Algemeen
Advertentie-
ZOADAG
A I E U W S-
L A N E) H O U W R L A D.
51 AUGUSTUS.
GGDD Wïliïm
Ao 1884.
2Sstc Jaarnansr.
M IS07.
J. WINKEL,
TE SCHAGENi
Oud en toch Nieuw,
in.
SCIAGER
1 T.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woens
dag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's
middags 12 ure, worden Advertentièn in het
eerstuitkomend nummer geplaatst.
Ingezonden stukken één dag vroeger.
UITGEVER:
Laan, "VVijk D, No. 5.
Prijs per jaar/3.Franco per post ƒ3.60
Afzonderlijke nummers f 0.05.
Advertentièn van één tot vijf regels f 0.75.
iedere regel meer f 0.15. Groote letters wor
den naar plaatsruimte berekend.
-(0)-
Waarom
Is 't alleen gebrek aan moed? Neen! dat
juist niet. De heer A. bijv. zal er niets van
maken, om, wanneer hij 's nachts eenig ver
dacht gerucht hoort, op te staan en te gaan
onderzoeken, wat het is. 't Is eens gebeurd,
dat hij, geheel alleen thuis zijnde, 's avonds
laat onraad hoorde; zonder zich lang te beden
ken, gaat hij naar beneden en verrast in de
keuken iemand, die daar niet behoorde en
voornemens was, 't een en ander meê te nemen,
dat hem niet behoorde. De heer A. pakt den
indringer bij den arm en verwijdert hem vrij
onzacht uit zijn woning.
Een ander maal heeft hij een kind uit het
water gehaald, hoewel hij alles behalve een
baas in 't zwemmen is. Aan persoonlijken moed
ontbreekt het hem dus niet.
Maar er is nog een andere soort van moed,
die niets te maken heeft met lichamelijke
kracht, met vermetelheid en dien men zede
lijken moed noemt. Dat is de moed. dien
men moet bezitten, wanneer men ronduit zijne
overtuiging durft mede te deelen, wanneer men
zijne medemenschen durft opmerkzaam maken
Roman van Eicald August Koning
(26.) ACHTSTE HOOFDSTUK.
Tauber hield Ellen's hand geruimen tijd in de zijne
en zag baar met een blik vol smartelijken weemoed
in de donker blauwe oogen.
„Reinhard is uwer waardig," zeide hij zacht, -gij
zult zeer gelukkig worden."
„En dit geluk hebben wij u te danken," antwoordde
zij diep bewogen, „doch gij zelve
„Spreek niet van mij," viel hij haar schielijk in de
rede „ik ben het gewoon, eenzaam door het leven te
wandelen, mijn lot was het altijd, te ontzegeen."
„Blijf bij ons," bad Ellen, „ik zal u liefhebben
gelijk een dochter, aan onzen haard zal altijd een stoel
voor u gereed staan, gij zult niet eenzaam en ver
laten zijn."
Hij schudde afwerend het hoofd en gaf geen antwoord,
langzaam streek bij met de hand over het hoofd.
»Wij zjjn nog niet aan het doel," zeide hij na een
lange pauze, „ik heb uw lot nog eens in handen
gelegd van uw grootvader, wij moeten op zijne
beslissing wachten, die wij nog in dit uur zuilen
bekomen
„En Reinhard?" vroeg Ellen vol verwachting. „Weet
hij, wat gij voor ons gedaan hebt?"
„Ja, hij weet het en zal bet zijne insgelijks doen.
Maar gij moet nu ook geduld hebben, en ik verheel
u niet, dat er nog een harde strijd kan komen."
„Waarin gij ons als trouwe vriend terzijde zult
staan
„Zeker," bevestigde hij, „wat ik eenmaal begonnen
heb, dat zet ik ook door, en ik zeide u reeds, dat ik
h gelukkig wil zien! Beschouwt gij het, als dat ik
het de vervulling eener plicht reken, die de herinnering
aan uwe onvergetelijke moeder mij heeft opgelegd."
Zij zag hem geroerd aan, maar bij verzocht haar
door een wenk, hem niet te antwoorden, en keerde
daarbij zijn gelaat af, om haar blik niet te ontmoeten
het offer, dat hij bracht, werd hem toch buitengewoon
Zwaar.
Hij trad aan het venster en keek nadenkend voor
2,cbEllen nam baar afgebroken handenarbeid weder
en wierp van tijd tot tijd een blik van hartelijke
eeineming op den edelen man.
