24 J
Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad.
M 900.
Achttiende Jaargang.
Aow 1875.
Bekendmakingen.
Gevonden
Nationale Militie.
OPBOEPING tot de INSCHRIJVING.
voor het jaar 1875. volgens de wet van
19 Augustus 1861 (Staatsbl. No 72).
Gouverneurs Generaal.
Dit blad verschijnt op Woensdagavond; doch wordt
met een bijvoegsel bevattende het jongste Schager—
inarktberigtdea volgenden avond verzondenaan hen
die zulks verlangen.
Brieven franco aan de uitgeefster.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 3,Franco per post 0,00.
Afzonderlijke nummers f 0,07$.
ADVKKTKNriës van een lot vijf rebels f 0,75; iedere
regel meerder /*0,i5. Orootc let.crs naar de ruimte die
tij beslaan.
Naar volksheil zonder deugd te dingen
Is arbeid aan een rots te bièn.
Boekhandelaien en Postdirecteuren aangenomen.
POLITIE.
een brief aan het adres van 11. Beckmann, te Am
sterdam.
llegthebbende wordt verzocht zich ter secretarie
dezer gemeente aan te melden.
JAGT.
De Burgemeester van Scliagen, brengt ter kennis
van belanghebbenden het navolgende besluite
De Commissaris des Konings in Noord-Holland;
Gezien het besluit van gedeputeerde staten dier
provincie d.d. 9 December 1874 No. 47;
Gelet op art. 11 der Wet vau 13 Juuij 1857
(Staatsblad No. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden dat de
sluiting der jagt op klein wild voor Noord-Holland
is bepaald op Donderdag den 31 December 1874,
en brengt tevens in herinnering dat alzoo, op grond
van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 27
der aangehaalde wel, het verkoopen, (e koop uitstal
len en vervoeren van wild uiterlijk tot en met 14
Januarij 1875 zal mogen plaats hebben.
En zal dit besluit in het provinciaal blad worden
geplaatst en 111 iedere gemeente van Noordholland
worden aangeplakt.
Haarlem 15 December 1874
De Commissaris des Konings voorn.
(get.) ROëLL.
Schsgcu 22 December 1874,
De Burgemeester voornoemd
G. J. MULLEB.
BURGEMEESTER en WETIIOUDEBS der Ge
meente 8chagen gelet hebbende op het bepaalde
bij Artikel 19 der Wet op dc Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No 72), her
inneren bij deze de belanghebbende Ingezetenen,
aan hunr.e verpligting tot het doen van aangifte voor
de dienst bij de Nationale Militie, met verwijzing
naar het bepaalde bij de Artikelen 15 en 20, als
mede 16, 17 en 18 der Wet, luidende:
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschre-
vcu alle mannelijke ingezetenen, die op den Eersten
Januarij van b<t jaar bun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden:
lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn beide overleden, wiens voogd
ingezeten is volgens de Wet van 28 Julij 1850
(Staatbl. No. 44).
2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, ge
durende de laatste achttien maanden voorafgaande
aan den lsten Januarij van bet jaar der inschrij
ving in Nederland verblijf hield.
3o. Hij, van wieus ouders de langstlevende ingeze
ten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits
bij binnen het Bijk verblijf hondt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreem
deling, behoorende tot eenen Staat, waar de
Nederlander niet aan de vcrpligte krijgsdienst is
onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplig-
tigheid het beginsel van wederkeerigheid is aange
nomen.
Art 20. llij, die eerst na het intreden van
zijn 19de jaar, doch vddr het volbrengen van J
zijn 20ste ingezeten wordt, is verpligl zich, zoodra
dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij J
Burgemeester en Weihouders der Gemeente, waar
de inschrijving, volgens Art. 16, moet geschieden.
Art. 16. De inschrijving geschiedt:
lo. Van een ongehuwde in de Gemeente, waar de
vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zijn
beiden overleden, de voogd woont;
2o. Van een gehuwde en van een weduwnaar in
de Gemeente waar hij woont*
3o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd
heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens
voogd huiten 's lands gevestigd is, in de Gemeente,
waar hij woont;
4o. Van den buiten 's lands wonenden zoon van
een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de Gemeente,
waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
lo. De in een vreemd Bijk achtergebleven zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is;
2o. De in een vreemd Bijk verblijf houdende ouder-
looze zoon van een vrremdeling, al is zijn voogd
ingezeten.
Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te
worden ingeschreven, is verpligt zich daatoe bij
Burgemeester en Wethouders aau te geven tus-
schen den lsten en den 3lsten Januarij.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis
is zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder,
of, zijn beide overleden, zijn voogd tot het doen
van die aangifte verpligt.
Burgemeester #n Wethouders voornoemd, bren
gen tevens ter krnnisse van de belanghebbenden:
dat tot de inschrijving gelegenheid aal bestaan
van den lsten tot den Sisten Januarij aanstaande,
ter Secietarie dezer Gemeente, dagelijks, zitzonderd
des Zondags, van des voormiddags 10 tot 12 ure.
