie dezer Gemeentevoor een ieder ter le
zing zal nederliggen.
Schagen, den 14 Maart 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Van Dörnberg Heiden Burgm.
C. de PaterWeth.
Nadat de Heldersche Courant in haar no. 914
de handschoen had opgevat voor het verpligt ge
bruik der vreemde benamingen van maten en ge-
wigteDberispt zij ons in haar volgend nummer
op vriendelijke wijze over onzen exclusiven natio-
nalen zin en over den minachtenden toon, waarop
wij over Göthe en Shakespeare hadden gesproken.
Hebben wij dit laatste gedaan Voor zoo verre wij
weten in geenen deele, wel spreken wij van e 11 e n -
dige vergoding van Göthe, maar met deze
uitdrukking wilden wij minder de waardering van
des dichters onovertrefbaar talent en genie, dan
wel de overdreven dweeperij ten zijnen aanzien
waartoe zich vele Nederlandsche letterkundigen
hebben laten verleiden veroordeelen boven alles
wilden wij het Nederlandsche volk waarschuwen
tegen de afgodische aanbidding van een man
die wel in sommige zijner geschriften door verede
ling van het schoonheids-gevoel aan de menschheid
groote diensten heeft bewezen maar ook van den
anderen kant door vele zijner werken een hoogst
nadeeligen invloed heeft uitgeoefend op het gods
dienstig, zedelijk en schoonheidsgevoel zijner
lezers.
Is deze uitspraak al te hard Maar voor men
haar als zoodanig geheel Yerwerpeleze men eerst
met volle aandacht Göthes römische elegien, zijne
wahlverwantschaften, ja zelfs sommige zijner meest
beroemde kleine en groote stukkenzoo als zijn
König van Thule en Wilhelm Meisters lehr en
wandrejahren; en men zal tot de overtuiging ko
men, dat de dichter die een verfijnd zinnelijk mingenot
boven een liefde des harten, en een kunstgevoel boven
zedelijkheid steldeeen hoogst gevaarlijke gids
voor het volk is. Wee, vooral onze natie, zoo
ze zich door de welsprekende stemmen van Op-
zoomerPierson en anderen liet verleiden om
Göthe den dichter bij uitnemendheid geschikt
voor onzeu tijd te vereeren.
Neenhem ODtbreekt juist dat gene wat den
mensch in onze eeuw het meest veredelt, natio
naal en vrijheids gevoel.
De dichterdie in 1813 te midden van Duitsch-
laods wedergeboorte, toen alle» wat edel dacht
ter hulp snelde voor het ongelukkige vaderland
gebogen bleef aan de knieën van tien vreemden
onderdrukker zijns volks moest eerder als een
treurig voorbeeld van menschelijke zwakheid worden
aangewezendan voorgesteld als een idiaal van
volkomenheid. Voor het overige mogen aristocra
ten met een verfijnd kuns'gevoel en geleerden
die in eene gelijkstelling met den grooten hoop het
ergste zien, genot en leering kunnen putten uit
sommigen van Göthes geschriftenvoor hetwelk
in het algemeen zijne geschriften, met hun voor
name glans en aristocratische strekking iu geenen dee
le deugen. Ieder die het met de natie weimeent
moet daarom waarschuwen tegen eene altezeer
veldwinnende vergoding van zijn naam.
Zoo de Nederlanders dan volstrekt willen dwee-
pen met Duitsche dichterslaat het hen dan doen
met mannen als Schiller en Korner dit zijn volks
mannen hunne gedichten en geschriften zullen
de liefde voor vrijheid en vaderland in ieders
borst doen ontvlammen. Eene getrouwe lezing
hunner werken zal het hart verruimen terwijl men
na kennismaking met Göthes werken zich moge
lijk verfijnd zal gevoelen in kunstgevoel, en ge
vorderd in wereldwijsheid en philosophiemaar
zeker deze winst door eene verenging vau het hart
al te duur moeten bekoopen.
De Heldersche courant schijnt ons op eene be
dekte wijze raad te geven om wat minder een
zijdig bij hollandsche dichters ter schole te gaan,
maar van den omgang met vreemdelingen ook op
te zoeken. De raad is overbodig. Sinds jaren
toch hebben wij ons beijverd om de lezers in
kenuis te brengen met vele der beroemdste stukken
uit vreemde letterkunde. Wij hebben wel is waar
in ons blad opstellen overgenomen over Vondel
Belamy Helmers en Bilderdijk maar niet minder
hebben wij gesproken over buitenlandsche schrijvers,
als Shakespeare Göthe Schiller en anderen. Ons
blad heeft dus in dat opzigt niet euvel gegaan
aan eenzijdigheid. Misschien hebben wij ons in
het bewuste stuk niet duidelijk uitgedruktmaar
zeker lag nietgelijk de Heldersche schijnt te
vermoedenin onze bedoeling om te betoogen
dat de nationale zin bij alle onze letterkundi
gen zoude zijn uitgestorvenhet voorbeeld van
ten Kate doet dus ten deze weinig afevenmin
wilden wij beweren dat aan onze dichters den
voorrang boven alle vreemde vernuften moest wor
den toegekendnoch dat men alleen de wer
ken van vaderlandsche letterkundigen zoude mogen
lezeu.
Wij kwamen alleen op tegen den minachtenden
toon waarop door twee bekende letterkundigen van
de twee meesterstukken van Bilderdijk was ge
sproken. En kan de Heldersche courant dien
toon dan goedkeuren? Was het de vraag of de
hollandsche gre^te dichters boven of benedenzie