ZONDAG
IV I E l XV S-
L A X D R O U XX' BLV D.
28stc Jaargang.
Alge M E E
Advertex t i E-
TE SCHAGEN,
Laan, Wijk D, No. 5.
G('meen te Schagen.
Bekendmakingen.
VERKEERD BEGREPEN.
Een VOLKSLEI 1)EB.
^4.
J\t? 1741.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woens
dag en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's
middags 12 ure, worden Adcerfentièn in het
eerstnitkomend nummer geplaatst.
Ingezonden stukken één dag vroeger.
UITGEVER:
J. \Vi\KKL,
1
Prijs per jaar ƒ3.Franco per post f 3.00
jJL Afzonderlijke nummers f 0.05.
Advertenliën van één tot vijf regels f 0 75.
iedere regel meer f 0.15. Groote letters wor
den naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
VERMIST:
Op de mark van 10 Januari jl.
een §clinap (overliouder)
Met een teermerk op het schaft en een hakje
uit het rechteroor.
Zij die hieromtrent inlichtingen kunnen geven,
worden verzocht zich daartoe aantemelden ter
gemeente-secretarie.
Burgemeester en Wethouders van Schagen,
noodigen bij deze belanghebbenden uit, die
over den jare 1883 van de gemeente iets te
vorderen hebben, hunne rekening vóór of op
den len Februari a. s. ter plaatselijke secre
tarie inteleveren.
Schagen 5 Januari 1884.
Burgemeester en Wethouders voornoemd;
G. LANGENbERG,
de Secretaris,
DENIJS.
-o-o-o-
Wat een zachte winter! zoo roepen velen,
door geheel verschillende beweegredenen daar
toe geleid. De kinderen betreuren het gemis
van de bevrorene watervlakte. Reeds maanden
lang hebben ze verlangend uitgezien naar den
tijd, waarin ze hun hart zouden kunnen op
halen aan 't ijsvermaak, en hunne verwachting
wordt bitter teleurgesteld. Regen en mist wis
selen elkander af en is er den eenen dag ee-
nig vooruitzicht op vriezend weer, dan wordt
dit spoedig weggenomen door een veranderden
wind. Die teleurstelling treft ook den koop
man in brandstoffen, die zijne pakhuizen heeft
gevuld en zoo gaarne zou zien, dat een
strenge vorst iedereen noopte, om de kachel
Bink te doen snorren en een belangrijken
voorraad brandstof te verbruiken.
Op dien zoo even aangehaalden uitroep van:
welke een zachte winter! volgt bij menigeen
de bijvoeging: hoa gelukkig voor die arme
menschen! Nu hebben ze zooveel armoede
niet te lijden, niet te verkleumen en te ver
krimpen van bittere, scherpe koude, wanneer
die onbarmhartige oostewind hunne zoo slecht
Historische Roman v :n Ferdinand Schifkorn.
Uit het Duitsch.
(4). DERDE HOOFDSTUK.
In den Wijngaaard des Heeren.
De Julizon van het jaar 1847 brandde trots het vroege
uur op de lachende dreven van Kishegy; de schitte
rende dauwdruppels op de bloemen en bladeren waren
reeds lang in damp overgegaan; krekels en sprinkha
nen, mollen en wezels en hoe dat kleine volk, d it in
veld en weide huist, heeten mag, hadden reeds lang
den koelen schaduw hunner onderaardsche verblijt-
plaatsen opgezocht, en zelfs de hartstochtelijke lief
hebbers van licht en warmte, de zanglustige bewo
ners der boomtoppen, waren in een schaduwrijk hoekje
gekropen. Alleen den menseh ging het niet zoo goed,
namenlijk den mensch, dien het lot niet tot hamer maar
tot aanbeeld in de groote werkplaats der menschheid
heeft bestemd.
Tot deze soort behoorden in den waren zin des woords
de onderdanen van het goed Kishegy, die heden in
vervulling hunner leendienstplichten, in het zweet
huns aanschijns de uitgestrekte landerijen van don
landheer bearbeidden.
In lange rijen opgesteld, naar ouderdom en leeftijd
gerangschikt, moesten zjj het middaguur uitgc-
geslotene woningen binnendringt eu die ijzige
adem verstijving en wat niet al veroorzaakt
in die lichamen, die maar schamel van klee
deren zijn voorzien en in die bedsteden en
slaapplaatsen doordringt, waarin de warme
dekens schi'teren door hunne afwezigheid.
