De erfgenaam van Hornegg. Gemengde berichten. men het begint te hegrijpen dat allerwege ten platten lande de beginselen der landbouwkunde moesten worden gedoceerd, want* dat, «begin nen te begrijpen* diende men al lang achter den mg te hebbenhet bedoelde onderwijs moest reeds lang worden gegeven. Maar ik wilde wijzen op den anderen den'nieuwen bete ren geest die de landbouwers zeiven begint te bezielen, op het leven en de belangsstelling van heden, die de plaats beginnen in te nemen van de doodschheid en onverschilligheid van voor heen, op de gelukkige omstandigheid dat de landbouwers zeiven beginnen in te zien dat hun iets ontbreekt, hetwelk ze door eigen inspanning allereerst zich moeten verwerven. Dat bewijst het in Holland door landbouwers opgerichte rundveestamboek. Dat bewijst ons de nu geves tigde rijkslandbouwschool. Drie jaar geleden, toen men hare oprichting nabij was, peinsde men op allerlei kunstmiddelen om haar leerlingen te bezorgen, want men vreesde dat de leeraren er zouden blijven staan voor ledige banken, en thans reeds zijn hare lokalen te klein om de boerenzonen te bevatten, die, uit bijna alle provinciën van ons land. de lessen aan de school volgen. Dat bewijst het rapport, waaruit ik zooeven eenige zinsneden u mededeelde, het rapport, eener commissie, op aandrang van de Friesche boeren zeiven benoemd en uitgerust voor hun moeilijk en belangrijk werk. Vergelijkt verder de vergaderingen der landbouwinaatscbappijen en vooral van hare afdeelingen met die van vroeger dagen. Thans zijn, wanneer er wat goeds valt te hooren en te leeren, de zalen vaak te klein om al de bijeengekomen boeren te bevatten, terwijl voorheen het grootst aantal vergaderden, lieeren waren, of zoo er al een boer bij was, dan was het in den regel een heerenboer. De heerenboer! Ziet M. II., dat heeft indertijd maar al te zeet de theorie, de wetenschap, bij den eigenlijken landbouwer in discrediet gebracht, die ongeluk kige naam van heerenboer, en de slechte resultaten van het bedrijf van dezulken, de goetie natuurlijk niet te nagesproken, aie, vaak voortgekomen uit een gezin waarin men nooit aan landbouw gedacht had, na eenige jaren gebrekkige voorbereiding, met een fijne zwarte jas aan en met een geganteerde hand boer werden, 0111 de wereld te vertoonen hoe men al zaaiende en maaiende ten spoedigst inteeren kon. Doch de waaideering van het landbouw bedrijf is sedert een andere geworden. Wanneer vroeger in een gezin een zoon on geschikt bleek te zijn voor eenige betrekking, geen hoofd had om te denken of geen lust om te werken, dan werd er door menig vader gezegd: laat hem boer worden den jongen,* en men meende een boer van hem te maken door hem ergens in de leer te doen, waar hij met de mestkar zou rijden en ploegen en zaaien zou, en dan meende men hem bezorgd te hebben, den jongen. Maar mocht er thans nog hier of daar zoo'n vader zijn dan wordt hij spoedig uil den droom geholpen, waar men is gaan inzien, dat men, om in dezen tijd een LVIII. Ware ik, toen ik hem huwde, veertig jaar oud geweest, had ik mij afgemat van den strijd met de wereld, ervaren in het leven, vrij van alle ijdele droom beelden gevoeld dan, ja! Doch dat is juist het ongeluk voor de vrouw. De man kan op zijn veer tigste, vijftigste jaar hnwen, kan huwen als het leven hem buigzaam en kalm voor het rustige geluk van den echt gerijpt heeft, dcch dan behoeft de vrouw daaraan niet meer te denken, dan kan de rijke onder haar hoogstens nog een man koopen. „Naar uw naam te oordeelen was uw echtgenoot een Engelschmanf" zei Clotilde na een pauze. Langzaam schudde zij het hoofd. „Jaren lang woonde ik in Engeland," was het eenwig antwoord dat zij gaf en Clotilde waagde het niet de levendige belangstelling, welke die vrouw bij haar had opge wekt, door onbescheiden vragen te bevredigen. ,Ew kamer zal nu wel warm zijn," zei mevrouw Harris na een oogenblik. „Ik zal zorgen dat u daar een lamp krijgt." Zij ging het salon uitClotilde maakte vlug met haar maaltijd gedaan en begaf zich daarop eveneens naar boven. Zij had een poosje den tijd om nog eens over het onderhoud te denken, dat zij met den mu zikant, dien zij verwachtte, zou te voeren hebben. Menheer Kom kwam nog zoo dadelijk niet van zijn zonen landbouwer te laten worden, den knapsten moet uitzoeken en den degelijksten een die aan een