11181861 Ü6IIIS-
Ue ui ij n van St. finrlott.
Zondag, 13 Maart 1837.
31ste Jaargang. Ho. 2071.
AMSTERDAIÏÏSCHE KRONIEK.
ZEEMILITIE.
H E R IJ K.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAGEN. Gaan, B, 5.
Ge meen te Scha gen
Bekendmakingen.
eene nieuwe zwart zijden parapluie.
SCHAGËR
j
URAN
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
1 ENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTEft'TIÊN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
VERMIST.
Op Zaterdag, den 19 Februari j. 1., in liet koffiehuis van
C. KOS Pz, alhier,
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter Secretarie dezer
gemeente.
Burgemeester en Wethouders van Schaqen, brengen naar
aanleiding van art: 150 der Militiewet, ter kennis van de
lotelingen dezer gemeente, dat zij, welke genegen zijn, om
bij de Zeemilitie te dienen, zich daartoe moeten aanmelden ter
Gemeentesecretarie alhier, vóór den len Apiil a. s.
Schagen, 8 Maart 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
Gelet op het besluit van Heeren Gedeputeerde Staten dezer
Roman naar liet Engelscli van W. WANNA.
Drieen twintigste Hoofdstuk.
23.
Het begin der assisses was op de zesde week na het voor-
loopig onderzoek bepaald, in dien tusschentijd had ik gelegen
heid, te vernemen, dat Madeline haar woord gehouden en niet
stil gezeten had. Een voornaam advocaat nam op haar verzoek
mijne verdediging op zich, en ofschoon ik eerst zijne diensten
weigerde, zoo overreedde hij mij toch ten slotte en nam ik zijn
hulp aan. Door hem ontving ik meer dan eenmaal boodschap
pen van Madeline, maar zij zelve kwam nooit, tot op den dag
der behandeling, toen ik op de bank der aangeklaagden geze
ten, haar aan de zijde van George Redruth plaats zag nemen in
de dicht opeengehoopte menschen massa.
Ook tante en oom waren er, de laatste vreeselijk veranderd
en door smart ter neder gebogenik herkende hem ternauwer
nood meer. Ook John Rudd was tegenwoordig en met hem velen
mijner oude vrienden en bekenden. Voor dat de zitting begon
werden allen afgeroepen, die als getuigen moesten optreden
onder hen was ook George Redruth. Madeline bleef op hare
plaats zitten, dicht bij mijn verdediger, die in de nabijheid
van den rechter zat. Verscheidene malen zag ik in den loop der
verhandeling haar tot hem buigen en hem opmerkingen of wen
ken toefluisteren.
Zelfs heden nog, nu ik in alle kalmte dit alles mag neder-
schrijven, ben ik er even vast van overtuigd als ik het toen
maals nas, dat Madeline's gelaat er toe bijdroeg, mij te redden.
Hare treffende schoonheid, de indrukwekkende uitdrukking van
haar gelaat troffen het hart der gezworenen en zelfs de algemeen
als gestreng en onbarmhartig bekend staande rechter zag haar
®et goedgunstigen blik aan.
Terstond bij den aanvang der zitting hoorde ik een gefluister
Hit de menigte opstijgen. Men keek naar Madeline en vroeg
zich af, wie wel die dame kon zijn. Een uit het publiek zeide
hoe goed herinner ik mij dat nog en hoe steeg het bloed
toen naar de bleeke wangen dat zij „de beminde van
den gevangene" was. Hoe ver deze meening ook bezijden de
*aarheid was, zoo deed zij mij toch mijn lieveling met nog
Warmer gevoel aanzien en voor een oogenblik de hooge onover-
omenlijke scheidsmuur vergeten, die ons van elkander scheidde.
Na de rede van den officier van justitie, die mij in de
reeuwendste kleuren als een jong, opvliegend en hartstoch-
'J meusch afmaalde, wiens hart van den doodelijksten
jegens den vermoorde bezield was geweest, werd de eerste
^tuige verhoord, die het lijk gevonden en aan hetzelve de
-poren van gepleegd geweld had ontdekt. Daarop deed George
provincie van den 12 Januari 1887, No. 5, (Provinciaal Blad
No. 3);
Gezien het Koninklijk besluit van 4 December 1886, (Staats
blad No. 184), waarbij is bepaald, dat in het jaar 1887 aan
de herijk zijn onderworpen, de maten en gewichten;
Btengen ter kennis van de ingezetenen, dat die herijk, binnen
deze gemeente, zal plaats hebben voor de gewichten voor
fijnere wegingen, op Zaterdag 36 Manrt a. s-,
des namiddags van 3 tot 4- ure voor de overige maten en
gewichten op Maandag 38 en Dinsdag- 39
IVTaart, van des voormiddags 9 tot des namiddags 3 ure,
alles in het lokaal „de Beurs," van W. Roggeveen Cz., Wijk
F. No 36, ingang aan de Noordzijde.
Schagen, den Hen Maart 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Brief van Kaatje Wilgers, meid-alleen te Amsterdam,
aan hare Ouders te Beukdorp.
