i MHFA8IJ
Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad.
een SCI IA AS9,
Gemengde berichten.
849.
Achttiende J;iars;an£r.
Ao. 1S74
Bekendmakingen.
Politie.
VERMIST
Iets over de oudejaarsavond»
betrachtingen.
SCHAT,COURANT.
Dit blad verschijnt op Woensdagavond; doch word
met een bijvoegselbevattende het jongste Schagcr-
arktberigtden volgenden avond verzondenaan hen
die znlks verlangen.
Brieven franco aan de uitgeefster.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 3,Franco per post f 3,60.
Afzonderlijke nummers f 0,07 J.
ADVBRTRNTiës van een tot vijf regels f 0,75; iedere
regel meerder ƒ0,15. Qroote letters naar de ruimte dit
zij beslaan.
Naar velksheil zonder deugd te dingen
Is arbeid aan eeu rots te biên.
Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen.
op Donderdag den 18.- December jlmeteen kop
pel van de inarkt gaande
zijnde een weer, gemerkt rood op liet schoft, toe
behoorend e aan Arie lleddes.
Zij die omtrent dit sclmap eenige inlichtingen
kannen verstrekken, worden verzocht die te geven
ter plaatselijke Secretarie.
Wat toch onze kerken op ondeujaarsavond zoo vol
doet stroomen. Ligt er zooveel aantrekkelijks
in de vergankelijksheids preeken die dan worden
gehouden Ik geloof van ja 1 Er ligt iets zoets
vier regels uoodig heeft om het zelfde denkbeeld
wedertcgcven. lloe veel meer indruk maakt hier
het aan Homerus en Ossian ontleende beeld, 't
messciidom valt als bladeren af, dan in het be
kende) stuk van zijn graf, waar de gedachte in liet
Procroslus bed der Alexandrijnen waar het wordt
uitgerekt tot 't geslacht der menschen valt gelijk
(ie bladren Hf.
Uit een poëtisch oogpunt is misschien de laatste
regel van hst eerste couplet aftekeuren, daar toch
hier meer de moralist dan de dichter aan het woord
is, het stremt dien stroom van aangenamer weemoed
die het overige van het vers in ons verwekt, ik
had dan ook liever de zcdeles dat wij verantwoor-
dclijk zijn voor liet gebruik van den tijd liever
aan het slot van het lied gezien en misschien zou
liet geheel er uit gemist kunnen worden, maar onze
hollandsche dichters hebben bijna altijd te veel
van den preektoon in hunne versen overgenomen, dit
is een feil, die Feith met al zijn collegas gemeen had.
ünovertrelfelijk schoon is daarentegen het hoofd
thema uitgewerkt, de tegenstelling van het verganke
lijke van al wat des menschen is en de eenvou
dige rust in God. De half treurige, half zoete
siemming waarin de ziel door het denken aan de
vergankelijkheid is gebragt wordt opgelost in eene
in den zachten weemoed, die ons overvalt bij bet 1 slechts zaligheid ademende berusting in God. Het
1 i 1 1 1 1 1 1 J..I,. >,.IL ij Vai'iIi rtvA/aian /l.nlr ../v».