rappe band paart een helder hoofd. Men is gaan inzien welk een bedrijf het landbouwbedrijf eigenlijk is, waartoe in spanning van de beste krachten van den mensch gevorderd worden. Want niet langer mag en kan de oude sleur worden gevolgd, niet langer mag en kan de landbouwer indommelen bij zijn werk; bij moet, vaak tegen wil en dank kennis nemen van wat er rondom hem heeu gebeurt. De lioogere waarde van den grond, de hooge pachten, hoogere loonen, de noodzakelijk ge worden mededinging met anderen, onverbiddelijk heeft dat alles den landbouwer deze twee eischen gesteld: te trachten naar verbetering van de quantiteit zijner producten. Dat die eischen tegenwoordig worden gevoeld, dat zij den landbouwer zeiven gedrongen hebben om uit zijn slaap te ontwaken, dat er leven en beweging gekomen is, waar men vroeger niets dan rustige rust opmerkte, dat is het gelukkig teeken van vooruitgang dat ik in onze dagen met blijdschap begroet. Niet liet dolzinnig najagen van nieuwigheden, omdat ze nieuwig heden omdat ze nieuw zijn, niet het afkeuren van het oude, omdat het oud is. Maar daarin verheug ik mij, dat er op landbouwgebied ook bij ons teekenen t* over zijn, dat men den wil krijgt en den moed om te onderzoeken of de tot nog toe steeds gevolgde weg wel tot bet beste doel leidt, en de energie en de volharding om een nieuweren weg te zoeken als de oude onbruikbaar werd. Dien goeden geest bij onze landbouwers meer en meer op te wekken en verstandig te leiden dat is de sehoone taak thans voor onze Maat schappij in de eerste plaats weggelegd. Het zijn de afdeelingen, vooral, liefst in onderafdeelingen verdeeld, die voortdurend tot dat doel kunnen en moeten werkzaam zijn. Plaatselijke veree- nigingen, in kleineren kring werkend, kunnen alleen voortdurend de belangstelling der leden gaande houden en die van anderen opwekken. Mu<»i men meene daarbij niet dac door slechts plaatselijk te werken genoeg is gedaan. Alleen door nauwe aaneensluiting der deelen kan het geheel zich ontwikkelen. De afdeelingen en onderafdeelingen zijn bel leven onzer Maat schappij, maar tot bereiking van groote doel einden kan alleen de maatschappij zelve in haar geheel optreden. Tot versterking van dien zoo noodigen band der deelen onderling strekke ook de vergadering, waartoe wij thans weder binnen Nijmegen zijn bijeen gekomen. Mogen onze werkzaamheden hier getuigen van dien goeden geest onder onze landbouwers, waarvan ik zooeven, naar ik ineen niet ten onrechte, heb gewaagd. Mogen zij getuigen van dien ernstigen zin, zonder welke niets groots, niets goeds kan tot stand gebracht worden, getuigen er van dat in ons allen leeft het besef, dat alleen door degelijke ontwikkeling de roem kan gehandhaafd blijven van onzen vaderlandschen landbouw. En wanueer wij dan dezer dagen den grooten koning Karei uit de 8ste eeuw in den geest Eindelijk verscheen hij. Met zijn lange, voorover gebogen gestalte, met die blonde, grijzende, achtor de ooren weggestreken haren en gladgeschoren kin, had hij in zijn uiterljjk aan een geestelijke doen denken, als zijn trekken meer rust en zijn oogen niet dat zoekende en bewegeK,ke hadden gehad waardoor zij zich thans onderscheidden. Clotilde keek hem met een scherpen, onderzoeken den blik aan, toen hij na het maken oener diepe buiging, als om haar aan het woord te laten komen, in afwachtende houding voor haar staan bleef. „Heeft men u mijn naam genoemd, menheer Korn? begon Clotilde. „Neen, juffrouw, men heeft mij gezegd, dat eene jonge dame, die hier kamers had genomen, mij w coachte te spreken Mijn zoon heeft herhaalde malen hier in huis aau dames les gegegeven en ik zelf „Om les van u te nemen, heb ik u niet laten ver zoeken hier te komen, viel Clotilde hem in de rede. „Ik heb een muziekmeester en zelfs een zeer goeden en dat is toevallig uw zoon, de muziekdirecteur Korn." „Ha," hernam menheer Korn bedremmeld, .dan is u „Clotilde Bernswald." „Gravin Bernswald en n zijt bier en mijn zoon." J „Ik ben enkel en alleen om met u over uw - zoon te spreken, hier gekomen!" weer op Nijmegens hoogten zien staan, dat wij dan voor die verschijning niet de oogen behoeven neder te slaan, maar hem kunnen toeroepen." ja. aan de vervulling van uw profetie zijn wij bier werkzaam geweest, aan de bevestiging van onzen Nederlandschen landbouw als de hoofdbron van Nederlands