26 Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad. DE INKOMSTEN-BELASTING. Vijftiende Jaargang. 735. Ao. 1871 ADVERTENTIEN worden voor dit blad aangenomen voor Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland door tusschenkomst van de heeren HAASENSTEIN en VOGLER, die tot datjeinde hunne kantoren gevestigd hebben te; Hamburg, Frankfort a/d Main Berlijn, Leipzig „Dresden, Keulen, Stutgart, Weenen, Praag, Bazel, Zurich, St. Gallen, Geneve en Lausanne. BEKENDMAKING. SCHAGER COURANT. Dit blad verschijnt op Woensdag avonddoch wordt met een bijvoegselbevattende het jongste Schager- marktbcrigtden volgenden avond verzondenaan hen die zulks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Abonnementen op dit blad worden door alle Prijs per jaar f 8,Franco per post f 3,60. Afzondetlijke nummers f 0,07 J. ADVERTBNTiëM van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder ƒ0,15. Groote letters naar de ruimte die zij beslaan. Naar volksheil zonder deugd to dingen Is arbeid aan een rots te biên. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. Gevonden. Op den 19 October 11. is onbeheerd op den Valkoogerdijk gevonden een lam, hebbende eene blaauwe plek op het kruis en een hakje uit het regtcroor, zijnde een weer en langstaart. Regthebbcndon worden opgeroepen en verzocht zich aan te melden ter plaatselijke Secretarie. Burgemeester en Wethouders der gemeente Schagcn Brengen naar aanleiding van Art. 203 alinea 3 der Wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad No. 85) ter opeubarc kennis, dat de 1ste suppletoire be grooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven voor 1871, zooals zij aan den Raad dor gemeente is aangeboden op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing zal worden nedergelegd van af 25 October tot en met 8 November aanst. en dat een ieder daarvan, tegen betaling der kosten, een afschrift zal kunnen bekomen. Schagen den 24 October 1871. Burgemeester en Wethonders voornoemd De Wethouder, waarnd. Burgemeester D. TIMMERMAN. De Secretaris van Bevervoorden. Een leeuwerik had den tijd, waarin geheel het gevleugeld geslacht zich der minne wijdt en nest jes bouwt laten voorbijgaan, maar toch wilde zij nog gaarne een nestje en jongen hebben, daarom bouwde zij, toen de meimaand reeds voorbij was, haar nestje in een akker met late tarwe. Het gevolg daarvan was, dat toen de maaitijd reeds was gekomen, de jongen nog klein waren. Het hart der moeder klopte dan ook telkens als zij uit moest om voeder voor bare kinderen op te sporen; altijd als zij hen verliet, liet zij de ver maning achter, om toch steeds op hnnne hoede te zijn en haar alles te berigten, wat zij in hare afwezigheid zoo al bespeurd mogteu hebben. Moeder, riepen de verschrikte jongen bij haar te huis komst haar uit de verte al tegenwij verkeeren iu groot gevaar), wij hebben den baas en zijn zoon langs onzen akker zien gaan en wij hebben den eersten hooren zeggenjongenga van avond eens bij onze buren om hen te ver zoeken, dat zij ons helpen om het koren morgen vroeg te maaijen. Heeft hij niets anders dan dat gezegd, hernam de moeder, hebt dan geen zorg, slaapt dan gerustmaar doet u vooraf te goed aan het lekkere eten, dat ik voor u heb mede- gebragt. Een volgende keer kwam de moeder weder te bnis en wederom riepen de jongen haar zorgvol tegenwij hebben weder den baas en zijn zoon gezien en wij hebben hem hooren zeg gen: die buren van ons zijn toch luije vlegels, die niets willen doen, ga van avonds eens bij nw ooms en verzoek hen dat zij ons morgen in 't maaijen wat helpen. Heeft hij niets anders ge zegd, heraam de leenTerik, wees dan zouder zorg, eet en slaapt dan gernstelijk. Ten derde male kwam de leeuwerik weder terog en de jongen zeidenwij hebben wederom den baas en zijn zoon gezien, het was weder het oude liedje, maar thans zijn wij er niet half zoo bang meer voor. Maar wat heeft hij dan gezegd, vroeg de oude, hij zeido, was het antwoordnu onze buren en mijn familie ons zoo in den steek laten, zullen wij morgen vroeg zelf de sikkels ter hand nemen en althans met het maaijen een aanvang maken. Heeft hij dat gezegd, dan, sprak de leeuwerik, mijne kinderen is er gevaar, komt spoedig het nest verlaten en eeno nieuwe schuilplaats gezocht. En de geheele fladderende schaar trok tnimolende en waggelende met stillen trom henen. Wij dachten aan deze door Lafontaine Esopus zoo geestig navertelde fabels, telkens als wij iets bespeurden van de vrees onzer geldmannen voor het dreigend gevaar der inkomsten-belasting. Het was iu onze verbeelding als hoorden wij hen tel kens roepen als de donkere plek zich aan den ge- zigteinder vertoonde: moeder Nederland, het mi nisterie Fock heeft een iukomsten-belasting voor gesteld, zullen wij ook ouzo gelden verbergen, en onze verteringen verminderen, opdat men bij den maatstaf van den uiterlijken staat ons niet te hoog aansla. Maar het geruststellend antwoord was zijt gerust kinderen, die inkomsten-belasting be dreigde ons reeds in 1844, ouder het ministerie van Ilall en in 1849 toen van Bosse nog de algemeene geprezen minister van financien was, maar zoo lang de baas zelf niet de handen aau het werk slaat, is er nog geen gevaar. En thans