ooiagRBAs Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad, Iets over de jagtwet 742. Vijftiende Jaargang. Ao. 1871 ADVERTENTIEN worden voor dit blad aangenomen voor Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland door tussohenkomst van de heeren HAASENSTEIN en VOGLER, die tot dat einde hunne kantoren gevestigd hebben te: Hamburg, Frankfort a/d Main Berlijn, Leipzig, Dresden, Keulen, Stutgart, Weenen, Praag, Bazel, Zurich, St. Gallen, Geneve en Lausanne. KENNISGEVINGEN. NATIONALE MILITIE. SCHAGER COURANT. Dit blad verschijnt op Woensdag avond; doch wordt met een bijvoegselbevattende het jongste Schager— marktberigtden volgenden avond verzondenaan hen die zulks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Prus per jaar 3,—. Franco per post f 3,60. Afzonderlijke nummers f 0,07 J. ADVERTENTiëN van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder f 0,15. Groote letters naar de ruimte die lij beslaan. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. Naar volksheil zonder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te biên. Abonnementen op dit blad worden door alle Cornelis Gerardos Boonzsjer van Lekkerkerk en Gilberdina van der Velde van Arnhem, worden in hun belang uitgenoodigd zich te vervoegen ten Baadhoize dezer gemeente. Burgemeester en Wethouders van Schagen Gelet op art. 19 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72) Herinneren bij deze de ingezetenen aan de ver- nligting tot het doen van de aangifte ter inschrij ving voor de Militie in de maand .lanoarij aanstaande, als wanneer moeten worden ingeschreven alle man nelijke ingezetenen die op 1 Januarij 1872, hun 19e jaar zijn ingetreden, en mitsdien al de zoodanige die in 1853 werden geboren, onder kennisgeving: Dat volgens de wet voor ingezetenen worden gebonden lo. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens tnoerler, of zijn beiden overleden, wiens voogd in gezeten is volgens de wet van den 28 Julij 1850 (Staatsblad No. 44); 2o. hij, die, geen oudera of voogd hebbende, ge durende de laatste 18 maanden voor lo. Januarij )872 binnen N-derlar.d verblijf hield; 3o. hij. van wiens oudeis de langstlevende ingezetenen nas, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Kijk verblijf hoodt. Voor ingezeten wordt niet gehouden: De vreemdeling, behoorende tot eeneu Staat, waar de Nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienst- pligtigheid, het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen. Dat de inschrijving geschiedt: lo. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont: 2o. vau een gehuwde en van een weduwnaar in de gemeeente waar hij woont 3o. van hem, die geen vader, moeder of voogd beeft of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de gemeente, waar hij woont 4o. van den buiten lands wonenden zoon van een Nederlander, die, ter zake van 's lands dienst iu een vreemd land woont, in de gemeente, waar zijn vader of voogd bet laatst in Nederland gewoond heeft. Dat niet voor de Militie wordt ingeschreven lo. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nedeilander is 2o. de in een vreemd Rijk verblijf hondende onder- derlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten. 3o. de zoon van den Nederlander die ter zake van lauds dienst iu 's Rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont. Dat de verpligting tot het doen der aangifte berust op deQ militie—pligtige en bij ongesteldheid, afwezigheid of outsteotenis op zijnen vader, of is deze overleden op zijne moeder, of zijn beiden overleden op zijnen voogd. Dat hij die eerst na het intreden van zijn 19e jaar, doch voor het volbrengen van zijn 20e in gezeten wordt, verpligt is zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der gemeente waar de inschrijving volgens art. 16 der wet moet geschieden. Dat tot de voornoemde inschrijving, gelegenheid zal worden gegeven ter Secretarie dezer gemeente op al de werkdagen) der maand Januarij e. k. van af den 9en dier maand, van des voormiddags 10 tot 12 uren. Schagen den 12 December 1871, Burgemeester en Wethouders voornoemd, van Dörnberg Heiden. De Secretaris, van Bevervoorden. Hoe armhartig is de triomf over den vreesach- tigen haas; die schuw voor den jagthoorntot eeuig eenzaam oord zijn toevlugt neemt; hetzij tot de biesachiige moeras of de stekelige doorn over de steenachtige heiden verspreid, of de ge spleten stoppelen en het stekelige riet of de dicht- gewarde brem of de verwelkende varen, gunstig- lijk vau zijn eigen kleur, of het braakland voor de gloeijende zonnestralen openleggendeof de zandige boorden, welke over de kronkelingen der bergbeekjes hangen; maar helaasI al zijn voorzorg is te vergeefs; schoon hij zich verbergt met za- mengevouwen ooren; schoon gewapend met slape- looze oogen, door de natuur uitpuilende gevormd, opdat hij den geheclen horizon zou overzien en met het hoofd dichtgesloten tus<chen zijne harige pooteu, op den sprong staandeverraadt de rie kende daauw zijne vroege kronkelpaden