volksbestaan. SCHAGEN 14 J«lij 1879. In de Op heden gehouden vergadering van den llaad dezer gemeente werd, na voor lezing en goedkeuring der notulen, medegedeeld 1. een schrijven van den in de laatste vergadering benoemden hulponderwijzer A. Schwab, van Groningen, waarbij deze kennis geeft de betrek king aan de gemeenteschool alhier niet te kunnen aannemen, als zijnde reeds in betrekking getreden in Gorinchem. Naar aanleiding van welk schrijven de Voorzitter mededeelde, dat eene nieuwe oproeping van solicitauten bereids was gedaan; 2 missive van den beer Ilendorp rentmeester der heerlijkheid Scliagen, waarbij deze in hoofdzaak te kennen geeft, op een schrij ven dezerzijds deswege, dat, aangezien de gemeente aanzoek beeft gedaan tot aankoop (van de eige naren der heerlijkheid) van terrein voor den bouw eener kantonnale griffie, hij aan den wensch der gemeente, dat door hem deswege een eisch geschiede, geen gevolg kan geven, maar deze een bod dient te doen. Na voorlezing van dit schrijven werd door den Raad over den te bieden prijs van gedachten gewisseld en daarna de verdere behandeling dezer zaak Overgelaten aan R. en VV. Daarna werd voorgelezen bet rapport der raadsleden welke, daartoe gecombineerd, eene conferentie hebben gehad met gecomitteerden van het polderbestuur en het kerkbestuur der Gereformeerde Kerk alhier betrekkelijk de beharding van den Tolkerdijk, in deze gemeente van welken dijk de revenuen vooi j worden genoten door de Gereformeerde Kerk alhier, en voor J door die te Haringbuizen. Uit bet rapport blijkt, dat door gecommitteerden is overeengekomen, behoudens nadere goedkeuring dat in de kosten der beharding door iedere corporatie j zal worden bijgedragen dat de polder zich zal belasten met het onderhoud en daarin door gemeente- en kerkbestuur jaarlijks zal worden bijgedragen f i5 ieder, liet voorstel werd door den Raad aangenomen met algemeene stemmen. Verder werd aangenomen een voorstel des Voorzitters, tot aansluiting, door bestrating, van den rijweg aan de Laan; aan den voor rekening van bet Gereformeerd Weesbuis geleg den straatweg in de Rozenweide aldaar. Afge wezen werd daarna een verzoek van J. Denijs Jz., dat bet niet beliarde gedeelte van den openbaren weg langs zijn erf en woning aan de Laan, hetwelk over de halve lengte door hem op eigen kosten is begrind, verder van gemeentewege worde bestraat, gelijk ook in andere gedeelten der gemeente geschiedt met bij de gemeente voorradige, oude, halve straatklinkers. Nadat nu nog door den Voorzitter was mede gedeeld, dat, blijkens ingesteld onderzoek, de pomp en het water in de gemeenteschool, op welker onvoldoenden toestand in de vorige vergadering was gewezen, beide in orde waren bevonden, vestigde de heer Govers, bij de nu volgende rondvraag, de aandacht op de bescha diging der jonge boomen. tengevolge van de minder doelmatige omtrekking daarvan. De Voorzitter gaf de verzekering deze zaak te zullen doen onderzoeken. Daarna vroeg de heer Buis of er ook iets bekend was van het oordeel van heeren Gedep. Staten over hel in de vorige I „Om over mijn zoon te spreken!" stotterde de geweldig in 't Dauw gebrachte muzikant haar na. „Ja maar daar behoef je zoo niet van te schrikken. Hij is zeer welvarend; er zal hem niets kwaads geschieden en als hij had geweten, dat ik je spreken zou, had hij mjj zeker verzocht je te zeggen, dat hij bij ons tevreden isi „Hoe zou ik daaraan kunnen twijfelen. Dat schrijft hij mij in eiken brief, zoowel als hoe gelukkig het hem maakt eene leerlinge als gravin Clotilde te hebben. Hij is met warmen, grenzeloozen eerbied voor u vervuld." „Dus zie je wel, dat er bij de tusschen ons beiden te behandelen quaestie van muziek géén maar van een vrij wat gewichtiger zaak wel sprake zijn zal. En om er maar eens zonder omwegea mee voor den dag te komen: Ik weet de afkomst uws zoons ik weet, dat de man, dien gij Leonhard Korn noemt, dien gij voor je zoon laat doorgaan, de erfprins van Hornegg is Bij deze onverwachte verklaring kromp de muzikant in elkander. Zijn tot nog toe gebogen gestalte rekte zich uit, de blaauwe oogen openden zich wijd. Hij was zeer bleek geworden en met krampachtige lippen stamelde hij „Gravin u zegt dat dat LeoDbard niet mijn zoon maar dat Wordt ïtrvoljd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1879 | | pagina 6