10 APH5L. Stempeling Uk- en Herijk, Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad. 864. ao. 1s74 Achttiende Jaarsan:. Bekendmaking. van Weegwerktuigen Hiaten en Gcwigten De Tweede Kamer en Atchin. Gemengde berichten. SCHAGER COURANT. Dit blad verrschijnt op Woensdagavond; doch wordt met een bijvoegsel bevattende het jongste Schagor- marktberigtden volgenden avond verzonden aan hen die zulks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Abonnementen op dit blad worden door aile Pkijs per jaar f 3,Franco per |>ost f 3,60. Afzonderlijke nummers f 0,Q7J. ADVERTBNTtë.v van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder f 0,15. Groote letters naar de ruimte die zij beslaan. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. Naar volksheil zonder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te biên Burgemeester en Wethouders van Schagen. Gelet op de circulaire van 21 September 1873, No, 57 (verzamelings no. 47) en het besluit van heeren Gedeputeerde Staten van Noordholland, van den 11 'Maart 1874 No. 4'J (provinciaalblad No. 18); Brengen ter kennis van de ingezetenen 1. dat de stempeling der wcegwerktuigen, welke van af 81 December 1872 in gebruik waren, zal plaats hebben op Zaturdag 18 April 1874, des namiddags van 2 tot 5 ure; 2 dat de ijk— en herijk van maten, gewichten en weegwerktuigen, ingevolge art. 17 der wet van 7 April 1869 [Staatsblad No. 57], zal geschieden in het locaal van Jan Noë Junior, wijk B. No. 64 op Maandag den 20 April 1874, des voormiddags van 8 tot 12 ure, des namiddags van 1 tot 5 uro en op Dingsdags den 21 April daaraanvolgende, des voormiddags van 8 tot 12 ure. 3 dat, gedurende het jaar 1874, zal worden gebezigd bij den ijk en herijk der maten en gcwigten de letter G, in den gewonen drukvorm schuin gesteld. bij den ijk der weegwerktuigen: voor gewoon gebruik, de Kouinkelijk Kroon, voor fijnere wegin gen, eenc vijfstralige ster. Belanghebbenden worden in hnn belang nitgc- noodigd, hunne weegwerktuigen, maten en gcwig ten, voor zooveel noodig te doen stempelen, ijken en herijken, ten einde de schadelijke gevolgen, welke uit nalatigheid zullen voortvloeijen, te voorkomen. Schagen, den 13 April 1874. Burgemeester en Wethouders voornoemd. G. J. MULLER. De Secretaris VAN BEVERVOORDEN. Het feest van 12 Mei belooft een waar volksfeest te zullen worden. Alle krachten worden samenge spannen tot eeue luisterijke openbaring van vader landsliefde en van Oranjegezindheid. Geen ge- dfcente, hoe klein ook, blijft achter en hoe verdeeld ook onze politieke inziehten zijn: we zijn allen bereid om als bij de Olympische spelen van vroeger alles wat verdeelt (mocht het voor langer dan de feestdagen zijn!) te vergeten. De strijd in vin- dingrijkheid die naar het onbereikbare trachtte om het Koningsgeschenk de alomvattende uitdrukking te doen zijn van ieders bizondere gevoelens is gesust door het woord van den Koning, die aan de natie een deel vroeg in de bestemming der gelden door haar ter zijner eer op dien dag bij eengebracht. Goed gezien, Willem de Derde 1 om de wijding der kunst aan dien dag niet te onthouden en om ons praktisch tijdperk voor goed te vrijwaren tegen de aanklacht dat het de liefde voor de knnst gedood zou hebben. De kunst is eene volkszaak en in hare vereering vereenigt zich Koning en volk ziedaar de toepassing der spreuk, dat de kunst geen regerings zaak is. Toch er dreigt een wolk aan den gezichteinder. Zon derling, dat ook, vóór dat wij op haar wijzen, ieder hierbij aan de Tweede Kamer denkt. Onze Tweede Kamer is in deze dagen weder bijeengekomen en naar algemeen gevreesd wordt met het doel om gericht te houden over het Mi nisterie. Wat daarvan is, zal spoedig blijken, want de oppositie heeft geen geduld. De oorlog met Atchin in zijn aanleiding, in zijn beleid, in zijn doel strookt niet inet hare uiccniug. Evenwel is juist hare incening gegrond? Zal die vraag met eene meerderheid van een of twee stemmen beslist worden? Kan bovendien aan do Kamer het rest worden toegekend de handeling der regering te belemmeren door een kritiek over de daad, terwijl zij in uitvoering is? Wat beteekent een Koning en een Ministerie; wat wil het zeggen dat de uit voerende macht niet berust bij de Kaïner, zoo deze de daad der uitvoering belet? Algemeen is men het eens dat het recht der Kamer op kritiek van regeringsdaden onbepaald is, inaar dit laat de zelf standigheid der regering ongeschonden. Aau de rogenng, de daad; aan de Kauicr, de kritiek en deze kritiek is niet machteloos, liet is waar, in zekeren zin komt kritiek steeds te Iaat. Begane fouten zijn door haar niet meer weg te nemen maar dit behoort nu ook niet tot hare roeping. Het voordeel dat ons land heeft bij dit recht op kritiek ligt in het openbaar worden der fouten; in de waarschuwing voor het vervolg; in het ter verantwoording roepen van den nalatige of schul dige. Is deze