DE KID DEK VAN VENEI Iê.
Gemengde berichten.
en half ziek, zoo als gij nu zijt!«
"Juist daarom... Partenkirch maakt mij gezond!
antwoordde hij. Zoo ik u vertellen kon hoe
onrustig en angstig ik was toen ik heen ging
en hoe wel bel mij thans te moede is.... Ook
heb ik met den Heer Pastoor gesproken
Toegde hij er na eene pauze bij»Die is het
met alles wat ik voor heb eens, en wil er mij
mede helpen.*
«Nu en wat hebt gij dan voor?« vroeg Hans,
en Resi riep
•Gij zult zien, ik heb gelijk hij wil geestelijke
worden.*
«Dat wil ik!« antwoordde Alois; «maar ik
wil geen pastoor worden.... ik ga in een klooster*
Alois! riepen Hans en Resi als uit ecnen
mond.
•Tracht er mij niet van af te brengen,* bad
Alois; het helpt niets.... Vergeet niet, dat onze
lieve vrouw van Partenkirch begeerd heeft,
dat ik moeder zou gehoorzamen. Zoo kan ik
dit het best doen.dat weet ik, sedert ik onze
lieve vrouw heden morgen om haren bijstand
heb gesmeekt...* In allen deemoed wil ik het
doen, ik wil dienende broeder worden bij de
Benediktijnen of ergens anders, waar ze mij
willen opnemen... de heer pastoor heeft een
brief voor mij aan den hoogeerwaarden Abt
van Andechs geschreven, die wil ik er zelve
heenbrengen en er blijven, indien de zaak in
orde komt. Aan u Besi geef ik de helft van
de erfenis uit Garmisch, de andere helft krijgt
het klooster. Ook zult gij hebben wat mij nog
van het huisje en den tuin behoort, indien gij
daarvoor vader wilt opnemen en tot zijnen dood
verzorgen.'... lang zal hij het niet meer maken!
Gij kunt nu trouwen zoodra dit om den rouw
past.... Nu Hans en Resi is het U zoo niet
goed
Resi wierp zich weder om zijn hals.
O, Alois.... gij zijl als een God voor ons!
riep zij, en Resi drukte hem zoo vast de zieke
hand dat hij niet wist, of hem de handdruk of
de omarming meer pijn had gedaan. Den sol-
genden morgen kwam hij ongeroepen aan hel
onthijt. Hij was nog bleeker dan vroeger en
bracht een bundeltje kleeren mede naar beneden.
Ik ga van daag reeds naar Andechs«, zeide
hij, toen hij Resi's vragenden blik ontmoette.
«Waarom zal ik langer wachten?* Hem hij
wees op zijn vader, die sedert den dood zijner
vrouw dagelijks meer beneden kwam hem
kan ik niet meer helpen en u ben ik slechts
tot last. Wanneer ik weg ben, kunt gij het
huis sluiten..., De waardin uit het Laiu neemt
u en vadergaarnc in huis tot.... totdat gij trouwt.*
«Neen, Alois, dat moogt gij mij en Hans niet
aandoen,* begon Resi; maar plotseling verstomde
zij, bij den blik waarmede Alois haar aanzag.
Zij kon niet zeggen of er doodsmart of zaligheid
in lag opgesloten zij kende den martelaars-
blik niet die beiden in zich vereenigt. «Vergeet
niet Resi dat ik mijn eigen meester niet meer
ben,« zeide hij zacht. Toen bad hij. at haastig
XI.
Nicolo Sagredo knikte:
„Dogo Venier beeft gelijk, het hart van den menf ch
is een afgrond, welks diepte met geen fclterketen te
peilen is. Doch wat gij ons zegt, werd reeds rijpelijk
door ons overwogen' Een arme nobile kan voor ons
zeer gevaarlijk worden als man van Savina. De ver
zoeking is voor de eergierigheid te groot. Eene
schoone, verstandige vrouw buigt ook den sterksten
man. Slechts een Venieri, als echtgenoot van Savina,
staat tusschen de partijen.*
De Doge dacht na. Daarcp vroeg hij:
„En als zij met huivering den verwant afwijst van
dengene, dien men heimelijk van de vermoording
haars vaders beschuldigt?"
Sagredo, de onwrikbare, bleef kalm:
„Dan zoekt men eerst den liefste van haar af te
leiden. Misschien door een ambt. 'Wanneer hij ver
standig is, wil hij werken en offert gaarne zijne
droomen op, om zich door daden te knnnen onder
scheiden. Men geve hem een eerambt, zoo bij ijdel
mccht wezen, en is hij arm, dan heeft goud in zijne
ooren den besten klank. Verzet hij zich, dan jaagt
men hem vrees aan. Weerstaat hij ook dit, dan zal
een Arogador fctm voor de qnarantia vau een on-
teerende misdaad betichten. Men zal hem vonnissen,
voor geheel Venetië brandmerken, en dan zal men
met hem te werk gaan, zoo als zijn aanzien en
't belang van den staat bet eischen. Misschien bemint
zijn ontbijt, bad tveder en stond op.