Schagen den 22en December 1874.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
G. J. MULLER.
De Secretaris,
DENIJS.
De Bnrgemeester van Schagen;
Brengt ter kennis van de ingezetenen en dat
het aanbieden van- en het tondgaan met zoogenaamde
vNieuwjaarswenschen* het zij gedrukt, het zij ge
schreven, langs de huizen, niet zal worden toege
laten, alsmede dat de verschillende armbesturen,
eene inzameling van vrijwillige giften langs de
huizen zullen houden, ten einde nit de opbrengst,
bij het eide dezes jaars, eene buitengewone bedeeling
in levensmiddelen, aan de minvermogenden, te
kunnen doen.
Schagen den 22 December 1874.
De Burgemeester voornoemd,
G. J. MULLER.
alk vraag verlof, zoo sp-ak Thorbecke, in de
zitting der 2e Kamer van 21 December 1868, om
een paar woorden over Indie te zeggen, zonder
van vrijen aibeid, koffie of suiker, zonder zelfs van
een batig slot of vaste bijdrage te spreken.
Onder dit paar woorden was er een, dat door
de plotselinge aflredii g ven den Gouverneur Ge
neraal Loudon op nieuw onze opmerkzaamheid
trok. De aanleiding, die dezen drong tot het ver-
zo *k om ontslag, is wellicht niet vreemd aan een
vergeten der behartiiigsw«ar<(ige wenken di or
Thorbecke in zijn aangehaalde rede gegeven en
daar ook voor de toekomst van belang blijft om
de stelling van den Gouverneur Generaal in held er
licht te brengen, willen wij die rede voor dat ge
deelte uit het Bijblad hier overnemen.
Vielk man van karakter, opeen zoo hoogstand-
punt geplaatst als de Gouverneur Generaal, zal
met volharding beslissende maatregelen kunnen of
willen nemen, indien over alle bizonderheden met
den Minister te rade gegaan, of gewacht inoet
word n hoe hier te lande, hrtzij bij het Departem ent
van Koloniën en niet alleen door den Minister
relven, maar in de bureaux, hetzij in de Tweede
Kamer der Staten Generaal gedacht wordt over
hetgeen volgens zijne overtuiging Noodzakelijk ia
in het belang van Indié te beramen en uit te
voeren? De Gouverneur Generaal moet op zijne
verantwoording kunnen handelen, en het gin el
vau die verantwoordelijkheid ra ig op geenerlei wtjzo
worden verzwakt.
Nu erken ik dat daaruit volgt, dat wij den Mi
nister van Koloniën niet moeten behandelen als
«are hij Gouverneur Generaal. Daaruit volgt dat
wij de eischen aan de verantwoordelijkheid van
den Miuitser niet onbepaald im geil uitstrekken of
opdrijven. De Minister blijft verantwoordelijk; dat
is niet twijfelachtig. Maar indien wij den Minister
om alle bizonderheden van het beleid in Indië
gaan plagen, hoe is het dan mogelijk dat de
Minister vrijheid late aan den Gouverneur Gene
raal en eeu zelfstandig bestuur in Indië, gelijk
dat behoort te zijn, immer getoerd worde?
Indien wij willen, en dat verlangen is dikwijls
uitgedrukt, dat de Ministsr zich brperke en veel
overlate aan den Gouverneur Generaal, moeten wij
dan ook niet ons zeiven beperke? Moeten wij dan niet
de eischen matigen, die wij aan de verantwoor
delijkheid van den Minister rechtens allezins bevoegd
zijn te richten? M annetr de Minister ons zegt:
laat dat gaan; laat de Gouverneur Generaal handelen,
en vraag mij daarna rekenschtp" kunnen wy daarin
niet toegeven? Zeker zal met het gestadig vragen
Tan eene soort van preventive rekenschap aan den
Minister niet worden bereikt hetgeen men algemeen,
dunkt mij, begeert, een krachtig bestuur va n Indië.
Bij absolute tegenstelling van zelfstandig bestuur
in Indie en ministeriële verantwoordelijk zijn ze
niet te rijmen, ze zyn niet door wet of reglement,
maar alleen door politieke tact en onthouding
overeen te brengen.*
Deze redeneering en dergelijke hebben Thorbecke
onder verdenking gebracht, dat hij aau het einde
van zijn loopbaan, aan hel liberale beginsel ontrouw
was geworden. Van hem is bet woordde pu
blieke zaak moet publiek behandeld worden. En
hier hooien wij hein den eisch der verantwoor
delijkheid beperken. Maar, eilievewaar in welk
woord Hij spreekt van eene matiging der eischen,
die men rechtens allezins bevoegd is te stellen.
Is matiging in onze bevoegdheid een feit of een
zwakheid? Wanneer wij twee zaken willen ex een
zelfstandig bestuur in Indie ex een verantwoordelijk
Minister, moeten wij dau niet onze eischen,
dan in deze, dan in gene richting matigen? Geen
wet of reglement, slechts politieke tact en ont
houding kan ous hierin leiden.