MIJNE MEIDEN. Ziezoo, Februari is weer in 't landZoo ik het al niet mocht hebben opgemerkt, Moeder de Vrouw heeft er me reeds verleden week op attent gemaakt, dat het Dinsdag de eerste was. Ze zuchtte daarbij even, mompelde, dat alle verandering geene verbetering is, wat ik volkomen met haar eens ben, vond, dat het een last was, en hoopte, dat ze het ditmaal eens wat beter zoïT treffen, verzuch tingen, die ik alle beaamde. Mijne vrouw, ziet ge, is eene bovenstbeste ziel. Toen we nog jong waren, noemde ik haar volmaakt, maar metter tijd heb ik een bril gekregen, en door vier oogen ziet een mensch altijd beter dan door twee. „Volmaakt" is haar epitheton dan ook nu niet meer, maar „uitmuntend," ja, dat nog wel. Ze weet juist genoeg om niet vervelend te wordenze kan op elk gebied meepraten, zonder een matador te zijn ze heeft ondervinding genoeg, om geen dommen streek te begaan, en is te oud, om nog jaloersch te wezen, eene aardigheid, waarvan ik vroeger veel last had. Ze draagt het haar netjes gekapt la Fédora (over de valsche vlecht kan ik haar geen verwijt makenze loopt al naar de vijftig) en weet met tuniques, poufs en tour nures, en hoe dat alles verder heeten mag, nog heel goed om te springen. Ze is eene uitmuntende geleidster voor mijne oudste dochter, als die naar een bal of concert gaat, en ik niet mee kan, en speelt tamelijk piano, zoodat ze de kleine V. d. Btjes uitstekend kan helpen bij de saaie études, iets, waarvoor Papa eens en voor altijd smakelijk heeft bedankt. Ik zal maar niet vervelend worden, door de verdere goede hoedanigheden van Mevr. V. d. B. op te noemen ik geloof, dat ieder, begaafd met een beetje fantasie, haar nu wel zoo wat kent, en dus begrijpt, dat ik een hoogst gelukkig mensch ben. Maar mijne goede wederhelft heeft één groot gebrekze is te ijverig, te netjes en te zuinig. Vroeger hielden ik, en velen met mij, die fout voor een onschat bare deugddaarom, toen ik met mijn zwarten rok uit het rijtuig stapte, verzekerde mij mijne moeder zaliger dan ook, dat ik uit alle meisjes van onze stad wel het puikje had weggepikt. Dat was me eens een huishoud stertje ^Naaien Mensch-lieve, of het haar vak is En werken Ze heeft juffershandjes, natuurlijk, maar ik heb haar bezig gezien in hare dagelijksche bedoening, en of 'teen bij de handje isTot op den laatsten halven cent wist ze 't huishoudgeld te verantwoorden, en geen stuiver gaf ze te veel uit. Neen, Johan had wel slechter keus kunnen doen!" verklaaide ze aan hare vriendin, eene deftige, oude dame, die met den breikous in den schoot en de handen daarboven samengevouwen, niets wist te antwoorden, dan „Mensch, mensch, wat gelukkig Nu, dat was het ook. Ik moest destijds nog op mijn tractement teren, en 't was heerlijk, dat Anne het wist te schipperen zonder meid. Ze leende zoo nu en dan de oude Kee eens van mijne moeder, die naast ons woonde, en totdat er drie kleuters om mijne schrijftafel sprongen, was ik de zaligste mensch ter wereld. Een elk benijd de me mijne strijkster, d. w. z. mijne echtgenoote elke gast roemde mijne keukenmeid, dat was, roem de Auneiedere dame, die er kwam, was opgetogen over mijne naaister en mijne huishoudster, en dat was mijn tweede ziel; elk, zonder onderscheid, vond, dat ik het uitstekend had getroffen, en bij al dat heerlijks had ik totaal geen last. Maardat veranderde. Mijn tractement was gaandeweg grooter geworden, mijn stand steeg in dezelfde verhouding, en