denken aan de kortstondigheid des mcnschelijken
levens, iels zoets bij het denken aan de gfeliefdcn
die ons ontvallen zijn, iets zoets bij het denken
aan do broosheid van ons eigen leven. Wanneer
wij met de vergankelijkheid en den dood werkelijk
te doen krijgen dan ligt er voorzekers niet.- zoets
in, als wij tegen over het lijk van een innig
geliefd wezen staan, als duizend ontberingen,
waaraan hij zich moet onderwerpen, den ouden
man telkens zeggen dat het met hein gedaan is, dan
nederlandsche volk is eitb grouten dank voor
dat schoone lied verschuldigd, die te grooter moet
zijn als men aan deu tijd denkt, in welke het ge
maakt is, een tijd waariu het mode was geworden
om te spreken van een hkidknsch opperwezen,
die eigentlijk niemands God was, een tijd waarin
het koude rationalismus uit Duitachlaud ook onze
grenzen had overgestoken. Feith bragt in dat lied
zooals in menig ander ons terug tot den God
der vaderen en dit is een zijner grootste verdien
sten. Kunnen wij na verloop van drie vierde eener
heeft die vergankelijkheid niets dan bitters in,
maar op een oudjaarsavond wordt het ons alleen J eeuw nu nog geheel instemmen met Feiths deuk-
in een iets wal poëtisch kleed voor oogen gehou-1 beelden in dat gedicht uitgedrukt? Het zoude
den en din maakt de vergankelijkheid niet zoo'u treurig zijn als wij het konden, immers zoude het
geheel onaangenaiuen indruk. bewijzen dat wij in dit opzigt meer dan 70 jaren
Ken vervallen puinhoop, een grijze eik, met hadden stilgestaan, o wee het volk! dat ook op dat
geschonden kruin zijn aan trekkelijke voorwerpen; gebied niet is vooruitgegaan. Om nu terugtekomen
als wij op een zomeravond wandeling er loevallig C op oudejaarsavond preeken en liódereu, er ligt
langs gaan, maar wee onsals w ij veroordeeld zijn iets goeds in dat denken aan de broosheid
ia zulk een puinhoop te wonen of genoodzaakt zijn 1 vau al wat beneden is, er ligt iets goeds
onder zulk een onlbladjrden boom te schuilen. En J en versterkends in dit ruste zoeken bij God,
maar toch wij moeten op onze hoede zijn tegen dat
zoete weemoed gevoel dat er de vrucht van
is. Wij moeten niet denken dat wij dc bitterheid
der vergankelijkheid in al haar wrangheid reeds
kunnen verdragen om dat wij gesticht uit de kerk
kwamen, ach meesten tijds is alleen het dichterlijk
gevoel in ons aangedaan en weder tot rust gebragt.
Het kan zijn dat het nu opgewekt gevoel ons zal
zoo gaat bet ook met de vergankelijkheid; er zoo
wat van te hooreu preeken is soms slreeleud voor
het gevoel, maar dit is iets geheel anders dan er
in werkelijkheid mee te doen krijgen. Een groote
aantrekkelijkheid aan onze oudejaars godsdienst
oefeningen geeft ook bet schoone oudejaars avond
lied, dat dan door de gemeente gezougen wordt.
an alle gedichten, die de eens zoo beroemd dichter
B. Feith heeft gemaakt, is dat bv. het eenige helpen om, later als wij werkelijk tegen over de
den smaak van het volk is gebleven, het 1 vergankelijkheid staan, ons er in te doen berusten,
- "I^B1 -
dal 'iq
eenige dat zijn uaam zal doen bekend blijven.
Trouwens in die weinige coupletten heeft Feith
den hoofdinhoud van zijn uitgebreide dichtstukken
de ouderdom en het graf teruggegeven. Inderdaad
•is het iu vele opzigten een voortreffelijk lied dat
uren, dagen, maanden, jaren, het wekt dat zoete
weemoedige vergankelijksheids gevoel, waarvan ik
zoo even sprak, geheel in ons op, het laat zich
goed begrijpen dat het de gemeente aantrekt.
Het ongemerkte eu toch zoo vreeselijk vlugtige
van 's menschenleven hoe schoon wordt het uit
gedrukt in die climax van uren, dagen, maanden,
jaren. Hoeveel trager is dit hier uitgedrukt dan
iu den aauhef van zijn ouderdom, waarin de dichter
toekt aan gindsche zijde van het graf, in dit opzigt
mogen wij niet meer met hem instemmen, hier
om is zijn lied verouderd. De prediking der
vergankelijkheid moet in de eerste plaats ons aan
sporen, om naar dat gene wat wij om ons heneu
onvergankelijk zien, te zoeken.
