Alicitci ims-
AflïrtÉ- Laioiiibl.
De mijn Tan st. Gurlott.
Donderdag, 24 Februari 1887.
81ste Jaargang. ITo. 2066.
NAAR DE OPERA.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHACiEKu Laan, D, 5.
Gemeente Scha gen
Bekendmakingen.
NATIONALE MILITIE.
18.
SCHAGER
j
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot *a middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÈN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vrceger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÈN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.13
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van de
lotelingen, welke Mei a. s. kunnen worden opgeroepen ter in
lijving voor de Nationale Militie, dat ter Secretarie aldaar
inlichtingen kunnen worden bekomen, omtrent de voorwaarden,
waaronder, door hun als zoodanig, de volgende voorrechten
kunnen worden verkregen, namelijk:
1°. Plaatsing bij het korps en in bet garnizoen hunner keuze;
2°. Huisvesting zoo veel mogelijk bij elkander in de Kazerne;
3°. Het zooveel mogelijk, desverkiezende, menage houden met
elkander, met de adspirant-onderofficieren, of de adspirant—
korporaals;
4°. Vermindering van den tijd voor eerste-oefening tot op tien
maanden.
Schagen, den 22 Februari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
■Achttiende I Iooldstuh.
Door eene op nieuw in mij ontwaakte liefde voor Madeline
geheel en al in beslag genomen, had ik gedurende langen tijd
geen oog meer gehad voor alles, wat rondom mij plaats had
ik zou evenwel spoedig genoeg uit mijn rijk der droomen ver
plaatst worden door die vijandige houding, die de jongen heer
tegenover mij aannam.
Zijn haat jegens mij trad steeds duidelijker te voorschijn,
en spoedig bemerkte ik ook, dat Madeline de hoofdoorzaak
derzei ve was. George Redruth had het zich in het hoofd gezet,
miss Graham tot zijne vrouw te maken en deed mij nu de eer
aan, mijne tegenwoordigheid in St. Gurlott als een hinderpaal
te beschouwen voor de uitvoering van zijn plan. Eene ver
bintenis met Madeline beloofde hem aanzienlijke voordeelen,
vooral met betrekking tot zijnen geldelijken toestand, die lang
zamerhand zeer bedenkelijk was geworden; want bij had met
groote sommen deelgenomen aan de wedrennen, en met het
spel aanzienlijke verliezen geleden en zijn vaderlijk erfdeel had
hij al vrijwel opgemaakt. Dat was de reden, waarom hij de
toenemende vriendschap tusschen mij en Madeline, zijne nicht,
met jaloersche oogen aanzag en, nadat hij had ingezien, dat
Madeline zich van hem niets liet voorschrijven, besloot hij door
hst tot zijn doel te gerakenhoe, dat zou ik al zeer spoedig
gewaar worden.
Doch al deze dingen zouden door nog smartelijker gebeurte
nissen verdrongen worden en deden mij voor eenigen tijd zelfs
de zeer gespannen verhouding tot master Redruth vergeten.
Bij ons thuis zag het er slim uit. Mijn oom volhardde in
ZIjn treurenden, doffen gemoedstoestand, die iederen dag nieuwe
n ui pels ploegde in het gelaat van mijne arme 'tante. Was oom
j^huis, dan hield zij met alle krachtsinspanning een vriendelijk
lachje voor hem gereed, maar was hij naar het werk, dan zette
Z1j zich in een stoel neder en weende. Ik had het maar een
maal gezien, doch ik wist, dat het altijd zoo ging, dag aan
ag, nacht op nacht. Ik begon mij zeiven te verwijten, dat
aan hun leed te weinig aandacht schonk, en ik was dikwijls
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter alge-
meene kennis, dat aan ARIE SCHENK Tz, vergunning is
verleend, het perceel Wijk C, No'. 16/m, in de Hoep aldaar,
te mogen inrichten tot Slachterij.
Schagen, 22 Februari 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd:
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Anne had gehoord, dat er in den grooten schouwburg
„Les Huguenots" gegeven werd, en, 't schijnt of vrouwen
altijd iets excentrieks moeten hebben, zij wilde en moest
er heen, ofschoon we die opera mogelijk wel al tienmaal
gehoord hadden.
Roman naar het Engehch van W. WANNA.
Ik had niet veel trek, en wilde mij er netjes uithelpen,
door te zeggen, dat ik het juist bijzonder druk had. Edoch,
onze Eva's zijn nu eenmaal slimmer en meer bij de hand
dan wij, en, tetwijl ik me omkeerde, om de kamer uit
te gaan, in 't volle bewustzijn, nu m ij n wil eens te
hebben doorgedreven, kwam ze me achterop, legde heel
gezellligjes haar hand op mijn schouder, en begon te
vleien„Och toe, Jo, ik had het er nu juist zoo op gezet!
