MrtÉ-
d
Zondag, 21 November 1886.
30ste Jaargang. No. 2039.
UIT EN THUIS.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAOM. laan, I», 5.
Gemeente Schagen.
Bekendmakingen.
ctsar
pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
d^jfond. lij inzending tot 's middags 12 nre, worden ADVEE-
TEN'tI®n 'n eerst/uitkomend nummer geplaatst.
jj/OBZONDEN STOKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERT'ENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van SCHAGEN
cnjlet op art. 265 der Gemeentewet,
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het door
Heeren Gedeputeerde Staten op den lOen November j. 1.
goedgekeurde Suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag
dezer gemeente en dat voor de belasting op de honden, dienst
1886, gedurende vijf maanden ter Secretarie der gemeente
roor een ieder ter lezing is nedergelegd.
Bezwaren tegen den aanslag kunnen, binnen 3 maanden
na den dag der uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Raad,
op ongezegeld papier, worden ingebracht.
Schagen, den 16en NOVEMBER 1886.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
De Secretaris,
DENIJS.
Al meer en meer nadert de winter; al verwondert men
zich nog over de zachtheid van 't weer en al blijven de
bladers langer dan gewoonlijk aan de boomen, toch zal de
dag komen, waarop alles kaal is en de nijpende koude
zich zal doen gevoelen.
Onwillekeurig verandert de mensch zijne manier van
leven, daartoe genoopt door de langere avonden. Ze zijn
voorbij, die heerlijke lange dagen, waarop de zon zoo
laat ter ruste ging en de overgang van dag tot nacht en
omgekeerd bijna onmerkbaar was. Toen genoot men daar
Roman van FRIEDRICH FR1E DR1CH.
XXI.
46.)
,/Ik wilde u juist vandaag opzoeken, mijnheer de officier
van justitie/' zeide hij, „ik maakte mij juist reisvaardig, om
naar de stad te gaan."
,/Wildet gij naar mij?" vroeg Netto verbaasd.
„Zeker, wegens mijne ongelukkige dochter! Ik ben eenige
weken op reis geweest, ik. vermoedde niet wat hier was voor
gevallen, en de slag heeft mij getroffen, toen ik het bij mijn
terugkeer vernam. Ik wilde toen dadelijk naar u toegaan, doch
ik was nog te zwak. Mijnheer Netto, er moet eene vergissing,
eene betreurenswaardige vergissing plaats hebben, want mijn
kind is onschuldig; wie mijn dochter van haar jeugd af kent,
die weet, dat zij tot zulk een daad niet in staat is. Het is on
mogelijk, volstrekt onmogelijk!"
//Er waren toch zeer verschillende daadzaken, die haar in
verdenking brachten," antwoordde Netto, terwijl zij het huis
binnentraden en zich naar Niemitz' kamer begaven. „Haar
schuld is wel nog niet bewezen, maar toch
ffie kan niet bewezen wordeu 1" viel Niemitz hem in de rede.
«Waarom niet
«Omdat zij onschuldig is."
«Waarmede zult gij dit bewijzen
//Mijne dochter kan zulk een daad niet hebben begaan
dat kan zij niet."
//Kent gij dan den schuldige?" vroeg Netto.
»Ik?" herhaalde Niemitz niet zonder eenige verlegenheid.
«Hoe zal ik hem kennen? Ik ben op reis geweest en heb eerst
bij mijn terugkomst den dood van den baron en de gevangen
neming van mijn dochter vernomen ik sta voor een mij
onoplosbaar raadsel."
//Werkelijk vroeg Netto.
«JaIs het dan werkelijk bewezen, ontwijfelbaar bewezen,
dat de baron aan vergiftiging is gestorven Het ligt verre van
•nij, mijn opvolger in de apotheek te verkleinen, maar zulke
onderzoeken zijn moeielijk, zeer moeielijk ik wensckte wel,
dat ik nog in de apotheek was geweest, opdat ik zelve het
onderzoek had kunnen doen.''
//Uw opvolger is een zeer bekwaam en wetenschappelijk ont
wikkeld man," verzekerde Netto. „Wanneer zijt gij op reis
gegaan
«Twee dagen voor den dood van den baron; ik ben niet
®ens in de gelegenheid geweest, mijne arme dochter in de
m°eielijke uren bij tc staan."
j/Wist gij, dat de baron ziek was?"
buiten in de vrije natuur en had men minder behoefte
aan gezellige bijeenkomsten. Nu daarentegen brengt alles
er toe bij, om zich binnenshuis te vermaken, wanneer de
dagtaak is volbracht, en men naar lichaam en geest ver-
poozing zoekt.
