111811661 Ni
Mie-
d
Nationale Militie.
e mijn van Si Gnrlott.
OPROEPING
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHACJKS-' -laan, D, 5.
Boor den invallenden feest
dag- (Nieuwjaar), %al het num
mer van
Zondag, 2 Januari 1887,
worden uitgegeven op
Vrijdag 31 December, e. k.,
n worden belanghebbenden beleefd
erzoeht, hunne Stukken of A d -
e r t e n t i n voor dit nummer u t-
e r 1 ij k OTonderdagavorid in te zen
en.
In het Nummer van Vrijdag,
51 December, bestaat wederom
e gelegenheid, een Nieuwjaarsgroet
plaatsen, a fö.25, van 15 regels;
Ike regel meer f 0.0a.
de RED.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
SCHAKER
-
t,- <mj w. MWWWi
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
ng avond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEK-
ENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN eén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÈN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Oro.ote letters worden naar plaatsruimte berekend.
tot de inschrijving voor het jaar 1887, volgens de
wet van 19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.)
Roman naar het Engehch van W. WANNA.
Eerste Hoofdstuk.
i verklaarde haar, zoo goed ik het kon, dat mijn kennis
ïelijk gering moest zijn, en eigenlijk slechts uit allerlei
kstukken bestond, die ik in de scholen der verschillende
len, waar mijn vader achtereenvolgens had vertoefd, had
i-edaan. Werkelijk was mijn verstandelijke opvoeding turne
r-veronachtzaamd te noemen, daar ik nooit eene geregelde
neding had kunnen genieten. Ik kon lezen en schrijven,
- iets van de rekenkunde en van de beginselen der latijnsche
maar alles was nog bij mij een chaos en van eene grondige
ikkeling was nog geen spoor te ontdekken,
jch dit alles bekende ik haar niet zoo dadelijk, daartoe
ik te trots.
Wanneer gij nog zooveel hebt te leeren," merkte het meisje
enkend op, „schaar u dan bij de andere kostjongens; waarom
ït gij niet u met hen bevriend te maken Waarom zon-
gij u van hen af, en laat gij het hoofd hangen Wan-
er hier meisjes waren, zou ik zeker daaronder vriendin
hebben gekregen; dat weet ik. Maar jongens zijn anders,
zijn te ruw, te vechtlustig."
'it alles zeide zij eigenlijk meer bij wij2e van een alleen-
ak, want hare oogen waren voortdurend op een voorbij-
nd schip gericht.
et hare gedachten tot het tegenwoordige terugkeerende,
4fcij voort: „De jongens mogen mij niet lijden, zij noemen
trots. Ik ben dat niet, maar ik begrijp iets spoediger dan
ik weet meer en ben van voornamer huize. Ik overvleu-
hen in school en heb reeds menigeen van hen geholpen,
ïeer zij te traag of te dom waren."
"at zij daar zeide, klonk mij als eene openbaring in de
Töt nu had ik niet geweten of ook maar in het min-
vermoed, dat dit meisje tot de kostleerlingen behoorde,
irende de twee dagen, dat ik op de kostschool was, had
het aan het onderwijs deelgenomen, eene omstandigheid,
velke zij mij, zonder dat ik haar er om vroeg, dadelijk op-
:ring gaf.
k was afwezig," zeide zij, „bij kennissen en kwam eerst
i morgen terug. Ik ga ook niet iederen dag naar school,
t ik veel lijd aan hoofdpijn en mijn vader wil niet, dat
eren zal, wanneer ik er geen lust toe heb. Doch laat ons
;aan en naar den tuin zien, die vruchtdragende struiken
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet hebbende
op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), herinneren bij
deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting
tot het doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Militie,
niet verwijzing naar het bepaalde bij de Artikelen 15 en 20,
alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle
mannelijke iugezetenen, die op don eersten Januari van het jaar
hun 19de jaar waren ingetreden.
Yoor ingezeten wordt gehouden
lo. Hij, wien3 vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zijn beidon overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet
van 28 Juli 1850, (Staatsblad No. 44.)