(Slot.)
Een dag of acht na mijne komst hier in Amsterdam,
had ik eene grappige vergissing, die ik u toch eens moet
vertellen, dan kunt u meteen een bpetje nagaan, hoe het
hier zoo wat gesteld is. Het was op een Zondag, en ik
Zie de Schager Courant van Zondag 6 Maart.
Redruth verslag van mijn laatste twist met Johnson en mijn
ontslag als opzichter der mijn. Ik durf zeggen, dat Redruth
bij deze gelegenheid mijne vijandige gezindheid tegenover
Johnson eerder overdreef dan in een zachter licht deed schijnen
gevraagd, of hij persoonlijk van meening was, dat de vermoorde
redenen had gehad, zijn leven door mij bedreigd te zien, talmde
hij eerste met antwoorden, doch gaf toch te kennen, dat „hij
geloofde, dat dit wel het geval was geweest." Bij deze woorden
zag ik Madelina ontstellen en een smeekenden blik op den
grtuige werpeneen dof gemonpel steeg op uit het publiek.
Over het geheel was Redruth's getuigenis, ofschoon met een
zekere terughoudendheid gegeven, toch in de hoogste mate
voor mij verzwarend. Ik kon de gedachte maar niet van mij
zetten, dat zijn getuigenis daarom niet gunstiger was geworden,
omdat Madelina hier in de zaal naast mijn verdediger zat
en zich zoo ijverig en onverholen met mijn lot bemoeide.
Daarop kwam mijn tante aan de beurt. Zij beschreef, daar
toe uitgenoodigd, mijn doen en laten in dien nacht, toen ik
St. Gurlott verliet, en zij wist ook nu, evenals bij het eerste
verhoor, mede te deelen, dat ik nog laat in de nabijheid der
mijn was geweest. De volgende, die als getuige moest optreden,
was oom. Gelijk een spook stond hij daar in zijne zwarte zon
dags-kleederen, terwijl hij gelijk een blinde met de handen
naar een steunpunt zocht, hij keek niet eens naar mij. Zijne
verklaring bevestigde slechts het getuigenis mijner tante; het
was evenwel duidelijk dat hij zijne verklaring met weerzin
aflegde.
Nadat hij den rechter te woord had gestaan werd, hij door
mijn verdediger volgender wijze ondervraagd
„In den nacht, toen de moord voorviel, waart gij toen met
den aangeklaagde te huis P'
„Ja, sir."
„Hebt gij hem zien voortgaan
„Ik herinner mij daarvan niets. Ik schonk er geen aan
dacht aan, heb ook geen goed geheugen meer."
„Juist, gij waart den laatsten tijd ziekelijk."
„Meer nog, ik was niet goed bij mijn verstand, sir.'»
„Hebt gij redenen om aan te nemen, dat de aangeklaagde
den vermoorde haatte Heeft hij in uwe tegenwoordigheid ooit
bedreigingen tegen hem uitgesproken 'f'
„Nooit sir. Niet een woord."
„Zoover u bekend, heeft dus de aangeklaagde huiten de
daadiaak, dat Johnson in zijne betrekking is getreden, geen
andere grond, den man te haten
„Niet dat ik zou weten, in ieder geval koesterde hij nooit
het plan, hem eenig leed te berokkenen sir"
„In den bewusten nacht verried toen de aangeklaagde eene
buitengewone ontroering
„Neen sir, hoogstens dat het ophanden zijnde ontslag hem
onzentwege eenige zorg baarde."
