»8R»KR»A8
20 APRH..
Algemeen Nieuws-, Advertentie- Sc Landbouwblad,
M 708.
Nederland voor en na 1848.
Vijftiende Jaargang.
Ao. 1871
ADVERTENTIEN worden voor dit blad aangenomen voor Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland door tusschenkomst van
de heeren HAASENSTEIN en VOGLER, die tot dat einde hunne kantoren gevestigd hebben te: Hamburg, Frankfort a/d Main
Berlijn, Leipzig, Dresden, Keulen, Stutgart, Weonen, Praag, Bazel, Zurich, St. Gallen, Geneve en Lausanne.
SCHAGER COURANT.
Dit blad verschijnt op Woensdag avond doch wordt
met een bijvoegsel, bevattende het jongste Schager-
marktberigtden volgenden avond verzonden aan hen
die zulks verlangen.
Brieven franco'aan de uitgeefster.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 8,Franco per post f 3,60.
Afzonderlijke nummers f 0,0
ADVKRTRNTiëx van een tot vijf regels f 0,75; iedere
regel meerder 0,15. Oroote letters naar de ruimte die
zij beslaan.
Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen.
Naar volksheil zonder deugd te dingen
Is arbeid aan een rots te biên.
POLITIE.
Ter secretarie dezer gemeenteter terugbeko-
ming voorhanden een zwarte vrouwenzak met 'ver
schillende voorwerpen, dezer dagen op de open
bare straat gevonden.
Multatuli heeft in zijn laatste ideën Thorbecke
wederom tot het doel zijner aanvallen gemaakt.
Het geheime oogmerk van deze aanvallen Is, m.i.
niet ver te zoeken, geene andere grootheid dan
die van den eenigen Multatuli te doen erkennen,
zoude dat niet de bron zijn, waaruit menige aan
val op deze of gene grootheid uit het verleden
of het heden bij hem is voortgevloeid
Hij vertelt ons verder, dat de door hem vroe
ger gedane aanvallen op Thorbecke tot nog toe
niet zijn tegengesproken, behalve dat eens zeker
onbeschofte Thorbeckiaan hem het niets bewijzend;
dat is gelogen heeft toegeduwd. Wij geioo-
ven dat Multatuli zich vergist, wij meenen in me
nig tijdschrift en dagblad, wel degelijk eene ver
dediging van den staatsman gelezen te hebben,
voor zoo het althans bepaalde feiten betrof, waar
de aanval alleen een wild schermen met woorden
was, daar kon natuurlijk a»n geene verdediging
gedacht worden. Maar ook geateld dat de woor
den van Multatuli eens door niemand wederlegd
waren, wat zoude het bewijzen Zoude er niet
uit blijken dat Thorbecke in de schatting onzer
natie te hoog staatdan dat hij naar haar ge
voelen eenige verdediging tegen znlk een aan
valler zoude behoeven In het bedoelde stuk
spreekt Multatuli ook van het ongelnks volle jaar
1318. In verband met het vorige kon men hier
aan geen anderen zin hechten, dan dat de grond
wetsherziening en de daaruit gevolgde optreding
van Thorbecke als minister, niet dan de nadee-
ligste gevolgen voor den nederlandschen Staat en
het nederlandsche volk zonden hebben gehad.
Mnltatnli heeft van de natuur de gave ontvan
gen om het volle licht te doen vallen op een
zeker gedeelte der waarheid, om de door dat licht
verblinde lezers of hoorders te doen gelooven, dat
dit kleine atukje waarheid na de heele waarheid
is, daarom zijn zijne geschriften zulke gevaarlijke
vrienden voor jongelieden en voor menschendie
zich het zelfstandig doordenken niet gewoon heb
ben gemaakt. Een voorbeeld slechts uit duizenden:
in menige doodsadvertentie leest men: wij berus
ten in den wil des HeerenMultatuli zoekt deze
zegswijze bespottelijk te makendoor er tegen
over te stellen, de advertentie: wij hebben een
zoon verloren, maar wij berusten er niet in, maar
zullen tegen den Heer in verzet komen.
Voor den oppervlakkige is deze zegswijze door
deze spotternij aanstonds veroordeeld, maar die
dieper denkt, stelt den geloovige tegen Multatuli
in het gelijk, immers die geloovige denktal kon
ik ook mijn zoon in het leven roepen, mijn pligt
als christen zoude het mij verbieden, daar ik hem
zijn zaligheid niet mogt onthouden, hoe zwaar dus
mij ook het verlies valtik prijs de hand des
Heeren. In den mond van geloovigen is dus zulk
een zegswijze volstrekt geen onzin.