2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurendo de laatste
achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari van het
jaar der inschrijving in Nederland verblijf hield
3o. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is
zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf boudt,
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling behooronde
tot eene Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten
krijgdienst is ónderworpen, of waar ten aanzien der dienstplich
tigheid het beginsel van wederkcerigheid is aangenomen
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is
verplicht zich, zoodra dit plaats beeft, ter inschrijving aan te
geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de
inschrijving volgens Art. 16, moet geschieden.
Art. 16. De inschrijving geschiedt
lo. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is
deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd
woont
2o, Van een gehuwde en van een tveduwnaar in de Gemeente
waar hij woont
3o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de Gemeente, waar hij woont
4o. Van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander,
bevat en waarvan eenigen rijpe beziën hebben."
Ik volgde haar, vol eerbied en schuchter, en spoedig wan
delden wij naast elkander in den stillen tuin bij het schoolge
bouw. De luide kreten der spelende knapen drongen van tijd
tot tijd tot ons door.
Men klokje stoorde ons in onze bespiegelingen. „Dat is het
teeken voor het avondeten." verklaarde mijne vriendin, „het
is beter, dat gij nu gaat."
En zij snelde mij vooruit. Reeds was zij bijna uit het gezicht
verdwenen, toen ik, door nieuwsgierigheid gedreven, moed
vatte, en haar nariep „Hoe heet gij
Zij keek om, knikte mij toe en lachte.
„Madeline antwoordde zij. „Madeline Graham en tege
lijk was zij weg. Ik begaf mij naar het woonhuis en nam met
de anderen plaats aan de theetafel en dacht daar met innige
blijdschap aan het zonderlinge meisje, uit het verre, schoone
wonderland.
Tweede Hoofdstuk.
In mijne haastig opgeworpene schets van Munster's insti
tuut heb ik slechts weinig of geen melding gemaakt van den
directeur en diens vrouw; zij hebben ook met mijne geschie
denis zelfs alleen in zooverre iets te maken, als zij de tus-
schenpersonen waren, door wie ik kennis maakte met de
heldin van het drama, waarvan dit Jioofdstuk het voorspel
vormt.
Mr. Munster was een klein, lichamelijk tenger, maar ver
standelijk niet onbeduidend man, met een in het oogloopend
hoog voorhoofd, hetwelk hij wegens eene chronisch gewordene
hoofdpijn voortdurend met water vochtig hield. Zijne vrouw,
eene goede, trouwe ziel, had voor haar echtgenoot buitenge
woon veel eerbied en voor hare leerlingen de liefde en ver
zorging eener moeder; haar eigen echt was kinderloos geble
ven.
De beide menschen waren vriendelijk en liefderijk jegens
ons allen, maar Madeline Graham behandelden zij met eene
zeer bijzondere oplettendheid, die bijna aan onderdanigen eer
bied grensde. Blijkbaar had men hen opgedragen, haar met
meer dan gewone oplettendheid te behandelen, en even blijk
baar was het, dat zij daarvoor ook een zeer rijkelijke vergoe
ding ontvingen.
Hoe meer ik Madeline Graham zag, hoe meer ik haar doen
en laten gadesloeg, des te inniger gaf ik haar de eereplaats in
mijn jongenshart.
Na die eerste ontmoeting hield zij zich gedurende eenige
dagen op een afstand, maar sloeg mij ik merkte dit zeer
goed voortdurend, in school en aan tafel, gade, doch
vermeed zorgvuldig elke verdere toenadering. Zij verlangde
die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont in
do gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland
gewoond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
lo. De, in een vieemd rijk achtergebleven zoon van een ingezeten,
die geen Nederlander is
2o. De, in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling al is zijn voogd ingezeten
Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te worden inge
schreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders
aan te geven, tusschen don lsten en den 31sten JANUARI.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of onstentenis is zijn vader, of,
is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn
voogd tot het doen van die aangifte verplicht.