eindelijk vond Anne eene meid noodzakelijk. Nu, mij was het goed. Er werd een piep jong wees meisje gehuurd, omdat zulk eene voor de beste werd ge houden, en Anne was de eerste vier, vijf weken opgetogen over de rust, die ze genoot. Ze had het zoo gemakkelijk, verzekerde zij, en ze was zoo blijde, dat ik maar dadelijk zoo'n nieuwigheid in huis had goedgekeurd, dat ze nog veel meer van me hield dan vroeger, iets wat ik bemerkte aan 't vermeerderde aantal omhelzingen en de toename in jalousie van haar kant. Iutusschen, die paar weken waren gauw om. Bij de groote kamerdag n vond Anne, dat alles veel vuiler was dan gewoonlijkzij begon haar ongenoegen te laten blijken, en, och hemel, 't werd me nu gauw genoeg duidelijk, dat ik den duivel in huis had gehaald Nu had Jans de aardappelen tot pap laten koken, (alge meen bekeude uitdrukking) dan had ze niet glimmend ge noeg geschuurd, heden werd me verteld, dat ze smerig was, morgen dat ze snoepte en brutaal had durven zijn. Eens kwam mijne gade mij met alle kenteekenen van schrik, verbazing en woede vertellen, dat onze gedienstige het bed van een der kinderen opmaakte, en voor 't gemak met de kousen op 't kussen ging staan, iets, wat mijne keurige huisvrouw volstrekt niet aanstond. Nu had ze de rijst ongewasschen in de soep gegooid, morgen had ze de spi uitjes door 't schoonmaken tot over de helft verkleind; 't werd een weeklagen zonder eind, en 't slot van de vertooning was, dat Jans na een jaar werd weggezonden. Jans kreeg eene opvolgsterdeze eveneensde derde dito. Elke onderkonningin had een korfstondiger gebied dan hare voorgangster, tot het minimum van tijd bereikt was, en elk verreljaars ons eene nieuwe boenderheerscheres de de woning binnenleidde. En dat was nog niet alles. Ik was in dien tusschentijd lid van den Raad geworden, en die positie maakte ook eene keukenprinses noodzakelijk. Met het voorbeeld van de meid-alleen voor oogen, protesteerde ik, maar de vrouw wist toch over zulke din gen meer mee te praten dan de man, e~ als ik niet toe gaf, moest ik maar keukenschort en sleutelbos overnemen tegen zulke redeneering niet bestand, werd ik eindelijk overmeesterd en sedert kan ik me geen Februari, Mei, Augustus of November denken, of voor mijn angstigen blik verrijzen twee heldere dienstmeisjes met hagelwitte mutsjes op, beide aan 't werk gezet door mijne zeer gewaardeerde gemalin, die alles heeft uit te leggen, alles heeft te „be- strikken," en praatlustig als zij is, allerlei nuttige wenken heeft te geven. Nu is 't weer 1 Februari geweest. Met November hadden we 't ouder gewoonte, weer heel slecht getroffen, en op 't gezicht af, zou Anne denken, dat dit paar wel zou voldoen, maar reeds op den avond van den tweeden, zong men al een toontje lager, en werd me verzekerd, dat we 't maar wat moesten aanzien met dit stelhet scheen wel iets beter dan het voorgaande, maar van zulke dingen viel zoo bitter weinig te zeggen; nieuwe bezems vegen gewoonlijk schoon. De eerste dag had mijne echtvriendin het natuurlijk verbazend druk. De eene meid wist niet waar de vork- en lepalbak stond, de andere liep te zoeken naar spons en zeemleeren lap. Er had eene heftige scène plaats tusschen mijne oudste dochter, die een cadeautje borduurde voor Grootmoe's verjaardag, en mama, waarbij deze verklaarde, dat gene ook wel eens de handen uit de mouw kon steken, terwijl gene stijf en strak vol hield, dat ze geen zier meer