Zoo was er een balf uur verstreken, toen de deur
eD ®e'c^ar^> vergvzeld van den bankier,
Ellen's lippen ontsnapte een kreet tbd vrevgdo,
op hunne gebreken en tekortkomingen, wan
neer men hun de waarheid niet verzwijgt en
hen wijst op datgene, wat werkelijk goed en
nuttig is, zonder de minste vrees, dat men
daarom bespot of uitgelachen, of wat nog
meer is, dat men daarom gehaat zal worden.
Dat is een geheel andere moed dan de moed
op het slagveld, bij 't bestormen eener vesting,
bij 't buit maken van eene vijandelijke vlag,
hij 't indringen in een brandend huis of bij 't
in 't water springen, om iemand te redden.
Menigeen, die zich beroemd heeft gemaakt
door daden van persoonlijken moed, toonde
een gebrek aan zedelijken moed, toonde men-
schenvrees bij de gedachte: zal hij of zij 't
mij ook kwalijk nemen?
Maar ik heb nog veel meer te antwoorden
op de gestelde vraag waarom?
Bij velen heerscht eene hoogst laakbare on
verschilligheid aangaande het lot, het welzijn
hunner medemenschen. Menigeen is te zeer met
zich zeiven, met zijne eigene zaken, met zijne
eigene belangen vervuld, dan dat hij zich zou
bemoeien met en vermoeien door het behar
tigen van die van anderen. Wanneer de heer
B. geene enkele inschrijvingslijst oningevuld
terugzendt, daarop altijd met milde hand in-
teekent, dan redeneert hij verder aldusik doe,
wat ik kanik geef ruimschoots, maar verder
bemoei ik er mij ook niet meê; ik heb daar
zij las in de schitterende cogcn van den geliefde, dat
het vurig verlangde doel was bereikt.
„De ongezellige dneen, die achter ons ligcron, willen
wij vergeten," zeide Hansen, turwi|l hij Ellen's hand
greep en die in Reinhard's hand legde, „moge de hemel
uw bond zegenen 1"
Alles, behalve het eigen geluk vergetende, omarmden
de minnenden elkander, Friedrich Tauber nam zijn hoed
en ging zacht weg.
De bankier volgde hem; zwijgend stegen zij achter
elkander den trap af.
Beneden, bij de deur van het kabinet bleef Tauber
staande uitnooaiging, binnen te treden, wees bij
hoofdschuddend af.
„Gelijk toenmaals, verlaat ik ook heden weder uw
huis met de wreede smart der ontzegging in bet hart,"
zeide hij, „maar heden beklaag ik mij niet, want het
was mijn eigen wil, en het bewustzijn troost mij,
dat mijne ontzegging het geluk van twee harten
heeft gegrondvest. Reinhard zal heden nog het kapitaal
ontvangen, ik reken er op, dat gij het gebruiken zult,
om uw zaak weder in orde te brengen."
„Dat zal bepaald geschieden," bevestigde de bankier.
„En tusscben ons beiden is nu voorlaan vrede?"
„Ik kan daarop alleen autwoorden, dat ik dit
wensch," antwoordde Tauber, en met een vluchiigen
groet verliet hij het huis.
Hij sloeg den weg in caar de woniDg van zijn vriend,
den advokaat. Wat hij daar wilde, wist hij eigenlijk
zelf niet; de neerslachtigheid, welke zich van hem
had meester gemaakt, belette he«n helder te denken.
Zoo trad hij voor zijn vriend, die hem verbaasd
aanstaarde en met knorrig gelaat bet hoofd schudde.
„Wat is u nu weder overkomen!" zeide hij
kDorrig, „men kan aan u zien, dat geld alleen niet
gelukkig maakt."
„Nu, daarin bebt gij gelijk,*' antwoordde Tauber,
diep ademhalende, terwijl hij 2ich op een stoel liet
neervallen, „geld alleen doet het niet, het hart heeft
daarmede niets te maken."
„Zoo, zoo, dus zit daar de pijn vroeg de advo
caat, terwijl hij zijn vriend 'doordringend aanzag.
„NSij zullen u nu wel meer bij ons zien?"
„Waaruit vermoedt gij dat
„Komt gij niet regelrecht uit het huis van den
bankier
„Ja."
„En daar is het u heden Diet naar wensch gegaan?"
„Gij doet zonderlinge vragen?"
„Ik vraag waarachtig niet uit nieuwsgierigheid en
ik wil volstrekt niet in uwe geheimen indringen."