«Dat God u behoede. Resi, wees btaaf en
gélukkig! zeide hij en reikte haar de hand. Zij
wilde hem omhelzen, maar hij onttrok er zich
aan, terwijl hij op zijn vader toeging die in een
halven roes in zich zelven zat te lachen. Reeds
gisteren had Alois vergeefs getracht hem zijn
voornemen dnidelijk te maken. Hij zeide slechts
«jawel, gij hebt gelijkGa nu maar heen-..
kom spoedig terug!*
Met een zucht nam Alois zijn bundeltje op.
«Dat God met u zij!* herhaalde hij, nam
voor het laatst weiwater uit het kleine bakje
hij de deur en vertrok.
Toen hij de omheining van den tuin bereikt
had, hoorde hij haastige schreden achter zich
het was Resi, die zich met het korte afscheid
niet te vreden kon stellen.
«Waarom hebt gij zulk een haast?* klaagde
zij?*
«Ik had nog met u willen overleggen.... Ver
bind n niet zoo terstond aan het klooster-Kijk
ik moet onophoudelijk denken aan wat gij mij
onlangs van uw werk gezegd hebt en hoe of gij
het liefst uw leven zoudt willen doorbrengen.*
«Onlangs? herhaalde hij.* Dat is als of het
voor honderd jaren geweest isKwel mij
niet, Resi, ik doe niets uit eigen wil
«Zeg mij dan ten minste, hoe het u daarbij
te moede is!« riep het jonge meisje. Ik geloof
en geloof niet, dat gij gaarne in het klooster gaat....
Gij zijt aan werken gewend,.-. Gij kunt toch
niet den ganschen dag bidden....*
«Ja Resi ik ga gaarne iu het klooster!* viel
hij haar in de rede. Ik heb geen anderen
wensch meer. Gij wilt weten, hoe het in mijn
hart gesteld is?« hij trok een papier uit zijn
borstzak. «Daar kunt gij het lezen.... dat heb ik
den laatsten nacht geschreven.... Het heeft mij den
ganschen tijd, sedert ik in Partenkirch Was in
de gedachten gelegen.... En nu voor het laatst,
God behoede u.... en groet Hans!*
Hij ging en keek niet meer om. Spoedig was
hij achter de schuur van de naast bij liggende
hoeve verdwenen. Resi ging weenend naar huis
terug. Op het papier wat hij haar gegeven had
stond een Maria beeld, wat haastig en met
bevende hand in den maneschijn, was opge
schreven. juist zoo als het aan zijn tusschen
zijne hemelsche en aardsche liefde verdeeld hart
was ontvloeid, liet luidde ais volgt:
Wonderlijk prachtige,
Heerlijke en machtige,
Liefdrijke, goedige, genadige vrouw!
Aan wie ik eeuvviglijk,
Mij verbind kinderlijk,
Wie ik mijn lichaam en ziel toevertrouw!
U wil ik leven!
U alles geven,
Alles wat in m'is aan lielde en aan deugd,
Wil ik Maria! u wijden met vreugd.
De zou kleedt uw luister,
In 't machtige duister,
Savina hem zoo zeer, dat wij h«ar zijn leven kunnen
aanbieden als loon voor haar huwelijk met Valerio.
Biedt zij ook dan r.og tegenstand, dan blijft haar
slechts do keuzo tusschen verbanning en het klooster..-*
Lang zweeg de Doge. Bijna met schrik zag hij
Sagredo aanzijn adem was zwaar en gedrukt en
eindelijk zeide hij:
„En dat noemt gij gerechtigheid?"
Nicolo Sagredo stond op.
.'De grootste gerechtigheid, die eene regeering kan
uitoefenen, bestaat daarin, dat ze zich staande houdt
Zoo sprak Paolo Sarpi, de staaisconsultor en de wijste
man, dien Venetië ooit bezat. Wij zijn aan 't einde.
Omhels uwen neef, Doge!*
Nicolo Sagredo boog zich diep en nog dieper bogen
zich de raaósbeerm Loredan en Balbi. Toen gin: en
zij plechtig been, gelijk zij gekomen waren.
In zwaarmoedig gepeins bleef de Doge staan en
leunde tegen den hoogen stoel, die hem tot dusverre
gesteund had, en onwillekeurig stroomden de ge
dachten luide van de lippen van den koortslijder.
.Alles mochten zij aantasten, slechts niet den
rier.en bar.d, die mij aan den zoon van mijn vroeg
ontslapen broeder verbond- Dit eene hadden zij mij
moeten laten als laatsten steun, die mijn' geest no"
hoven de golven d< r vertwijfeling hield, wanneer de
door mij opgeolferden hunne bleeke armen naar mij
opsteken in den nacht, waarin ik hen moet volgen.
Ook het laatste verhevene gevoel, dat mij ver boven
hen verhief, moesten zij aan den akeligen moloch
offeren, dien zij staatsbelang noemen en zijn gloeiende,
verderf aanbrengende ad*m, waait nu tusschen mij
Plaatst zich de zilveren maan aan uw voet,
Geen onvolkomenheid,
Kleeft aan uw heiligheid,
't Licht van twaalf sterren kroont uw hoofd
in haar gloed,
Alles wat leven mag
Alles wat zweven mag,
Al wat daar is in den hemel en op d'aard,
Staat om uw luister als dienaar geschaard.