Doe me nu toch dat ééne plezier, en laten we van avond
gaan. 't Zou niets wezen, maar ik had het Marie al zoo
half en half beloofd, dat ze mee mocht en nu moet ik
tegenover mijn kind mijn onmacht toonen. Toe, Jo
„Maar, mijn hemel, Anne, hoe kwam het bij je op, dat
aan Marie te beloven't Kind is nog zoo jong," waagde
ik te zeggen, maar oogenblikkelijk werd me doeltreffend
den mond gesnoerd, met een„Maar beste man, hoe is
't nu met je Toen ik zoo oud was als zij, waren we
al geëngageerd.-"
Ik zag geen uitkomst meer en gaf dus maar fiat, tot
groote vfeugde van mijne trotsche gemalin en van Marie,
die juist binnentrad.
Natuurlijk moest er eerst nog wat getreuzeld worden
de meid moest nog een paar maal de deur uit, om nieuwe
handschoenen en een haarlint, maar eindelijk toch stapten
we de deur uit, in de hoop, spoedig ergens een aapje te
vinden, dat we dan ook reeds dicht bij huis tegenkwamen.
In vliegende vaart ging het nu naar den schouwburg.
Plaatsen bespreken moge goed zijn in eene kleine plaats,
in de hoofdstad hebt ge met zulke beuzelingen, niet van
noode. We zochten een heerlijk plekje en ik vlijde me maar
heel gauw zoo gemakkelijk moge'ijk in mijn fauteuil neer.
Marie was heel en al oor en oog.
Geen toiletje, geen kapseltje, dat aan haar aandacht
ontsnapte, geen gelach in de zaal, waarvan zij niet de
reden wist ot althans meende te weten.
Iü verwonderde er mij ten hoogste over, met hoeveel
losheid zij den waaier open en dicht sloeg, met hoeveel
onverschilligheid zij het aardige kopj» in den nek wierp,
en onwillekeurig zagen Anne en ik elkander glimlachend
aan, toen het kind met den binocle de zaal rondzag en
eindelijk een groet wisselde met een kennisje aan den
van plan, zonder meer St, Gurlott te verlaten en niet eerder
terug te keeren, tot ik het verloren kind gevonden en tot de
terugkomst bewogen had.
Ik begon er over na te denken, of misschien mijn oom
het toch niet bij het rechte einde had gehad, toen hij meende,
dat de inspecteur de hand in het spel had gehad. En zonderling
was het in ieder geval, sedert dien nacht, op welken Annie
was verdwenen, zag men Johnson nog maar zelden in St.
Gurlott. Ik peinsde over de oplossing van dit raadsel, toen er
op zekeren dag iets gebeurde, dat de verhouding nog scherper
maakte.
Ik was juist na een grondige inspectie uit de mijn terug
gekeerd en stond nog aan den ingang der mijn, toen ik achter
mij eensklaps een hevigeu woordentwist vernam en, mij om-
keerende, twee mannen zag, die, tot een verwoeden strijd
toegerust, tegenover elkander stonden. De een van deze mannen
was mijn oom, de ander Johnson, de inspecteur.
Op het zien van dengene, dien hij als zijn bittersten vijand
beschouwde, was als door een wonder alle neerslachtigheid en
versuftheid van mijn oom geweken. Fier stond hij voor Johnson
en hield hem de gebalde vuist voor het gelaat.
c/Schurk schreeuwde hij hem toe. //Lafaard, schoftZeg
mij, waar mijn dochter is. Zeg het mij, of bij God, ik vermoord u
Een oogenblik nog en de slag zou gevallen zijnik sprong
evenwel tusschen beiden en hield den arm van mijn oom tegen.
Geheel huiten zich zeiven van woede trachtte hij van mii los
te komen.
ffLaat mij los, Hugh beet hij mij woedend toe. //Ik heb
u gezegd, wat ik met dien mensch zou doen, en ik doe het
ook Kijk hem maar in zijn bleek gelaat, den ellendeling, die
mijn arm kind bedroog, en nu weder hierheen komt en een
lachend gezicht zet, terwijl zij misschien, God weet waar, in
kommer en nood verkeert." i
Ik moest alle krachten inspannen om hem tegen te houden,
terwijl Jonhson, laf als hij was, zijne bedaardheid terugkreeg
in dezelfde mate, als hij het gevaar geweken zag.
//Misschien zijt ge nu iets kalmer geworden," zeide hij spot
tend, /,en zult gij wel de goedheid willen hebben mij te ver-
klaren, wat dat getier nu eigenlijk te beduiden heett
u Dat zal ik u wel zeggen," zeide ik. /,Waar is Annie
Pendragon
Hij haalde de schouders op.
i/Het schijnt dat ik onder gekken verzeild ben geraakt.
M aarom vraagt gij mij daarnaar Hoe kan ik weten waar het
overkant.
Mijne vrouw wist wel, dat Marie geen kwaad figuur
zou maken, en er was dan ook innige vreugde op haar
gelaat te lezen, telkens als iemand het lieve kopje en de
kleine handjes van onze dochter opmerkte.
