l
De mijn ur St. Gurlott.
Donderdag, 28 April 1887.
31ste Jaargang. No. 2084.
DE LENTE.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHACillS, liaan, B. 5.
Gemeente Schagen
Bekendmaking.
Aangifte van Verhuizing.
SCHAKER
Al! (11(1 liS-
COURANT.
A
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER
TENTIE N in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STDKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen voor zoo
veel noodig, met het oog op het verzuim, betrekkelijk het doen
van aangifte ter Secretarie, bij verhuizing binnen de gemeente,
der ingezetenen in herinnering, de volgende artikelen van het
politiereglement dezer gemeente, als:
Art. 11.
Ingeval van verhuizing binnen de gemeente, zal daarvan,
binnen acht dagen, behooren te worden kennis ge
geven, ter Secretarie der gemeente, op den voet als hierna is
bepaald, te weten
Voor een geheel gezin, inwonende dienst- en werkbodeu
daaronder begrepen, door liet hoofd van dit gezin.
Voor afzonderlijk levende personen door hen zeiven.
Art. 12.
Overtreding van het vorig artikel wordt gestraft met eene
boete van een gulden.
Schagen, 22 April 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANG EN BERG.
de Secretpris,
DENIJS.
Roman naar het EnyeUch, van W. WANNA.
Twee-en-dertigste Hoofdstuk.
35.
Dat was nu, wat Annie mij onder vele tranen verhaalde.
Vol verbazing en wrevel hoorde ik het aan, tot zij geëindigd
had en de geheele schurkerij van George Redruth mij duidelijk
was. Wat ik wist van het drijven der wereld, was, gelijk uit
den aard der omstandigheden spreekt, zeer weinig; ik was on
bekend met de vuile hartstochten, met de laaghartige misdaden.
Dat een menschelijk wezen, hetwelk voor zich aanspraak maakte
op den titel van gentleman', er toe in staat was, een meisje,
hetwelke hij voorgaf lief te hebben, in koelen bloede in het
verderf te storten, zoo iets scheen mij geheel en al ongelooflijk;
wel had ik van iets dergelijks dikwijls hooren verhalen, maar
ik had het steeds beschouwd als behoorende tot liet gebied van
de romans. Was ik dus eenerzijds zeer ontsteld, toen ik de be
wijzen van George ltedruth's onbegrensde snoodheid vernam, zoo
was ik aan de andere zijde -niet minder getroffen door het mij
onverklaarbare geduld, waarmede Annie dat alles over zich had
laten komen. Die man had geen medelijden verdiendOp
onverholen, bittere wijze, gaf ik dan ook Annie mijn gevoelen
te kennen; doch Annie weende en schudde het hoofd.
#Hoe slecht hij jegens mij ook gehandeld heeft," zeide zij,
„zoo heeft hij toch, daarvan ben ik zeker, een goed hart en
zie, Hugh, ik heb hem zoo innig lief gehad En ook hij had
mij lief, vóór die Miss Graham tusschen ons beiden trad."
»Gij zeidet, dat er eene huwelijksvoltrekking heeft plaats
gehad," zeide ik, wanneer dit zoo is, dan geloof ik toch,
dat gij wettelijk zijne vrouw zijt."
*Voor Gods aangezicht ben ik dat ook. Maar, Hugh, wan
neer dit huwelijk rechtskrachtig was geweest, dan zou hij het
Wet wagen, een tweede huwelijk aan te gaan."
«Zulk een schoft waagt allesantwoordde ik vertoornd.*
»Het is goed, dat gij kwaamt, want nog is het tijd. Hij zal
j> recht laten wedervaren; weigert hij dit, dan zal ik hem een
lesje geven, zoodat hij zijn geheele leven lang zich in geen
gezelschap van eerlijke menschen zal durven laten zien
Om de waarheid te bekennen, verschafte Annie's bericht,
hoe smartelijk en ontzettend het ook was, mij toch een zekere
verlichting. Wanneer alles werkelijk zich zoo verhield, en
*k had geen reden, om te twijfelen aan de waarheid van het
verhaalde dan zou, zeide ik tot mij zeiven, Madeline zeker
Wminer er in toestemmen, den bewerker van zooveel ellende
^ee hand te reiken. Onder alle omstandigheden moest zij
(0)
Gegroet, lieve beste godin Lente, die, al houdt ge u nog
wat schuil, toch in aantocht zijtGegroet, vriendelijke
bron van vroolijkheid en tevredenheid
Zult ge u nog langer verbergen, of zijt ge welhaast van
plan u te vertoonen in al uwe jeugdige frischheid en be
koorlijkheid Wij verlangen zoo naar uw lief gelaat, wij
kunnen nauwelijks den tijd afwachten, dat ge u komt
legeren in onze streken Och, kom spoedig ons opvroolijken,
heb medelijden met uwe arme onderdanen
Want de grillige regenachtige dagen van den laatsten
tijd hebben ons somber gemaakt; 't schijnt, of de winter
altijd moet blijven heerschen over de kille aarde, die smacht
naar een enkel glimlachje van u.