Maar keeren wij tot 1848 terug. Geroepen tot
verdediging van zijn aanklagt tegen Thorbecke zoude
Multatuli waarschijnlijk op dezelfde goochelaars
manier handelen, denkelijk zoude hij zeggen: zie
rondom in ons vaderland en springt u de onge
lukkige toestand onzer natie niet. overal in het
oog Is de hoogere klasse niet voor een ge
deelte bedorven, de burgerij niet bekrompen en
de lagere volksklasse niet onwetend en zedeloos
Kunnen onze industrie en onze koophandel wed
ijveren tegen die van vreemden P Is het met
onze dëfensie en marine niet jammerlijk gesteld
Wemelt het in sommige onzer groote steden niet
van armen en is het derde gedeelte onzer natie
niet zoo behoeftig, dat het zich noch boter noch
vleesch kan aanschaffen, en gij waagt het een
staatsman te verdedigen, ja I te prijzen die na
een bestuur van 23 jaren, zulk een ellendigen
warboel achterlaat.
Multatuli zoude al deze gebreken en ellenden
ons in de levendigste tafereelen voor oogen schil
deren en zoo hij het met al zijn talent deed, wie
zoude dan Thorbeckes partij durven kiezen En
toch met dat al zonde Multatulies betoog niets
bewijzen.
Het geluk en ongeluk van een volk is altijd
betrekkelijk, vergeleken met het ideaal vau gelnk
is iedere natie diep ongelukkig. Wil men een
goede maatstaf voor het gelok van een volk heb
ben, dan moet men zijn toestand vergelijken of
met dat zijner naburen of met dat, waarin het zelf
in een voorafgaand tijdperk verkeerde. De laatste
maatstaf is zeker de beste om den graad van ver
meerdering of vermindering des volksgeloks te be
rekenen, want in de vergelijking met naburen moet
men historische invloeden en den vroegeren rege-
rings vorm te veel in rekening brengen.
Maar toch schroomen wij niet den graad van
ons volksgeluk metende, beide deze maatstaffen te
gebruiken. Wij willen ons niet inlaten met ver
velende statistieke opgaven, maar wij noodigen ie-
deren onpartijdigen Nederlander uiteen reisje
over onze grenzen te doen, en dan zal hij gewaar
worden dat aan alle zijden van Nederland er meer
welvaart en volksgeluk aan de zijde van ons land
dan aan den anderen kant wonen. Aan onzen kant
zal hij schooner dorpen, betere wegen, lagchender
boerenerven vinden, dan bij onze naburen, al be
wijst dat nog niet veel, er volgt toch zeker uit, dat
wij niet ongelukkiger dan onze naburen zijn. Maar
laten wij na eens onzen toestand van heden met
dien van voor 1848 vergelijken. Blijkt uit die
vergelijking dat dat jaar voor ons een ongeluksjaar
is geweest? Sinds 1848 is onze bevolking met
een vierde vermeerderd, zijn al onze steden en dor
pen uitgebreid en verfraaidzijn onze landbouw
handel en nijverheid veel vooruitgegaan; sinds dat
jaar is ons land overal met spoorwegen en tele-
graaphlijnen overdekt, zijn overal kanalen gegraven,
zijn groote waterplassen droog gemaaktis ons
postwezen en ons muntstelsel geheel verbeterd.
Naar ons voorkomt bewijst dit, dat de uiterlijke
welvaart zeker niet achteruit is gegaan. Maar zal
Multatuli hierop welligt antwoorden, dat zoude ze
ker ook zonder Thorbecke gekomen zijn, volkomen
waar, inaar ons dunkt, wij hebben dan toch nog
geen groote reden om te klagen over dat onheil
volle jaar 1848. Maar zal men misschien
weder antwoorden, dat verfraaijing van steden en
dorpen, dat spoor- en telegraafwezendaar kan
de mindere man niet van eten, en bij al dien
grooter welvaart krijgt onze mindere stand alleen
slecht brood en geen vleesch tusschen de kiezen,
't is helaas! waar, maar was dat voor 1848 beter?
Na 1848 zijn afgeschaft de accijns op het scha
pen- en varken vleesch, op het meel, op de brand
stoffen, daardoor toch heeft de mindere man ge
profiteerd.
Doch de mensch zal niet alleen van brood leven,
is sinds 1848 het intellectuele leven door de re
gering misschien verwaarloosd Ons lager en mid.
delbaar onderwijs is sinds die dagen veel verbe
terd, de toestand onzer onderwijzers is aanmerke
lijk beter geworden, voorzeker ook het onderwijs
onder ons is du ver van volmaakt, maar toch moet
men erkennen, dat wij sinds 1848 veel zijn voor
uitgegaan.
Maar onze wetgeving, is het geen ellendigheid
dat men daarmede zoo sukkelt Wat werd er ge
daan door de regeringen sinds 1848 Morrende
lezers ziet eerst eens de staatsbladen sinds dat
jaar in, gij zult vinden, als gij ze doorlezen moet,
dat ze welligt dikker zijn dan u lief is. Misschien
kon er meer gedaan zijn, maar het is toch niet
minder zeker, dat er veel gedaan is. Jawetten
genoeg zal men zeggen, maar wat 'heeft het volk
daaraan, al die wetten wat zijn het anders dan