en op den versten afstand hoort hij, door de verscheidene openingenmet ieder luchtje den opkomenden storm naderen, maar waimeer deze nog duidelij ker en geweldiger met de znchtende winden op hem aandringt, dan springt hij, verbaasd omhoog en eensklaps is de geheele wilde jagt ia bewe ging, de verschillende toonen der jankende en blaffende honden, de schelle hoorns, wee-gekaatst van de heiqrelen, bet brieschend paard op de jagt verhit, en het luide gekrijsch der jagers, alles om een enkel, zwak, weerloos vlugtend schepsel en een dol oproer eu wanluidend gejuich ondereen gemengd. Deze keurige bladzijde uit de in de eerste helft der vorige eeuw geschreven jaargetijden van den eugelscheu dichter Thompson, kwam ons on willekeurig voor den geest toen wij voor een paar dagen in de Arnhemsche courant het anathema over het jsgtvermaak zagen uitgesproken. Die veroordeeling was ver van nienwwant behalve bij Thompson kan men ook bij andere dichters der 18e eeuw, als b. v. Saint Lambert en De- lille dergelijke scherpe afkeuringen van de ge neugten der jagt vinden. Men kan hieruit zien dat niet bloot gelijk de Aruhemscbe courant schijnt te meenen, de beschaving van onze eeuw tegen zulk eeu genot in verzet komt, maar dat ook de hooger beschaafden uit vroegeren tijd reeds deu spotzang over dien armzaligen kampstrijd met ha zen en patrijzen hebbeu aaugebeven. Eu toch zal, ondanks die veroordeelingen der beschaafden het jagtgenot, gelijk wij gelooveu steeds in eere blijven, en welligt is dat goed ook, of zou het in ouzen tijd waarin zoovele menschen bet grootste gedeelte van hun leven moeten doorbrengen in duffe lokale en bedompte woningen, niet goed sijn dat er een genot bestaat, welke de in andere op- zigten vertroetelde jongelieden naar buiten drijft Is het niet goed dat velen onzer saletjonkertjes, die auders altijd met hun glacé handschoentjes aan de stoffige wereld willen doortreden door dat ver maak geprikkeld in het jagtsaizoen door slijk en modder leeren waden, over sloten leeren springen koude en nattigheid leeren verdragen en het on dervinden hoe zoet de rust na een dag van lig- chamelijke vermoeijenis is Hoevelen onzer vermo gende jongelieden zouden zonder dat jagtgenot geheel wegzinken in het rozenbed eener verpestende verwijfdheid Wij weten dan ook niet of eene volledige in trekking der jagtwet, met al hare bepalingen, zoo als door het genoemde blad wordt aangeraden, wel in het belang der maatschappij zoude zijn. Trouwens deze algeheele intrekking zoude ook daarom niet kunnen geschieden ooidat daarin behalve de jagt— en vis- scherij ook de regten van de houders der eende- kouijeu en duiventillen worden geregeld en men zal aan dezen toch wel een voortdurend bestaan willen gunnen. Ook gelooveu wij niet, dat met de opheffing der jagtwet de wilddieverij zoude vervallen, integendeel zal die alsdan o. i. eerst regt eeu aanvang nemen. Men schijnt van meening te zijn, dat de meeste jagtovertredingen worden begaan door de grondei genaars, die uit wraak voor de beperking, welke de jagtwet aaa hun eigendo.-nsregt brengt, zich verzetten tegen de bepalingen vau deze. Volgens het gevoelen van sommigen behoeft men slechts aan de grondeigenaars, alle regten die art. 641 van het B.W. hun geeft te verleenen eu aanstonds zal alle strooperij ophouden. Maar men vergist zich zeer. Het is door per sonen, die hoegenaamd geen regt van eigendom op eenigen grond kunneu beweeren dat de meeste jagtovertredingen worden begaan. Het is niet te gen boeren, welke hier en daar zonder van jagt- acte voorzien te zijn een over hun land looper.de haas schieten, maar tegen stroopers vau beroep dat de jagtopzieners het ineest moeten waken. Negentiende gedeelte van hen die wegens een jagt- delict worden veroordeeld laten de subsidiaire ge vangenisstraf op zich toepassen en dat bewijst voorzeker dat de overtreders meer tot de heffe des volks dan tot de klasse des landeigenaars be- hooren. Schaft men het jagtregt af en bepaalt men ingevolge art 641 vao het B. W. dat het regt om zich het wild of de visschen toe te eigenen bij uitsluiting behoort aan den eigenaar van deu grond, waarop zich bet wild of van bet water, waarin zich de visseheu bevinden, dan moet men natuurlijk het ook overlaten aau den landeigenaar om zich zeiven in dat regt te handhaven. Maar wee de landeigenaars, als zich de overheid, in dit opzigt, hunne belangen niet speciaal aantrekt, zij zullen ja dan een baas op hun land mogen schie ten maar ook moeten toezien als hunne landerijen dagelijks door stroopers worden beloopt, hun koorn vertrapt eu hun leven op kno eigen land soms gevaar loopt; 't is waar no 10 van art. 471 des C. P staat daar geschreven om hunne regten te waarborgen, maar eeu ieder zal gevoelen dat daar, waar zulk een sterke hartstogt als de jagt- drift eu zulk een groot lokaas als het kostbare wild veelal is, in het spel zijn, een bloote policie- boete niet voldoende is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1871 | | pagina 1