Wanneer wij een werk over IJsland lezen, dan vin
den we daarin, dat de bewoners van dat hoekje der aarde
den winter gezellig doorbrengen. De strenge koude en de
korte dagen, de weken lang durende naqht drijft allen rond
om den haard, waarop een groot vuur eene zware taak
heeft te vervullen, opdat niet de koude de overhand ver
krijgt. Die eilanders zijn tengevolge van hunne afzonde
ring en hun weinigen omgang met vreemdelingen ernstig
en in zich zeiven gekeerd. Jaren lang heerscht daar de
gewoonte, dat men de winteravonden besteedt aan het
lezen en verhalen van de roemruchtige krijgsbedrijven der
voorvaderen, waardoor de sagen der oudheid tot op den
huidigen dag voortleven.
Wanneer we lezen, hoe onze voorvaderen zich des
avonds gezellig om 't haardvuur schaarden en hoe de avon
den gezellig werden doorgebracht, dan vinden we daarin
eenige overeenkomst met de zooeven aangehaalde IJslan-
ders, maar geene overeenkomst met onze hedendaagsche
zeden en gewoonten.
Thuis! Dat is een heerlijk woord met diepen zin en
groot van beteekenis! Wanneer de avond daalt en we de
werklieden van hunnen arbeid zien terugkeeren, dan weten
we, dat zij zich alle bevinden op weg naar hunne respec
tieve verblijven. Zonder in eenige de minste beschouwing
te treden, hoe dit verblijf is ingericht, komen ze toch alle
in één punt overeen, namelijk hierin, dat ze een thuis
zijn. Er komt eindelijk een uur, waarop de straten ge
heel en al verlaten zijn; waarop zelfs de honden zich niet
meer vertoonen en doorwandel dan een zeer groote stad,
dan zult gij ontwaren, dat al die duizenden en duizenden
een plekje hebben gevonden, waar zij den nacht kunnen
„Neen, ik zou dan in geen geval op reis zijn gegaan."
„Wat gaf u clan aanleiding, om laat op den avond voor uw
vertrek, rondom het huis van den baron te sluipen
Niemitz ontstelde en verschoot van kleur.
„Ik vroeg hij verbaasd, „ik ben daar niet geweest."
Gij zijt het wel. Wat hebt gij gedaan voor het venster
van de kamer, waarin de baron lag
„Ik ik herhaalde Niemitz, steeds meer zijne bedaard
heid verliezende. „Ik ben daar niet geweest mijn vriend
kan bewijzen dat ik op dien avond dit huis niet eens verlaten
heb, ik legde mij zeer tijdig ter ruste omdat ik den volgenden
morgen vroeg op reis wilde gaan."
„En gij hebt dus uw kamer en het huis heimelijk verlaten,"
ging Netto voort. „Wat hebt gij op dien avond gegoten in de
flesch, die voor het venster van des baron's kamer stond?"
„Ik weet van geen flesch ik weet niets ik ben daar
niet geweest," antwoordde Niemitz, wiens ongerustheid steeds
toenam.
„Ik zal uw geheugen ter liulpe komen, mijnheer de apothe
ker. Gij hebt de voor het venster staande flesch eerst aan uw
mond gebracht, hebt den inhoud geproefd en er toen iets in
geschud. Gij ziet, dat ik alles zeer nauwkeurig weet, en ik
wil alleen van u weten, wat gij er in gedaan hebt."
„Niets niets antwoordde Niemitz, bijna niet meer in
staat te spreken. Hij hield zich met de hand aan de tafel vast.
Had Netto nog in twijfel gestaan, dan zouden de houding
van dezen bevenden, wankelenden man, diens bleeke gelaat
en de trillende lippen, hem de volle zekerheid van zijn schuld
wel gegeven hebben.
„Waag het nn nog te loochenen riep Netto met luider
stem uit. „Moet ik u nog zeggen, dat gij op dien avond bespied
zijt geworclen Dat ik u tegenover den man zal plaatsen, die
u gezien heeft
„Het is niet waar! Het is niet waar!" schreeuwde Niemitz,
en wilde de kamer verlaten.
„Halt!" riep Netto hem toe, terwijl hij hem in den weg
trad. „In naam der wet néëm ik u gevangen!"
„Gij hebt het recht niet, mij gevangen te nemen van al
hetgeen gij zeidet, is niets waar alles is gelogenIk weet
er niets van ging Niemitz voort en trachtte ruim baan te
krijgen.
Op dit oogenblik trad de politie-beambte binnen.
Niemitz keek vertwijfeld rondom zich; hij zag dat hij ver
loren was. Daar viel zijn oog op een op tafel liggend mes,
en ternauwernood wetende wat hij deed, stortte hij er op toe.
Nog ter rechter tijd viel de politie-beambte hem in de armen
en ontrukte hem het mes.
„Boei hem," beval Netto.