„Hebt gij bij hem misschien sporen van twist opgemerkt,
verscheurde kleedingstukken, bloedvlekken of iets dergelijks F'
moest met een klein nichtje van mevrouw, een lief meisje
van negen jaar, dat voor pleizier bij ons in huis is, gaan
wandelen, in het Vondelspark, een heelen grooten tuin, vlak
bij ons huis, maar waar lang zulke mooie, hooge boomen
niet staan als bij ons op Beukdorp. Toen het drentelen
mij begon te vervelen, wilde ik een oogenblikje gaan zit
ten, maar al de banken waren zoo vol menschen, dat er
nergens een plaatsje voor mij was. Maar gelukkig kwam
er toch nog een hoekje voor mij open, want twee deftige
dames schoven een eindje van elkaar af, en wenkten mij,
zoodat ik een kleur als bloed kreeg, omdat het toch immers
geen pas geeft, dat eene dienstbode tusschen de mevrou
wen gaat zitten. Ik dank u vriendelijk, zeide ik, zonder
dat ik mij neer durfde zetten. Toen begon de dame aan
den linkerkant hardop te lachen en schreeuwde ze mij met
een schorre stem toe: „Kom hier, kameraadje! We zijn
maar onder ons meisjes, je moet zoo'n verlegen gezicht
niet zetten: daar win je niets mee! En de andere stak
haren arm naar mij uit moeder ze had een gouden
armband aan en een parasol met een prachtigen knop in
haar hand! en vroeg heel vriendelijkO juffrouw, u
komt zeker pas uit een dorp Is u nog nooit hier in Am
sterdam of in een andere stad geweest Toen is er mij
een licht opgegaan en ik stond er letterlijk versteld van,
dat er in Amsterdam zulke deftige dienstboden zijn; die
zullen ze zeker wel dienstdames noemen
En daarop gingen ze weer met elkaar aan 't
praten, omdat zij beiden een anderen dienst wilden zoe
ken. Wat de een niet wist, wist de ander, en ik had
soms geen ooren genoeg om te luisteren. Geschiedenissen,
moeder, heb ik daar gehoord, zóó erg, dat ik eigenlijk
maar het liefst weer naar u op Beukdorp was toruggge-
gaan. Ik weet niet, waar men al op passen moet, om
„Niets van dat alles, sir."
„Het is goed. Gij kunt u weder naar uw plaats begeven."
Evenals te voren mijn blik ontwijkende, verliet mijn oom
de plaats der getuigen.
Alles wat tot mijne verdediging gezegd kon worden, werd
voorgebracht. Omtrent mijn karakter werden John Rudd en
anderen, als degelijke mannen bekend staande dorpsgenooten
ondervraagd; alle hunne getuigenissen waren evenwel voor mij
van weinig belang geweest, zonder die eene, welke nu volgde.
Tot mijne onuitsprekelijke verbazing betrad nu Madeline zelve
als getuige-a-dècharge, de getuigenbank en ofschoon datgene
wat zij wist te zeggen, tot de zaak zelve eigenlijk in geen
verband stond, daar het alleen hare redding van het wrak be
trof, zoo werkte het toch wonderbaarlijk ten mijnen gunste.
Nimmer zal ik vergeten, welk een onbeschrijflijke vreugde mijn
gemoed vervulde, toen ik, in antwoord op eene aan haar ge
dane vraag, haar hoorde zeggen
„Niet een, die den aangeklaagde kent, acht hem tot die
daai in staat. Hij is de braafste, eerlijkste man, dien ik ooit
ontmoet heb."
Tengevolge van deze verklaring werd haar door de tegen
partij de spottende opmerking gemaakt
„Verontschuldig mij, miss Graham, maar gij schijnt al bij
zonder veel belang te stellen in den aangeklaagde F'
„En zeer veel ook, ja," antwoordde Madeline met waardig
heid.
„En op zeer teedere wijze, misschien Zou ik mij vergissen,
wanneer ik aanneem, dat er tusschen u en hem eene nauwere
verhouding bestaat?"
Ik had den man wel kunnen verpletteren. Madeline bloosde
tot over de ooren, maar behield hare bedaardheid en antwoord
de op beslisten toon
„Dat is niet het geval. Wat mij aan mr. Trelany verbindt,
dat is de dankbaarheid voor de redding van mijn leven en de
erkenning van de waarde van zijn karakter/''
In dezen woordenstrijd verloor de officier van Justitie 'liet
terrein, terwijl mijne zaak er veel door verbeterde. Madeline's
antwoord werd met algemeenen bijval begroet. Wat mij be
treft, zoo vervulde haar antwoord mij met een wonderbaarlijk
gevoel van hoogachting, dat mij tot aan het einde der ver
handeling steun gaf. Nadat de geliefde zoo openlijk voor mijn
onschuld had gestreden, was het mij volkomen onverschillig
geworden, of iemand ter wereld nog, man of vrouw, aan mijn
schuld geloofde, of wat er van mijn leven worden zou. In
hare oogen was ik volkomen rein, wat bekommerde mij de
wereld verder
Nadat de zitting tot ver in den naminiddag had geduurd,
hield de officier eindelijk de slotrede. Na dezelve verlieten
de gezworenen de zaal en trokken zich in hun kamer terug,
om omtrent het oordeel het eens te worden. In dit oogenblik
kwam mij de vreeselijke ernst van mijn toestand helder voor
den geestmijn leven stond op het spel, het volgende kwar-