roepen wederom de geldmannenmoeder Nederland de minister Blussc heeft een inkomsten-belasting voorgedragen, zullen wij ook aanstalten maken om ons te verminderen, en wederom luidt hut gerust stellend antwoord, het ontwerp zal den weg van al zijn voorgangers iu de laatste 23 jaren gaan hebt das nog geen vrees. Eerst dan als de baas er zich aansprakelijk voor stelt, met andere woorden als Thorbecke een cabinets kwestie van het al of niet doorgaan der wet maakt, bestaat er voor u gevaar, tot zoo lang kunt gij gerust voortsluimeren. Wij meencn dan niet te veel te zeggen, als wij beweeren dat de minister van Financien het ontwerp eer pour acquit de conscience dan wel met de overtuiging dat het wet zoude worden, heeft voorgedragen. Bij den algemeenen aanval, waarmede het be groet wordt, kan men o. i. het ontwerp als een dood geboren spruit beschouwen. Over zulk een doodgeboren wet een gemotiveerde beoordeeling te geven, heeft weinig of niets aantrekkelijks, noch voor den steller noch voor de lezers, wij laten daarom liever die taak dan over aan andere dag bladen. De strijd, die er ter zake van de nieuwe be lasting wordt gevoerd, werpt geen heel gunstig licht op ons volkskarakter. In de fransche con stitutie van L793 door Robespierre en zijn col lega's ontworpen, komt de bepaling voor geen Franschman mag bevrijd zijn van de eervolle ver- pligting van in 's lands belastingen te deelen. Hoe weinigen onder ons zijn iu staat om het schoone van die bepaling te beseffen, bijna altijd is het streven van de meesten om den druk der belas tingen van eigen schouderen op die van zijn buurman over te brengen. De patentpligtige schreeuwt tegen het patent, de zeep- en zont- zieders tegen den accijns op de zeep en het zout. De effectenman wil verhooging van grondbelasting en de grondeigenaar wil de conponnen-knippers ook belast hebben, en daar allen door de in komsten-belasting getroflon zullen worden protes teren de meestcn er tegen. De tegenstand tegen deze belasting vloeit dan o. i. gedeeltelijk uit vrij onzuivere bronnen. Dan hoo dat ook zij, de grootste voorstanders dier belasting zullen moeten toegeven dat hare invoe ring door onze natie met grooten onwil zal wor den begroet, zoo lang die onwil bestaat is de uitvaardiging der wet onraadzaam. De werkelijke kracht eener wet ligt toch in de overeenstemming van do ontwikkelde volksovertuiging met het doel dat zij beoogt; zoo lang die volksovertuiging de wet niet schraagt blijft zij of een doode letter of verandert zij, ingeval zij met geweld wordt doorgezet in een ,dwinglandij waaraan ieder zich zoekt te onttrekken, Indien (men waarlijk de in voering wil van eene wezcntlijk regtvaardigege- lijkmatigdrukkende belasting dan moet zij vooraf worden gegaan door eene verbetering van den volksgeest. Want, (wie durft het ontkennen?) wij Nederlanders zijn ract zulk een geest van smokke larij en sluikerij besmet, dat iedere belasting al ware zij nog zoo billijk in beginsel, gevaar zoude loopen, onbillijk in de uitvoering te worden. En helaas! deze geest van sluikerij wordt noch van den kansel, noch door de openbare pers be streden; integendeel ontbreekt hel niet aau voor beelden waarin zelfs geachte dagbladen belasting ontduikingen als iets prijzenswaardig aanbevelen. Bij zulk eenen geest verwachte mcu geen heil van de verandering der belastingen; bij ieder stelsel zal een gering aantal eerlijken moeten betalen, datgene wat een groot aautal oneerlijken op eene onregtvaardige wijze weet te ontduiken. Als motief voor de invoering vau de inkomsten belasting wordt ook aangevoerd, de noodzakelijk heid die er bestaat om meerdere inkomsten te er langen. Bij den onwil onzer natie tegen die be- lastiug moest zij, dunkt ons, eene zaak zijn, waar toe men slechts in den uitersten nood dc toevlugt neemt. Eischen de omstandigheden werkelijk ver hooging van belasting, zoo kan deze langs vele door de natie goedgekeurde wegen verkregen wor den. Eer men tot een inkomsten-belasting behoefde overtegaan, zou men b. v. de goederen in de doode hand met belasting, gelijkstaande aan het successiercgt dat in den regel van andere bezit tingen moet betaald worden, knnuen treffen, zoude men dc sussessiewet zoodanig kunnen verbeteren dat ook regt betaald moest worden vau alles, wat iu de regte lijn boven het erfdeel bij versterf werd verkregen, zoude men in de registratie-wetten ceiuge bepalingen kunnen maken, waardoor de er gerlijke ontduikingen b.v. bij scheidingen en maat schappen konden beteugeld worden. at ook onze radicale belasting-hervormers mogen beweeren, eene hervorming en verbetering vau bestaande belastin gen is minder gevaarlijk dan eene rulicaie veran dering van belastingstelsel; want de overtuiging beeft de gebreken van de bestaande belastingen aangewezen, maar die der nieuwen moeten eerst door het verloop van lijd aau het licht komen. Ach, bij die zoo begeerde veranderingen gaat het veelal als het den student ging, die de aca demie verliet, omdat hij door een der hoogteeraars voor d omkop werd uitgescholden, hij werd sol daat cn werd toen door corporaal, sergeant en luitenant minstens een maal op een dag met de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1871 | | pagina 1