„Neen, neen, ik ben onschuldigriep Niemitz.
doorbrengen. Wordt het niet als een hoogst betreurens
waardig feit aangehaald, dat er in de groote wereldstad,
in Londen, menschen gevonden worden, die den nacht
onder den blooten hemel en in den winter onder bruggen,
of waar ook doorbrengen? Geldt dit dan niet als eene
uitzondering op den algemeenen regel?
Waarlijk! een thuis is een heerlijk plekje. Wanneer de
huisvader na volbrachten arbeid huiswaarts keert, dan
moet het voor hem reeds bij voorbaat eene vreugde zijn,
wanneer hij bedenkt, hoe hij daar door vrouw en kinde
ren wordt verwachthoe men hem blijde tegemoet komt;
hoe de kinderen hem vroolijk zullen pakken en tegen hem
opklimmen. Al wacht hem geen weelde noch overvloed,
toch kan die woning, die eenvoudige huiskamer, waar hij
met liefde ontvangen wordt, hem aangenaam en dierbaar zijn.
Daar rust hij uit van 't vermoeiend dagwerk en leeft dan
eenige uren geheel en alleen voor de zijnen. Zoo blijft de
band, die de huisgenooten behoort te vereenigen, van
kracht.
Zoo kon en behoorde het te zijn, en ik geloof, dat de
menschen in 't algemeen er gelukkiger door zouden zijn.
Zoo is 't evenwel in den tegenwoordigen tijd niet en 't
verschil met vroegere tijden is in 't oogloopend groot.
Er is onder de menschen eene begeerte naar uithuizig
heid ontstaan, die in alle klassen is doorgedrongen. Wan
neer men in de groote steden de menigte gelegenheden
nagaat, die er alleen op ingericht zijn, om de menschen
buitenshuis genoegen te verschaffen, dan kan men bijna
niet begrijpen, hoe ze kunnen bestaan en zelfs zeer goede
zaken maken.
Wanneer 't eenmaal avond is geworden, en 't dagwerk
afgeloopen, dan begint er voor verreweg de meesten een
geheel nieuw leven, een leven van uitspanning. Vroeger
bepaalde zich dit tot ontspanning, en men zocht die in den
gezelligen huiselijken of in eenen beperkten vriendenkring,
terwijl men nu zijne woning verlaat, om die uitspanning
„Een onschuldige tracht niet zich het leven te benemen,"
antwoordde de rechter.
De gewezen apotheker zonk op een stoel neder en liet zich
gewillig de boeien aanslaan. Hij zag nu, dat hij zich zeiven had
verraden, en dat ontnam hem de laatste overblijfselen van zijn
moed.
„Uw schuld is bewezen, want uwe daad werd gezien de
getuige stond op dien avond slechts eenige schreden van u ver
wijderd," zeide Netto op kalme wijze, „wilt gij aanspraak ma
ken op mildheid der wet, beken dan alles eerlijk en openhartig."
Niemitz staarde zwijgend voor zich uit; zijne lippen waren
kleurloos.
„Dat ontkennen u niet redden kan, zult gij zelve nu wel
inzien," ging Netto voort. „Hebt gij gehandeld in overeen
stemming met uwe dochter
De schuldige schudde ontkennend het hoofd.
„Maar heeft zij dan geweten, dat er vergif was in den brande
wijn, dien zij den zieke toereikte?"
„Neen, neen zij wist van niets," riep Niemitz uit.
„Wist zij ook niets van uw plan?"
„Neen zij wist niets."
„Wat hebt gij in den brandewijn gedaan?
„Dat weet gij reeds," antwoordde de apotheker, zonder op te
zien.
„Strychnine
Niemitz zweeg.
„Van waar had gij dit
„Van vroeger."
„Waarom wildet gij den baron dooden?"
Niemitz zweeg.
„Wildet gij u op hem wreken, omdat hij u niet in zijn
huis opnam?"
„Neen, niet daarom."
„Waarom dan vroeg Netto verder.
Niemitz talmde met het antwoord.
„Ik had geen middelen meer om te leven," zeide hij toen.
„Mij ne dochter heeft mij herhaalde malen ondersteund, einde
lijk zeide zij mij, dat zij niets meer voor mij kon doen. Ik
wist wel, waar de renten van het vermogen, hetwelk de zoon
van Buschbeck haar vermaakt had, bleven; de baron verdronk
en verspeelde ze, en mijne dochter was zwak genoeg, om hem
het geld te geven. Buschbeck was een dronkaardeiken nacht
keerde hij dronken huiswaarts; aan eene verandering viel niet
te denken toen kwam de gedachte bij mij op, om mijne dochtar
te bevrijden hoe ik er toe gekomen ben, weet ik zelve
niet meer."
„Uwe voornaamste gedachte was, u zeiven bij uw dochter
een onderkomen te verschaffen vroeg Netto. „Gij wist, dat zij
u zulks zou geven, wanneer Buschbeck dood was."