In de pauze moest ik heel wat complimenten hooren
over mijne spruit en heel wat verwijten, dat ik haar al
niet eens vroeger had medegenomen.
Die //Huguenots" trokken mij zoo erg weinig aan en toch
genoot ik dien avond zoo innig en zoo veel
Eindelijk was alles afgeloopen. Ik moest weer heel
gracelijk mijn hulp aanbieden, bij het omslaan van de sor
ties der dames, en zooals gewoonlijk, was ik weer wat
blijde, toen we buiten waren, en ons de frissche lucht
weer als eene hemelsche koelte tegenstroomde.
Ik was moe en Anne insgelijks.
Marie zou het zoo aardig vinden, als we nu eens zoo
laat in den avond naar huis wandelden, maar ik bedankte
haar vriendelijk voor dat voorstel, te meer, toen ik voelde,
dat Anne zwaar werd aan mijn arm.
Gauw dus maar een rijtuig opgezocht en terug ging
het naar huis.
Ofschoon het reeds bij twaalven was, waren alle win
kels nog helder verlicht; de prachtigste uitstallingen in
groote spiegels weerkaatsend, pronkten in het helderste
licht, dat we ooit bij avond krijgen konden.
't Was bijwijlen, of we in da tooverwereld der Duizend
en een nacht ons bevonden, en of wij zelf, en ik vooral,
als goede geesten dooi al die pracht rondwaarden, ('t Kwam
niet bij mij op, dat we ook héél best kwade geesten had
den kunnen zijn.)
Marie was nog altijd opgetogen over 'tgeen ze gezien
en gehoord hadze moest de namen weten van allen,
die met Pa gesproken hadden, en nu en dan neuriede ze
zachtkens de melodie van een gedeelte, dat haar bijzonder
had getroffen.
Anne, ik zei 't al, was erg moeze knikte bij tusschen-
poozen heel vriendelijk naar het beschot, waarachter zich,
naar alle berekening de rug van den koetsier bevond. Toch,
toen we haar riepen om uit te stappen, klonk het eenigs-
zins korzel
meisje is P'
z/Gij staat onder verdenking, haar uit huis gelokt te hebben.
Men heeft u met haar in Falmouth gezien en gij zult dus ook
wel weten, waarheen zij van daar vertrokken is."
(/Ik weet het niet. Ik ontmoette haar wel in Falmouth, dat
is waar, maar het was mijne zaak niet, haar te vragen wat zij
daar te doen had."
„Dat is gelogen!" schreeuwde mijn oom. //Nog eens, Hugh,
laat mij los
z/Dat dient tot niets oom," zeide ik, //wij zullen ons niet
verder met Johnson ophouden, er is nog wel een andere weg,
om achter de waarheid te komen."
Het gevolg van dit uur was eene zware ziekte, die mijn
oom op het ziekbed wierp en zijn leven een korten tijd ernstig
bedreigde. Gedurende die ziekte kwam Madeline, vergezeld van
Annita, meermalen tot ons en bracht dan voor oom ver
koelende dranken en ingemaakte vruchten mede. Eindelijk was
de ziekte geweken, oom kon weder opstaan, maar hoe als
een bleeke, diep gebogen man de schaduw slechts van het
geen hij vroeger was.
Van af dit oogenblik scheen zijn vroeger zoo helder verstand
geleden te hebben met eene zeldzame hardnekkigheid klemde
hij zich vast aan de gedachte, dat Johnson de oorzaak was
van Annie's vlucht; maar ik, die meermalen dan hij in de
gelegenheid was, den inspecteur na te gaan, kwam in tegen
deel hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat wanneer deze
werkelijk de hand in het spel had gehad, hij toch verder niets
dan de handlanger van zijn meester was geweest. Dat George
Redruth de hoofdschuldige was, deze overtuiging stond bij mij
onherroepelijk vast, niettegenstaande mij ook alle directe be
wijzen daarvoor ontbraken.
Gedurende de ziekte van mijn oom en den tijd van zijne
herstelling had ik ook een deel zijner werkzaamheden overge
nomen en was daardoor verplicht geweest, dagelijks de geheele
mijn te inspecteeren, waardoor mij de toestand derzelve met
iederen dag zorgwekkender bleek te zijn. Herhaaldelijk maakte
ik dan ook den jongen heer daarop opmerkzaam, ïonder dat
hij evenwel ook maar het geringste tot afwending van het
dreigend gevaar had bevolen. Al mijne voorstellen verwierp hij
als ongeschikt of te veel geld kostend. Wanneer hij slechts
op vasten grond en bodem stond, wat bekommerde het hem
dan nog, of het leven dergenen in gevaar verkeerde, die onder
denzelven voor hun dagelijksch brood arbeidden. En toch
moest er bepaald iets geschieden, het leven van zoovelen stond