theorie in de praktijk niet bestaan baar? Zeker, de kritiek zou zonder doel zijn, indien men te doen had met eene moedwillige regering of met eene doode natie. Ze zou onbestaanbaar zijn zoo dit recht van kritiek het eenige recht der Tweede Kamer was. Maar, geene regering kan straffeloos hare kritiek verwaarloozen, want door haar aandeel in de wetgeveude inacht, wier medewerking voor elk krediet aan de regering noodzakelijk is kan zij een veto uitspreken tegeu een bestuur, dat feitelijk in opstand is tegen de constitutie. Als voornaamste waarborg tegen wanbestuur moet dus de kritiek der Kamer gerekend worden, maar de Tweede Kamer behoort van dit recht niet dan met weerzin gebruik te maken en enkel in bet belang van het land. "Niet altijd, kan men zeggen, dat slechts met weerzin van dit recht is gebruik gemaakt. De Tweede Kamer is vaak geneigd geweest te vergelen dat het gezag van den Koning even zoo wel als het hare oit het Volk is. Waar strijd is tusschen regering en vertegenwoordiging wordt eigenlijk re gering ex vertegenwoordiging veroordeeld en ont staat de noodzakelijkheid dat het volk uitspraak doe. Natuurlijk, dat dit zooveel mogelijk moet worden vermeden door de beide machten die ons regeren en dat dit niet met blijdschap moet gezocht worden, gelijk in den laats ten tijd vaak het open baar streven der oppositie was. Ook moet het recht van veroerdeeling slechts in het belang van het land worden uitgeoefend en dns nooit misbruikt worden tot het bedillen van dingen, die zeker wel anders, maar ook wel zoo konden gedaan worden; in één woord, een landsbelang moet de veroordeeling vorderen. Hoeeeer dit recht door de Tweede Kamer misverstaan wordt blijkt uit de eenzijdige opvatting van bare taak als zou hare kritiek enkel uh ver— oordeeling mogen bestaan. Iloe zelden hooren we hier te lande door de Kamer hareu dank aan de regering betuigen voor het werkzaam aandeel dat zij heeft aan den bloei van ot»s land, wanneer zij gelukkig genoeg is geweest het juiste middel op den juisten tijd en de juiste plaats aan te wenden. En toch behoort dit tot do rechten, jal tot de plichten van eene zelfstandige kritiek en zou hierdoor eerst de juiste verhouding tusschen de regering en vertegenwoordiging ontstaan, welke thans zoo vaak ontaardt in een gekijf tusschen bureu, in een opstand van schooljongens of in het straf werken onder toezicht van een harren minister president. En wat nu den oorlog met Atchin betreft: wij zijn van mecning dat eene kritiek hierover niet te pas komt, zoolang het doel der regering daar mede niet bereikt is. Eerst het einde van den oorlog wettigt het begin van kritiek. De regering is verantwoordelijk cu de modedeelingen der regering hebben die veran'- woordelijkheid volstrekt niet op de Tweede Kaïner verplaatst. De Tweede Kamer kan niet verant woordelijk zijn voor eene handeling der regering. Toch beweert dit de op|>ositie bij inomde van het kamerlid van Zuylen. Wij zijn van die zijde aan zonderlinge beweringen gewend. Evenwel is dit een der ongerijindelen, die in den laatsten tijd zijn uitgedacht. Zeker, de Nederlandschc Staat is in oorlog. Een rouwlijst met honderden van namen bracht de vorige week ons. Een land ligt verwoest. Dui zenden van Atchinezen kwainen ellendig om. Onze naain staat op het spel! Neen! wij zijn niet go- negen om aau onze regering de verantwoording, die zij op zich necint en waartoe zij Terplicht is te schenken. Maar wij komen op tegen eene schuldige dwaasheid, die door ontijdig op dit oogenblik de Regering in hare taak te hindereu de geheele Atchineesche expeditie noodzakelijk ma ken zou tot eene schuldige dwaasheid. De Twee de Karuer vertegenwoordige thans op waardige wijze de Nederlandsche natie door met geduld, vertrouwen en vaderlandsliefde, de taak der regering te verlichten, maar gaat ze, partij-belang dienende en het ambtgezag zoekende, in troebel water vis- schen: dan voorzeker heeft professor Vissering nog, te zacht van haar gesproken. Op zekeren dag kwam een huisbaas eeu graveur, die bij hem woonde, manen om de ver schuldigde huur. «Geef mij slechts een paar dagen tijd, zei de graveur. Ik heb een middel gevonden om u weldra te betalen.' Och kom, antwoordde de buis baas, hoe zon je dat.' De graveur trok op geheimzinnige wijze een lade open en haalde er een biljet van f 100 uit. «Ziedaar zeide hij dat is mijn laatste werk.' «Hebt gij dat gemaakt? «Wel zekert' «Gij zelf, eu niet de bank?' «Zeker niet, ik heb het gemaakt.# «Mag ik het een half uur meenemen?» «O jawel.' De huisbaas ging met het biljet naar de bank waar men hem verzekerde, dat het goed was, men herbaalde dat onderscheidene malen en eindigde met bet in te wisselen. Op een draf kwam hij bij zijn huurder terog. «O, mijn vriend!» zei hij hijgende, «welk een talent bezit gij! Maar waarom maak je geen bil-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1874 | | pagina 3