„Ik heb geen geheimen, die ik voor u zcu moeten
bewaren," antwoordde Tauber met een droevig lachje.
zoo geen slag van en enfindaarvoor zijn an
dere rnenschen, me dunkt, dat ik waarlijk
genoeg doe.
Neen! hij doet niet genoeg; volstrekt niet.
Juist door zijne positie in de maatschappij,
door zijne invloed, door de afhankelijkheid,
waarin sommigen zich aangaande hem bevin
den, kon hij op eene weldadige, hoogst nuttige
wijzen dien invloed aanwenden en andere rnen
schen, wanneer ze niet willen zien, niet willen
hooren, dwingen, om niet langer ziende blind
en hoorende doof te zijn. Maar die taak is
hem te lastig en te vermoeiend en misschien
is hij er te trotsch toe, al werpt hij die be
schuldiging zoover mogelijk van zich af en daai-
om rangschik ik hem, niettegenstaande al de
guldens, door hem op 't altaar der menschen-
liefde geofferd, toch onder hen, die onverschillig
zijn voor 't ware geluk hunner medemenschen 1
Nog een andere reden heet teleurstelling.
Er zijn er, die 't werkelijk hebben beproefd;
die, bezield met den besten wil en de beste
voornemens, al 't hunne hebben aangewend
en niets hebben ingeoogst dan droeve teleur
stelling en ondankbaarheid. Dezulken geven
misschien den moed te schielijk op en beden
ken niet, dat een boom niet bij den eersten
slag valt. Men heeft hier te doen met eenen
boom, die reeds oud is en zeer diepe wortels
heeft geschoten.
„Wanneer ik eenige blijde verwachtingen armer en
oen ontnuchtering rijker ben geworden dan is dat
zulk een alledaanscho gebeurienis. dat m»n daarotor
gerust schouderophalend kan heenloopen."
„Dat gebeurt ook bi) andere uicnseuen," bevestigde
de doctor.
„Doch bij u neem ik dat toch niet zoo letterlijk op,
het goud is eeu maebtige factor, en Hansen verstaat
de kunst, met dezen iactor te rekenen."
„Dat heeft hij ook z«er goed gedaan, heden gelijk
vroeger, zonder dat ik het wist en wilde. Het was
weder dezelfde geschiedenis, en zij walgde mij nu
niet minder dan toen."
„Ah, en het einde dezer geschiedenis
„Was ditmaal een weinig anders
„Mejufvrouw Ellen Graümüller beeft zich dus niet
gevoegd naar don wil van haar grootvader?" vroeg
de advocaat en het scheen wel, albof bij zijn vriend
deze kastijding des harten gunde.
„Zij wilde bet doen, maar ik nam dit offer niet aan,
en dwong den plichtvergeten grootvader, liaar hand
dien man te geven, wien haar hart behoort."
De advocaat keek getroffen op, hij scheen dezo
edelmoedigheid niet verwacht te hebben.
„En wie fs die gelukkige?" vroeg hij.
„Reinhard Heidenhij was tot nu kassier van den
bankier, sedert een uur is hij zijn associé!"
„Sapproment, hem is bet geluk van den hemel ge
vallen, doch dat zal u een aardig kapitaaltje gekost
hebben Wat gaan u dan toch eigenlijk deze u geheel
vreemde mensclien aan
„Ellen is de dochter van Elisabetb," antwoordde
Tauber kalm, „ik gelcof, dat dit wel voldoende mijne
deelneming voor haar zal verklaren. En wanneer ik
na deze gebeurtenissen weder naar Amerika terug
keer, dan zult gij dat zeker ook wel natuurlijk vinden,"
voegde hij er met een smartelijke zucht bij.
„Zeker, ik weet immers, dat de oude vrienden hier
u niet veel meer waard zjjn!"
„Waarmede heb ik deze hatelijkheid verdiend?"
„W aai mede? Kunt gij dan mijne oewering bestrijdeu?
Wat gelden wij u, Jobanna en ik? Ik maak er u
geen verwijt van, ofschoon ik er misschien toe ge
rechtigd zou zijnreis in Godsnaam, wat bekommert
gij er u om, of daardoor een menscbenhart vernietigd
wordt. Ik wilde alleen maar, dat gij niet waart terug
gekeerd."
Tauber keek zijn vriend doordringend aan, bij geloofde
den zin dezer woorden te verstaan.
„Johanna?" vroeg hij op gedempten toon.
„Ach wat. dat was maar een gtil van haar, dat
sij een oudejongejufvrouw wildo wordeD," antwoordde
de advokaat met een alwerend gebaar, „Laai u nu