Hoe gelukkig zouden die arme menschen
wel zijn?
Ik geloof dat die vraag al zeer moeilijk
te beantwoorden is en dat daarom verreweg
de meeste menschen die vraag nooit doen,
of beter uitgedruktdie woorden, waaruit de
vraag bestaat, wel uitspreken, maar over den
zin, de werkelijke beteekenis, niet verder na
denken en derhalve ook geen antwoord daar
op bekomen.
Laat onsditeenweiniguitvoerigerbeschouwen.
Dat denkbeeld van arm en rijk is voor ve
le opvattingen vatbaar en de beteekenis is zoo
betrekkelijk. Een daglooner noemt iemand die
vijftigduizend gulden bezit, zeer rijk en in
zijne oogen is die man een millionnair. Maar
de man met de 50000 gevoelt zich niet rijk,
wanneer hij zijne bezitting vergelijkt bij die
van den 'aruleigenaar, die een half millioen
bezit. En zoo gaat het steeds door. Omge
keerd gaat het ook met het begrip en de be
teekenis van arm. Menigeen wordt door een
rijk man voor zeer arm aangezien, die in zij
ne eigene schatting nog niet tot die laagte
is afgedaald, en die nog kan neerzien op an
deren, die minder hebben dan hij.
Om die zelfde reden heb ik dikwijls de
bezwaren opgemerkt, welken meestal commis-
siën \an onderstand hebben bij bedeelingen.
Zoo dikwijls valt het hun moeilijk, om eene
juiste grenslijn te trekken en zelfs, wanneer
zij volgens hunne overtuiging vermeenen ge
handeld te hebben, rijzen er altijd klachten
op van menschen, die vergeten zijn, omdat
men ze niet voor arm genoeg hield, terwijl
anderen voor artn genoeg gehouden zijn, zon
der dit in de oogen der niet bedeelden of in
werkelijkheid te zijn.
Bestaan er oorzaken voor die verkeerde op
vatting? Voorzeker en omdat aan te toonen,
wil ik een paar voorbeelden uit het werkelijk
leven aanhalen, die daarover misschien eeuig
licht kunnen werpen.
Mevrouw A is eene zeer vermogende dame
zonder kinderen, die zeer eenvoudig leeft
zonderd van vier uur 's morgeus tot zeven uur
's avonds de zware spade hanteeren, bijna zonder
pauze, bij eene slechte voeding dubbel tegengewerkt
door de verzengende zonnestralen en de verhitte klei-
bodem, en zoo gaat het lieden, morgen, overmorgen, ja
de geheele week door, al naar het noodig is, zonder
aandeel in de vruchton van zulk een arbeid, zonder
loon, zonder hoop, ja zelfs zonder die aanmoediging,
welke voor den slaaf in de tevredenheid van zijn
hoer ligt.
Er was slechts eene drijfveer voor don vlijt dezer
arme menschen, namenlijk de vrees voor de wreede
vloeken en nog hardere slagen van den Ispan (opzich-
ter-blankofficier), waarmede deze, achter de rij der
arbeiders op en neder wandelende, den ijver der na-
latigen en vermoeiden naar gunst en luim, zonder
onderscheid van leeftijd, geslacht, kracht of zwakte,
aanwakkert.
En toch waren vloeken en slagen niet het ergste;
de vrouwen en meisjes dreigde immers zoolang zij
jong eu schoon waren, nog erger! Maar ook dit moest
gedragen worden, want tegen Ispan's souvereinon wil
was er noch recht, noch beschermiug.
En zij verdroegen het zonder morren, zonder tegen
spraak, in stomme onderwerping, alleen de ouderen
onder hen dachten somtijds zuchtend aan de vervlo-
gene betere tijden, waarin de arbeiders zich nog som
tijds aan een goelen dronk konden laven, zich nog
het zweet van hot voorhoofd wisschen, toen mocht
men nog schertsen en lachen, toen konden de jonge
knapen en meisjes nog vroolijkc liederen zingen, de-
maar zich geheel aan de filantropie of wel
dadigheidszin heeft gewijd. In de stad harer
inwoning bestaat geene liefdadige instelling,
of zij is er lid van, en van meer dan eene
zelfs bestuurslid. Moet er eene lijst rondgaan
voor 't een of ander liefdadig doel, dan wordt
zij niet overgeslagen, en ze zou 't ook zeer
kwalijk nemen, wanneer men haar oversloeg.