Onwaar is het wat Feith leert dat wij waar wij
zoeken, waar wij staren niets bestendigs hier be
neden vinden. Neen wij zien het ware en goede
door alle eeuwen, met onverdervelijkcn glans voor
onze oogen optreden.
Te streven naar de kennis en do betrachting
van dit ware en goede, ziedaar de eerste eisch
vau onzen tijd. Als de vergankelijkheids preckeu
eu liederen daartoe niet aansporen dan zijn zij,
wat althans het maatschappelijk leven betreft, ge
heel nutteloos.
In onzen tijd verliezen velen, uit te groote ge
hechtheid aan het leven hier beneden, het
leveu aan gene zijde van hot graf, te veel uit
het oog, maar van de andere zijde wordt bij de
oudejoarsavunds betrachtingen te weinig gehoor
gegeven aan den even gemeldcn eisch van onzen
tijd, hierin wordt de vooruitgang in de gods
dienstige denkbeelden van onze dagen miskend.
Het lied van Feith mag niets meer dan grondtoon
van een avond jaars preek ia onzen tijd zijn.
Terwijl wij het goede in do denkbeelden van voor-
lieeu waarderen, moeten wij toch in de eerste plaats
toouen dat wij als 't ware kindereu van onzen tijd.
ook door het goede in zijn geest vervuld zijn.
In de vorige weck had te Nieuwediep brand
plaats in het voorschip rkabelgat* van de Nederl.
brik Coruclia Maria, kaptein Dieuum als bijlegger
van Newcistle met steenkolen.
De ontdekking had eerst plaats toen de vlam
reeds boven het dek uitkwam. De alarmklokken
der schepen werden geluid en door de havendi
rectie werden inmiddels voorzorgsmaatregelen ge
nomen ter bescherming dei vele in de haren lig
gende schepen, daar men vreesde door den toene-
menden noordelijken wind voor groote rampen.
Spoedig waren de brandspuiten der oorlogschepen
op de plaats des gevaars aangekomen, gaten wer-
deu in het dek gebakt en na' li uur onophoude
lijk water geven, was men nog voor de lading had
vuurgevat den brand meester. De oorzaak is on
bekend.
Voor de betrekking van regter in de Arron-
dissements regtbank te Alkmaar zijn op de voor-
dragt geplaatst de heeren jhr. mr. M. A, Wiehers
regter in de arrondissementsregtbank te Appingadam
jhr. mr. S. M. Laman Trip, snbst.-officier van
justitie tc ie Hoorn, en mr. C. H. G. van Her-
weijer, subst.-griffier bij het Pror. geregtshof ia
Noordbraband,
Te Kenlen werd des nachts een pandjeshuis
bestolen. Ds eigenaar, die meer dan 400 thaler
maar het is geenzins zeker dat wij alsdan den staf
waarop wij kunnen steunen, door die rust zullen
ontleenen; neen het zachte weemoeds gevoel moet
veranderd zijn in een onwankelbaar vertrouwen in
God en onze menschelijke natuur. Wij moeten
niet genoeg hebben aan de onbestemde uitdruk
king van rust in God, niet genoeg aan het spre- j daarbij verloor, ging zelfs aan het opsporen van
ken van het onvergankelijke in God, uiet genoeg
aan de ledige klank van troost der eeuwigheid.
Neen wij moeten het eeuwige eD onvergankelijke
dat ook op deze aarde in den meusch en in de
menschelijke maatschappij bestaat, hebben leeren
opmerken. Het is een font in Feiths godsdienstige
gedichten dat hij het eeuwige leveu uitsluitend
den dief, omdat hij vermoeden had, en slaagde cr
in hem te ontdekken en aan de politie over te
leveren. De dief was de nachtwacht. Jam-,
mer, zegt de Köluische Zeitung, dat de man niet
een dag of wat gewacht heeft, dan had hij eerst
ten minste nog de nieuwjaarsfooitjes voor zij:.9
trouw en waakzaamheid kunueu ontvangen.