kon uitvoeren, dan ze deed, 't geen ten gevolge had, dat ieder mokkende en grommende Wordt Vervolgd. voortzette, wat zij begonnen was. Tusschen al dat lieflijks door werd er onophoudelijk on de piano getiDgeld door de kleine Betsy, die hare studiën juist tot van daag bad uitgesteld. Hooren en zien verging me dien dagik had bijna den moed gehad, voor te stellen, die lastposten voor goed de deur te wijzen, maar Anna voorkwam me, door te ver zekeren, dat ook dit stel met Mei wel kon verdwijnen en dat ze hoopte, dat er danmaar wie dan leefde' wie dan zorgde. Meiden waren nu eenmaal een noodaike/iji kwaad. Wat ik de goede dagen van Olim terugwenschten toen Anne nog niet de vrouw was van een Raadslid toen mijn traktement nauwelijks voldoend*? was, om net' tjes rond te komen, toen Kee nog zoo altemet eens kwam, maar er overigens geen meiden noodig waren, en toen ik nog zoo blijde was, dat mijn vrouwtje zoo netjes, zoo ijverig en zoo zuinig was Niet waar, ik heb wel het recht, dat nu een gebrek te noemen, al wordt me ook van alle kanten verzekerd, dat ik een juweel van een vrouw heb Hinnenlandsch Nieuws. verwanten vond, en hoe mijn leven in St. Gurlott omging. „St. Gurlott riep zij verbaasd uit. Is dit St. Gurlott in Cornwallis Ik bevestigde dit. vDan moet hier eene tante van mij wonen,* ging zij voort, „Gij kent die wel, haar naam is mrs Redruth." z/Heer in den Hemel," riep tante uit. „Dat is immers de moeder van den jongen heer „Zijt gij er wel zeker van, dat zij zoo heet vroeg ik. „Deze mrs. Redruth heeft een zoon, die tegenwoordig eigenaar der mijn is." z/Zeer juist, dat weet ik. Het is mijn neef Georg." De vertrouwelijke toon, waarop zij den naam van dien gehaten man uitsprak, gaf mij een steek in het hart. *0, hij is het zeker", ging zij voort, //en te denken, dat wij van alle plaatsen ter wereld juist hier schipbreuk moesten lijden Wonen zij ver van hier, mr. Trelany? Zou het misschien mogelijk zijn, hun te laten weten, dat ik hier ben z/Zeker is dat mogelijk. Zal ik de boodschap overbrengen?" //Wanneer gij zoo vriendelijk wilt zjjn. Ge zult haar dan wel het geheele ongeval verhalen en haar dezen zegelring toonen," ging zij voort, terwijl zij den bedoelden ring van den vinger trok. „Tante zal dezen terstond herkennen, en dade lijk hierheen komen. Het is mijns vader ring; zij ken hem; hij droeg dien steeds, ook nog op zijn sterfbed." Ik nam den ring en begaf mij op weg, om mijn boodschap te verrichten. De gebeurtenissen van de laatste uren hadden mijn gemoed in opstand gebracht. Ik vroeg mij herhaaldelijk af, of het dan toch wel mogelijk was, dat deze dame inderdaad Madeline was geweest, en of de eenige droom van mijn leven werkelijk zoo onbarmhartig had moeten worden verstoord. Dit ééne was mij duidelijk: dat het verledene haar onverschillig was geworden, dat zij geen waarde meer hechtte aan die herinneringen, op welke ik zoolang had geteerd. Mijn trots zeide mij, dat ik ook niet anders denken mocht. Zeker, ik moest haar aan hare bloed verwanten overlaten, kalm en zonder zelfs de wenkbrauwen te fronsen, alsof zij een volkomen vreemd wezen was, dat door het toeval slechts gedurende eenen dag mijn weg had gekruist. Toen ik tot dit besluit gekomen was, werd het in mijn binnenste kalmer, met versnelde tred begaf ik mij naar Redruth's huis. Ik vroeg daar naar den jongen heer, doch kreeg ten antwoord, dat hij reeds twee dagen geleden naar Londen was gereisd. Nu