Burgemeester en Wethouders vooenoemd, brengen tevens ter
kennisse van de belanghebbenden dat tot de inschrijving ge
legenheid zal bestaan van 1 tot 31 Januari aanstaande, tei
Secretarie dezer Gemeente, dagelijks, uitgezonderd des Zondags,
van fdes voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure.
Schagen, den l8en December 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
De Burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van de
ingezetenen, dat het aanbieden van en het rondgaan met zoo
genaamde „Nieuwjaarswenschen," hetzij gedrukt, hetzij
geschreven, langs de huizen niet zal worden toegelaten als
mede dat de verschillende armbesturen eene inzameling van
vrijwillige giften langs de huizen zullen houden, ten einde
uit de opbrengst bij het einde dezes jaars, eene buitengewone
bedeeling van levensmiddelen aan de minvermogenden te kun
nen doen.
Schagen, 21 December 1886.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
blijkbaar, mij op zekeren afstand te houden, om redenen, van
welke ik mij geen helder denkbeeld kon vormen.
Van tijd tot tijd ontmoetten wij elkander toch.
Madeline had niet te veel gezegd, toen zij zich er op
beroemde, de andere leerlingen te overtreffen; zij was buiten
gewoon kundig, en loste met het meeste gemak sommen
op, die den anderen leerlingen te zwaar vielen. Zij zat bij ons
in de klas, en was altijd nummer één. Ik, die in vele zaken
nog traag en onverschillig was, had echter een voortreffelijk
geheugen, en was bij alle vraagstukken, wier oplossing daar
van afhing, de anderen vóór; Madeline was mijne eenige tegen
partij. Zoo kwam het, dat wij, in den beginne zonder opzet,
langzamerhand met klimmend, bewustzijn, met elkander stre
den om het meesterschap op school.
Deze wedijver bracht ons nader tot elkander, in plaats van
ons te scheiden.
Madeline achtte mijne kennis, die nu en dan op haar de
overwinning behaalde, en ik, mijnerzijds, vereerde haar te meer,
naarmate ik meer en meer gevoelde, welke een goeden invloed
zij ten dien opzichte op mij uitoefende.
Zoo waren wij reeds sedert zes maanden zeer goedé vrien
den. Ik was gewend geraakt aan den regelmatigen gang van
het kostschoolleven en gevoelde mij zoo gelukkig als ooit;
daar bemerkte ik op zekeren dag, wij zaten juist aan het ont
bijt, dat Mr. Munster er zeer verstoord uitzag, toen hij juist
den grootsten van een aantal voor hem liggende brieven, had
opengebroken. Het couvert van het schrijven was een vreemd
soortige, de postzegel er van was een overzeesche.
Madeline, die naast Mr. Munster zat, scheen te verbleeken
en hield in de grootste spanning hare oogen gericht op het
opengeslagene blad.
In den eersten brief lag nog een tweede, een kleinere, dien
Mr. Munster zwijgend aan Madeline overhandigde.
Met angstige gejaagdheid opende zij den brief en las dien.
Hij scheen zeer kort te zijn. Terwijl zij hem las, kwamen
haar de tranen in de oogen.
Om hare ontroering te verbergen, stond zij op en verliet
de kamer.
Ook Mr. Munster's gelaat droeg dezelfde sporen van ver
rassing en ontsteltenis. Hij beet zich op de lippen, terwijl hij
zijn brief doorlas en woelde onrustig met de hand door het
haar. Eindelijk stond hij op en overhandigde met een veelzeg-
genden blik het schrijven aan zijne vrouw, op wie de inhoud
insgelijks een hoogst onaangenamen indruk maakte.
Daarbij was er iets ratelends op den grond gevallen. Mr.
Munster, blozende, nam het op. Het was een gekleurd, bedrukt
stuk papier en zag er uit als een buitenlaudsche banknoot.
Het ontbijt was afgeloopen, de lessen namen een aanvang
maar Madeline verscheen niet. Mr. Munster bleef onrustig en