De lucht staat telkens zoo donker, zoo bewolkt, dat we
elk oogenblik regen verwachten, en, regen en vocht mogen
de landlieden lachend in de handen doen wrijven, en de
aarde moge verkwikken 'onder den krachtigen dronk, dien
zij ontving, wij steeluidjes, die er ons weinig over bekom
meren, of daar buiten de weiden welig staan, mits ons
bloementuintje er maar goed uitzie, gemakkelijk genoeg
te verkrijgen met de slangen der waterleiding, wij steeluid
jes houden meer van een zonneschijntje dan van een regen
bui wij zien het kleino stukje lucht, dat wij 'onder onze
oogen krijgen, liever blauw dan verborgen achter dikke,
grijze wolken, die loodzwaar neerhangen, en met verlangen
het oogenblik verbeiden, waarop zij zich zullen ontlasten
wij haken naar het oogenblik, waarop we met den luchtigen
stroohoed op en gekleed in ols dunste zomerjasje door
bosch en beemd kunnen zwerven, om de heerlijkheid van
Gods schepping met volle teugen in te ademen, zonder
de prozaïsche zorg met ons rond te dragen, dat we ver
kouden zullen worden.
daarom ook zonder uitstel alles vernemen, al moest het dan
ook zijn uit mijnen mond, In tegenwoordigheid van den man,
die haar echtgenoot zou worden, wilde ik haar waarschuwen
voor dit laaghartige karakter, niet in de hoop, voor mij daar
uit voordeel te behalen, neen, alleen om haar zelve voor later
leed te bewaren. Wanneer zij, nadat zij de geheele waarheid
had vernomen, toch op dit huwelijk stond, dan waren haar toch
de oogen geopend en had ik tenminste mijn plicht gedaan.
Nog niet lang had Annie hare geschiedenis mij medegedeeld
of John Rudd trad binnen. Hij had ongetwijfeld zijne afwezig
heid opzettelijk gerekt, aannemende, dat wij elkander veel
zouden te zeggen hebben. Toen ik hem mededeelde, dat het
mijn plan was, met mijne nicht naar St. Gurlott terug te
keeren, scheen hij niet weinig verbaasd, doch maakte geene
aanmerking hierover, evenmin als Annie, ofschoon die blijkbaar
bang was voor hetgeen nu zou kunnen volgen.
Ik liet mijne gasten eenige verfrisscliingen geven en begaf
mij intusschen naar den zaakgelastigde van Lord X; gelukkig
trof ik hem tehuis. Nadat ik hem had medegedeeld, dat ik om
familieomstandigheden gedwongen was, dadelijk naar St. Gurlott
te vertrekken, vroeg ik hem daartoe liet vereischte verlof, het
welk hij mij ook terstond verleende, evenwel mij verzoekende,
zoo spoedig mogelijk terug te komen.
Na den middag verlieten wij Gwendowey. John Rudd was
koetsier, ik zat met Annie achterin. In Tornborne scheidden
wij van elkander, daar John Rudd gedwongen was in de richting
van Falmouth te rijden, terwijl ik een rijtuig huurde, dat ons
naar St. Gurlott zou brengen.
Het was een lang, vermoeiend rit; wij reden bijna den ge-
heelen nacht door en kwamen eerst tegen den morgen in het
gezich van het lieve, oude dorpje. Onder de reis werd er al zeer
weinig gesproken; elk van ons had volop met zijne eigene
gedachten te doen; nu en dan deed ik Annie over het verledene
nog een enkele vraag en hare antwoorden bewezen mij telken
male op nieuw, dat George Redruth niet verdiende ontzien te
worden.