Machtige groote vrouw,
Op wie ik vól vertrouw,
Wees gij mijn toevlucht, mijn hulp in den
nood
Jonkvrouw naar u alleen,
Richt zich mijn uitzicht heen,
Als mijn ziel losscheurt in het uur van den
dood
Help ons verwinnen
Rij 't worstelen der zinnen,
Bid voor mij bij uwen God'Iijken zoon,
Dat ik verwerve de Hemelsche kroon.
Ten aanzien van de barbaarschheden, on*
langs te Fez gepleegd en waarvan de telegraaf
inet een enkel woord gewag heeft gemaakt,
meldt de Grubaltar Guadian het volgende:
Eenige jeugdige joodscbe meisjes speelden
buiten het Ghetto. Een Moor, die voorbijging,
joeg haar schrik aan en sloeg een der kinderen
op onbeschofte manier. Een Fransche jood, die
in de nabijheid was, schoot toe, nam de ver
dediging van liet meisje op zich en greep den
Moor om hem voor den Gaïd te brengen. Mid
delerwijl waren eenige Marokkanen bijeengeko
men en eiscliten van den jood, dat hij hunnen
landgenoot losliet, iets wat hij weigerde. Toen
de israëliet met den Moor voor de deuren van
het gerechtsgebouw was gekomen, vond hij
deze gesloten, gelijk gebruikelijk is als de
Sultan er voorbij zal trekken. Eene menigte
Marokkanen stonden daar te wachten om de
deuren te zien opengaan. Zoodra deze den
israëliet zagen naderen met den Moor aan dei»
arm, begon deze te schreeuwen dat de jood
hem beleedigd-had; en dat met de joden niet
meer huis te houden is. De Muzelmannen
wierpen zich nu op den israëliet, dienden hem
stokslagen toe en wierpen zoolang met steencn
naar hem, totdat zij hem dood waanden. De
mishandelde leefde echter nog en kwam na
een poos weer tot bewustzijn- Met groote
inspanning hief hij zich op en verzocht eenige
Marokkanen hem naar eene gevangenis te
brengen liet eenige gebouw in de nabijheid,
waar de deuren openstonden ten einde
aldaar aan een anders wissen dood te ontkomen.
De Moren begonnen nu te razen, dat de joden
zich onafhankelijk wilden maken, dat hun
manier van doen onduldbaar was, enz. Daarop
trokken zij naar liet Ghetto en mishandelden
ieder israëliet dien zij tegenkwamen. Onder
dezen was een man van zeventig jaren, die
nauwelijks loopen kon. De Marokkanen maakten
zich van hem meester en sloegen hem totdat
hij een lijk was. Hiermede nog niet tevreden,
overgoten zij het lijk met petroleum, sleepten
het op een houtstapel, en staken dezen in brand.
Toen de israëlieten, na een nacht vol angsten
doorgebracht te hebben, den volgenden dag h'et
Ghetto verlieten om hunnen geloofsgenoot op
te zoeken, vonden zij een verkoold lijk.
■ii «iiziiii»ia*tnri»au -winir'—tmmbb—
en den eeeigen mensch, die mij getrouw is. Is hij het
nogP Of hebben zo ook reeds een jong hart vergiftigd,
doet reeds heerschzucht zijue borèt zwellen? Heeft
meu hem wellicht roeds de kroon na mijnen dood
beloofd en telt hij vol eergierigheid alle rimpels in
mijn voorhoofd. Moet hij elk vertrouwelijk woord aan
mijno pijnigers overbrengen? Is hij slechts tot spion
en verrader nevens mij geplaatst?..."
Door 't fluisteren vau zijn eigen stem verschrikt,
keek de Doge angstig om zich heen. Toen ging hij
snel, als waagde hij 't niot meer alleen te zijn naar
de receptiezaal.
De hellebaardiers stonden rechtop en onbewegelijk
in de gangen, de dienaars met gebogen hoofd. De
Doge verloor zijne kracht en wankelde. Twee dienaars
sprongen haastig toe. Maar de vorst week ontzet
terug en weerde met de hand alle hulp af. Hg had
gemeend, dat zij hem wilde vermoorden. De deur
der receptiezaal ging wijd open. De ridder hoorde
het niet. Hij stond op het balkon en staarde naar
buiten op de lagune. Blauwgroen en schitterd lag zij
daar, ernstig voeren de zeilschepen heen en weer.
blik emsnel schoten de gondels door elkaar en in
scherpe omtrekken werden de verst verwijderde ei
landen zichtbaar. IJet zonlicht overstroomde des
ridders jeugdige gestalte en blonk op zijn gelaat, dat
zoo even nog door wankelmoedigheid en twijfel ver
duistert was geweest. De zucht, die uit de borst van
den jongen man opsteeg, gold de betoovering zijner
vaderstad, die hg nog nooit zoo gevoeld had als heden
en gold Savina, Droomend stond hij daar, een
trotsch man vol edele schoonheid, de breede schouders,