liet ik mij bij mrs Redruth aandienen en werd ook bij haar toegelaten. Mijne mededeeling van de schipbreuk scheen haar niet bijzonder belang in te boezemen; eerst toen ik haar den ring overhandigde, begonnen hare handen zenuw achtig te beven, en vulden zich hare oogen met tranen. „Het is de ring van mijn broeder, van mijn ongelukkigen broeder," zeide zij, meer in zich zelve sprekende, en voegde er nog aan toe: „Mijne nicht bevindt zich dus in uw huis, zegt gij?" „Ja, mevrouw." „Zeg haar, dat ik dadelijk tot haar zal komen." Ik boog en ging heen, doch in plaats van naar huis, begaf ik mij naar de mijn. Waarom ook had ik naar Madeline moeten terugkeeren, en het te moeten aanzien, hoe de ver schijning van die koele, hardvochtige vrouw voldoende was, hare oogen van vreugde te doen schitteren en aan haren mond een vreugdekreet te ontlokken iets wat het noemen van mijnen naam niet eens had kunnen teweegbrengen? Dat zou alle kwade geesten in mij opgeroepen hebben. Neen, neen, het was beter zoo Ik arbeidde den geheelen dag zonder ophouden, als om mij te bedwelmen. Wanneer ik mij in mijne mijnkleeding bezag en mij Madeline voor den geest riep, zooals ik haar heden morgen had gezien met die fijne, witte handjes, blinkend van juweelen, de zwarte kamenier aan hare voeten, dan werd het mij steeds duidelijker welk een buitengewone afstand ons scheidde. Zij was de meesteres, geboren om te .bevelen, ik de dienaar wiens eenige bestemming het was, gehoorzaam te zijn. Des avonds keerde ik terug naar huis en vond alles weder in ouden doen Madeline was er niet meer. „Zij is bij de Redruth's Hugh," zeide mijne tante, „de oude mevrouw kwam zelve, om haar te halen, en zij ging zoo gaarne; het arme meisje." Zij liet mij een banknoot van vijf pond sterling zien, die Madeline van hare tante had geleend en haar gegeven had zij borg dien jreg in een houten doos, inwelke zij al hare kleine schatten bewaarde, en begon daarop thee te zetten, voor haar hadden de gebeurtenissen der laatste dagen immers ook een bevredigend einde gevonden. J. v. cl. 13. Schagen, 9 Februari 1887. Tot onze werkelijke vreugde kunnen wij onze geachte Lezers en Lezeressen mededeelen dat er voor Schagen toch nog kans bestaat op eene feestelijke herdenking van 's Konings verjaardag, en we! in den geest, gelijk in ons laatste nummer door een onzer Lezers werd voorgesteld. Gisterenavond toch, werd in een der lokalen van den heer W. Roggeveen door eenige ingezetenen, onder voorzitterschap van den EdelAchtbaren Heer G. Langenberg, eene vergadering gehouden, ter bespreking van de wenschelijkheid en de mogelijk, heid van de feestelijke herdenking van 's Konings 70sten ver jaardag, welke viering men voornamelijk dacht te houden door eene uitdeeling van levensmiddelen aan de behoeftige ingeze tenen onzer gemeente en indien de bijdragen onzer plaatsgenoo- ten daartoe mildelijk vloeien, de herdenking ook nog op fees telijke wijze te vieren, door het houden van volksspelen, als Mastklimmen, Zakloopen en wat dies al meer zij. Wij voor ons gelooven dat de commissie ten volle het recht heeft een beroep te doen en ook bepaald te mogen rekenen op de krachtdadige medewerking van Schagen's Burgerij. Immers als rechtgeaarde Nederlanders en onderdanen van onzen, bij ons volk zoo beminden en geeerbiedigden Vorst, kan en mag men niet anders dan er zich in verheugen, dat ter elfder ure, hier in Schagen zich nog eene commissie