18 Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad. 'M 673. Veertiende Jaargang. Ao. 1870. Tijdsbeschouwingen. ADVERTENTIEN worden voor dit blad aangenomen voor Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland door tusschenkomst van de heeren HAASENSTEIN en VOGLER, die tot dat einde hunne kantoren gevestigd hebben te: Hamburg, Frankfort a/d Main Berlijn, Leipzig, Dresden, Keulen, Stutgart, Weenen, Praag, Bazel, Zurich, St. Gallen, Geneve en Lausanne. SCHAGER COURANT. Dit blad verschijnt op Woensdag avonddoch wordt met een bijvoegselbevattende het jongste Schager- marktberigtden volgenden avond verzondenaan hen die zulks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Abonnementen op dit blad worden door alle Paus per jaar 8,Franco per post f 3,61). Afzonderlijke nummers f 0,07$. Advertenticn van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder ƒ0,15. Groote letters naar de ruimte dio zij beslaan. Naar volksheil zonder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te biên. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. 2 E Stelsel van volharding in 1830. De heer de Bosch Kemper heeft voor eenige weken in het volksblad de benoeming van Thorbecke tot minister van buitenlandsche Zaken ontraden op verschillende gronden, o. a. dat deze door eene brochure, in 1830 geschreven, zoude hebben me degewerkt om Willem 1 te stijven in zijn nader hand zoo noodlottig gebleken stelsel van volhar ding. Wij laten thans de wenschlijkheid der be noeming van Thorbecke tot minister van buiten landsche zaken in het midden, maar het gaat ten eeneraale ons begrip te boven dat een man als de Bosch Kemper er toe kon worden gebragt om uit eene voor 40 jaren geschreven brochure een punt van aanklagt tegen den grijzen leider onzer liberale partij te halen. Alleen persoonlijke antipathie kan den anders zoo grondigen kenner onzer vaderlandsche ge schiedenis dat verwijt in de pen gegeven hebben. Vooreerst is het naar ons dunktnog zeer twij felachtig of een vorst als Willem I zich zoude hebben laten influenceeren door het geschrift van een destijds nog betrekkelijk jeugdigen geleerde, die zoo hij fal eenigen roem had verworven die lauweren toch zeker meer had geplukt op het ge bied der letteren en bespiegelende wijsbegeerte dan op dat der staatkundige wetenschappen. Maar ten andere mogt het waarheid zijn, dat het ge schrift van Thorbecke in 1830 eene der aanlei dingen is geweest van de door ons volk en onze regering in 1831 en 1832 ten toon gespreide geestkracht en volharding, dan wel verre van daar voor blaam te verdienen, zoude hij er nog grooter aanspraak op de dankbaarheid der natie door verworven hebben. Het stelsel van volharding in 1831 en 1832 heeft toch ons vaderland van de grootste aller rampen, een bestaan zonder eer en waardigheid, gered. De houding onzer regering en gedeeltelijk ook die onzer natie was in 1830 aller ellendigst geweest. De regering, Belgie door eene ontijdige toegevendheid willende herwinnen, had het oproer overal in het gelijk gesteld, overal had zij aan hare troepen bevolen om voor de muitelingen te wijken. Als 't ware verraden door de regering was er bij het leger geen moed, bij de natie geen geestkracht meer. In plaats van zelf het oproer met geweld te bedwingen, had Willem I dadelijk de handen smeekend naar de groote mogeudheden opgeheven. Geen wonder, dat die mogendheden ach weldra als zijn regters gedroegen. De schijn van lafhartigheid lag dus in groote mate op de nederlandsche natie. In dien tijd kon de aansporing tot het betoonen van geestkracht geen andere dan nuttige gevolgen hebben. Wat zoude er van ons land geworden zijn, zoo de re gering dadelijk had toegegeven aan de bevelen van de Londensche conferentie 't Is waar, ons grond gebied is door het stelsel van volharding niet uit gebreid, onze schuld is daarentegen er door ver dubbeld, maar onze nationale eer is er doorgered, een geest van zelfvertrouwen is er bij het volk door ontwaakt, die als ons beste bolwerk tegen buitenlandsch geweld moet worden beschouwd. Hoe jammerlijk zou het met ons gesteld zijn zoo de regering in het begin van 1830, zonder eenigen strijd had gezwicht. In het oóg van geheel de wereld zouden wij als een hoop lafhartigen bekend hebben gestaan, wij zouden mogelijk nog gesproken hebben van de glorie der 17e eeuw, maar een ieder zoude ons toegeroepen hebben, wat Boileau den Hollanders, toen hij ze reeds verslagen waande op honenden toon toezong: /rgij die eertijds als regters zaat over de geschillen der koningenlaat thans af van het vechten, de geweren zijn te zwaar voor uw arinen, neemt uw seisen in handen en maait het gras in uwe weiden of melkt uwe koeijen, maar voor soldaten deugt gij niet.