Leest ze in een der dagbladen eene oproeping
om ondersteuning, dan moet hare dienstmaagd
weer naar 't postkantoor met postwissel of
aangeteekenden brief. Die dame heeft dus haar
leven aan hare natuurgenooten gewijd en leeft
voor hen Neendat nog niet. Zij heeft zich
gewijd aan 't geven en offert op dat altaar in
allerlei vormenin geld, in kleedingstnkken
enz. enz. Nu zou men van meening zijn, dat
niemand zóó goed als zij met de ware armoede
en de waarlijk arme menschen in de stad
bekend was. Dit is waar en niet waar. Zij kent
eene massa namen van menschen, die bij haar
als hulpbehoevend zijn opgeschreven, en ze
heeft vele van die naaiudragers bij zich aan hui
gehad en persoonlijk kennis met hen gemaal
en toch kent zede meeste menschen en hum
armoede en behoeften in werkelijkheid niet.
Mevrouw A heeft eene bejaarde dienstmaagi
die haar reeds tal van jaren heeft gediend fu
een aardig sommetje in de spaarbank heeft.
Mevrouw houdt veel van die meid, maar nu
en dan noemt ze haar een oude knorrepot en
verwijt haar dikwijls hare onmenschlievendheid,
hare ongevoeligheid jegens de armen. Wanneer
Mevrouw aan de deur wordt geroepen, omdat
er eene arme vrouw is, die haar dringend
verlangt te spreken, en als die vrouw dan een
roerend tafreel ophangt van 't gebrek, dat het
deel is van haar en hare kinderen, en daarbij
een verhaal doet, nu en dan afgebroken door
hevig snikken en 't storten van tranen, zoodat
zelfs de marmeren steenen in den keurig netten
gang daardoor zouden moeten getroffen worden
en Mevrouw de hand reeds in den zak heeft,
om de onuitputtelijke porte-monnaie te voor
schijn te halen, en te helpen en te onder
steunen, dan gebeurt het meer dan eens, dat
Mietje, de hardvochtige dienstbode, die
eenige passen achter Mevrouw staat, het hoofd
schudt, een vreemd keelgeluid laat hooren,
ja somtijds de gemeenzaamheid zoover uitstrekt,
dan ze Mevrouw aan de mouw trekt en mom
zelfde liederen, die eens de harten der ouderen hadden
verwarmd!
Zoo was het gewreest onder den vroegeren landheer,
die, zelf een vroolijk man, gaarne blijde menschen om
zich heen zag, en zoo was het ook nog onder diens
neef, zoolang diens zachte, goede vrouw leefde. Doch
toen deze eensklaps stierf aan welke ziekte wist
men niet en een verro bloedverwante van den
landheer het bevel in huis over nam, toen werd het
op eens anders.
Antal, de vroeger algemeen gehate Ujfknech't van
den heer, werd nu Ispan en liet spoedig de onvoor-
zichtigen er voor boeten, dat zy hem zoo onverholen
hunnen afkeer te kennen hadden gegeven.
Heden scheen Antal bijzonder goed geluimd te zijn,
ja hij scheen zelfs geheel en al de bestemming van
de stok vergeten te hebben. Ook keek hij gedurig
naar den landweg die van het dorp naar het bosch
voerde en sprak herhaaldelijk de groote veldvlesch
aan, die aan een koord om zijn schouders hing.
Antal was Magyaan van geboorte en een middel
matig groot, ineen gedrongen, krachtig man met ruw,
zinnelijk, sterk gekleurd gelaat, borstelig haar en
zwaren snorrenbaardmen kan het hem aanzien dat
hy volkomen overtuigd was van de gewichtigheid zij
ner maatschappelijke positie.
Het zal ongeveer negen uur in den morgen geweest
zijn, toen eindelijk de man in zijn verwachting scheen
bevredigd te worden en zijn rood gelaat van vreugde
begon to stralen,
WORDT VERVOLGD.