heeft ge vormd, die het initiatief neemt voor eene feestelijke viering van dit heugelijk feit een feit, dat, indien wij de geschie denis van ons Vorstelijk Huis nagaan, eenig is en daardoor alleen reeds belangrijk genoeg, om door het Nederlandscke Volk op feestelijke wijze herdacht te worden. Dat de Commissie aan het aangename het menschlievenl weldoen paart, zal voorzeker de belangstelling en deelneming voor haar plan bij de Burgerij versterken en hare bijdragen ruimer en milder doen vloeien en aanleiding geven, dat niemand zich er aan onttrekke. Wij zijn wel al ver in den tijd van het jaar en als er eens een zonnige dag is, dan zou men ziek haast in het voorjaar wanen, doch het vriezend weder der laatste dagen heeft ons opnieuw er aan herinnerd en doen gevoelen, dat de Wintervorst nog altijd op zijnen troon zetelt en zoolang dat het geval is, weten wij het, is nog menigen arbeidzame mau de gelegenheid benomen, om voor zijn gezin brood te gaan verdienen. Om dus bij onze feestviering onze minder met aardsche goederen bedeelden te gedenken en hen, door de toedeeliug van eenige levensmiddelen, een onbezorgd en dag te bezorgen en hen zoodoende in de gelegenheid te stellen, met opge ruimdeu zin in de openbare feestvreugde te kunnen deelen voorzeker mag dat op aller medewerking rekenen, temeer daar door deze handelwijze geheel en al wordt gewerkt in den geest van Onzen Vorst, die bij uitnemendheid door het Volk „Wil lem de Goede" wordt genoemd, uithoofde zijne bij zoo vel* gelegenheden betoonde bereidvaardigheid, om bij rampen ongevallen, de ongelukkige te helpen en te steunen. Dit betrachtende, zullen wij ook daardoor Onzen Koninklij ken Jubilaris hulde betooneu. De commissie zelve, vermeenende hare woorden door dad'1 te moeten schragen, heeft voor een gezamenlijk bedrag f 70. geteekend, het verder nu aan de Burgerij overlatend*, datgene te doen, waartoe zij zich gedrongen of verplicht r voelt. Aangaande de Jubileums—voorstelling van den heer Ediiatf Bamberg, ter herdenking van zijn 60-jarige Tooneel'.onph^' alhier jl. Zondag gegeven in het Noord-Hollandsch koffiehuis, kunnen wij belangstellenden mededeelen, dat dezelve uitsteken was. De heer Bamberg, hier wel bekend, werd op waardig wijze door zijne medespelers ter zijde gestaan. Hij zelf, verrs;^1 door zijn spel geenszins dat hij reeds"70 jaren telt, vlug »s hij is en vol kracht in zijn spel. Zelfs zijn zang bezat kracht en gloed, welke wij in de verste verte niet meer van verwacht hadden. Hij is dan ook wat men noemtoud jaren, jong van geest en hart. De drie stukjes welken werden opgevoerd, waren alleraardv blij- en kluchtspelen en het laatste," „de Jnbelaris", da' U_ji e uitend voor den heei Bamberg was geschreven, maakte eigenaardige,, indruk en deed in korte trekken den Jubil*"s' verschil.ende komische rollen debnteeren. arn mer w as het, dat verschillende omstandigheden er toe h> dat het bezoek dezen avond zich bijna alleen bepaalde tot de W minnaars in onze gemeente. E. n talrijker opkomst voordeeliger recette hadden wij den geachte» Jubilaris va" J? oegewenscht, doch wij kunueu het ons best voorstellen ken het ook ten zee.ste: dat de meer dan talrijke eelege"Mc11 uitspanning velen aanleiding gaf om tehuis te "blijven. t(ch Z1L die dit hebben gemist, hebben veel verzuimd, want i„ de u.tvoeringenvan deze anaschouwen Bamberg nog eens in al zij"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 2