* Doch de in 1831 betoonde moed, de tieudaagsche veldtogt en de belegering der citadel van Antwerpen hebben ons in de achting van Europa hersteld. Wij pluk ken er nu nog de vruchten van, daar men weet dat Nederland ook in onze dagen, als de nood aan den man komt met leeuwenmoed zal strijden. En thans als ons de moed dreigt te ontzinken behoeft men ons slechts te wijzen op die gedenk waardige jaren van 1831 en 1832 om ons weder op te beuren. Het was eene onvergelijk grootsche houding onzer regering, toen zij van al hare bond- genooten verlaten, alleen standhield tegenover Frank rijk, Engeland en Belgie, niet alleen weigerde om een wapenstilstand te sluiten, maar ook aan het leger het bevel gaf om zich te beschouwen in staat van oorlog tegen iederen vijand, die het grondge bied van Nederland zoude willen schenden. Het was eene edele houding der natie, toen zij besloot het uiterste te wagen en daartoe in weinige dagen voor 45 millioen guldens deelnam in eene grld- leening, uitgeschreven om de oorlogskosten te dek ken en met geestdrift antwoordde op het plan der regering om een begin te maken met eene oproe ping van alle weerbare mannen beneden de 50 jaren. Wie zoude deze bladzijde uit de geschiedenis vanons vaderland willen missen? Waarlijk zoo Thorbecke mede heeft gewerkt pm Willem I die fiere houding te doen aannemen, dan zoude hij daardoor een even groote aanspraak hebben op de dankbaarheid des volks, als door het aandeel da' hij heeft gehad in de zoo gezegende grondwets herziening. Eerst na de roemrijke verdediging der citadel toen onze eer was gered, werd een langere weer stand onverstandig. Eerst in 1833 werd het on staatkundig om door een dwaaslijk volgehouden systeem van volharding 6 jaren lang te blijven ver keeren in een toestand van oorlog, die ons finan cieel moest ten gronde brengen. Heeft Thorbcck nog na 1833 de regering aangespoord om te blij ven volharden in hare stijfhoofdigheid? Wij ge- looven het niet en de heer de Bosch Kemper zwijgt er ook over. Het kan zijn dat het minis terie van Maanen zich ook in hrteren tijd op den eens gegeven raad heeft beroepen, maar wie kan den raadgever aansprakelijk stellen voor de nadee- len, die er zijn voortgevloeid uit het opvolgen van zijn raad, dat op zijn tijd uitmuntend was, maar bij geheel veranderde omstandigheden noodlottig is geworden. Een geneesheer raadt zijn patiënt gedurende de winterkoude aan: kleed u wat warmer, ga als de zon schijnt, des middags wat wandelen, de zieke volgt den raad en hij bevindt er zich wel bij, maar zoudt gij hem niet dwaas vinden, als hij dien raad ook te midden van de hitte der hondsdagen blijft volgen En wat zoudt gij van den man zeg gen, die anderen in het oor fluistert: neem toch die doctor niet, want hij geeft zulk een verkeerden raad. Hij raad ongestelden aan om zich te ver- broeijen, en te midden van een hitte, waarin geen gezonde het zelf kan uithouden, te blijven wande len Naar wij gelooven gelijkt de heer de Bosch Kemper wel eenigzins op dien man. Bamspoed van Frankrijk. De vaderlands liefde welke door het geheele fransche volk onder den rampspoed aan den dag wordt gelegd, ver dient in volle mate onzer aller sympathie. Neen! Goddank, de edele fransche natie, aan wie Europa hare staatkundige wedergeboorte is verschuldigd ;s nog niet gestorven. De schok, welke zij thans ontvangt, zal haar goed doen en jaren lang wel dadig op haar werken. Zij scheen dood toen zij in 1851 hare afgevaardigden straffeloos liet ge- vangen nemen, dood scheen zij toen zij tegen ha ren zin hare troepen naar Mexico liet sturen om daar een vreemden gelukzoeker op den troon te helpen, maar thans in haar ongeluk, geeft zij blijken van eene eeuwig jeugdige levenskracht. Zij ook onder ons, die zoo ijverig wensehen naar de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1870 | | pagina 1