Alles wat ik hoorde, plaatste ook Johnson in een slecht
licht en bewees dat hij in het schurkachtige complot een groot
aandeel had. Nu, hij had zijn schuld betaald; er lag een zekere
troost in, te weten, dat hij, ofschoon hij niet de voornaamste
schuldige was, zijn treurig lot toch eenigermate verdiend had.
De zon was nog niet opgekomen, toen wij ons huisje be
reikten; door het keukenvenster straalde een mat licht; niemand
scheen er nog opgestaan te zijn. Ik sprong uit het rijtuig,
hielp Annie uitstijgen en betaalde toen den koetsier, die met
zijn rijtuig naar het dorp reed.
u Annie", zeide ik, toen wij bij de tuinpoort stilstonden,
i/wat er gebeuren moge, uw vader mag er niets van weten.
Om zijnentwille moeten wij voorzichtig zijn. Begrijpt gij mij?'
//Ja, Hugh,* antwoordde zij.
O, lieve lente, indien ge wist, hoe wij verlangen naar
uwe komst, hoe wij allen op u wachten, ge zoudt ons
niet zoo lang te leurstellen, en ge zoudt uw intocht komen
houden als eene geliefde koningin in hare hoofdstad!
Nogmaals gegroetDuizend, tienduizend malen gegroet,
beminlijke vorstin der NatuurEn heil u, Flora, die als
kamenier uw best zult doen, Hare Majesteit op te sieren,
opdat ze waardig veischijne bij het tooneel. waar ze een
tijd lang de prima donna zal zijn.
Ja, ge deed uw best! we weten hetReeds zondt ge
enkele koffers vooruit, en gretig werden ze ontpakt
De madeliofjes steken reeds hunne witte kopjes boven
het gras; reeds opent de kleine vergeet-mij-niet schuchter
zijn knop: zelfs zag ik een look zonder look en een malva
schitteren tusschen het groen
Hyacinthen en tulpen vervullen de lucht met de liefe
lijkste geuren, en 't viooltje en de maagdepalm ontplooien
reeds hunne blaadjes, om in hun eenvoud toch heerlijke
edelsteenen te zijn aan het kleed der verwachte. O, hoe heer
lijk moet het zijn als de prinses eenmaal voor ons staat
in al hare prachtals de roos zich tusschen de blonde lokken
vlecht, en het groene kleed zal gesierd zijn met het prach
tigste rood en het zachtste blauwals het wit en geel
zich vermengen zonder schreeuwend te worden; als het
bruin wedijvert met het paars in frischheid en schoonheid
als het rood zich tiert met biezen van blauw en toch
smaakvol blijftals het vol orkest der gepluimde zangers
haar begroet, en om haar blijft zweven en haar overal
henen geleidt tot aan den dag van haar vertrek, en als
de kinderen der menschen eerbiedig de knie voor haar
buigen en haar danken voor de eerstelingen der Mei, voor
al de weelde, die zij schonk. Want haar adem verschroeit
noch verstijfthaar bloemen geuren en schitteren toch in
de rijkste kleurenpracht; zij is schoon als het beeld der
wedergeboorte, zij is schoon als het beeld van frischheid
De deur was los, zooals dat in het algemeen in St. Gurlott
gewoonte was; immers, er woonden slechts eerlijke lieden in
deze plaats. Wij traden binnen en zagen oom, in het over
hemd bij de tafel zitten, bij liet licht eener kaars, in een
boek lezende. Het was de oude, groote familie-bijbel, waarvan
op het eerste blad de geboortedagen der familieleden stonden
opgeteekend.
Hij hoorde ons niet. Daar hij niet goed kon lezen, volgde
hij met den vinger elk woord, dat hij tevens half luid uit
sprak. Toen ik nader trad, sprong hij met een luiden kreet op,
bleek als een doode; op zijn van diepe rimpels doorploegd
voorhoofd parelde het angstzweet.
z/Wie is daar?" schreeuwde hij, //help! help!"
„Oho, kent gij mij niet meer, oom?" zeide ik met een ge
dwongen lachje. //Ik ben het immers, Hugh Trelany en Annie,
uwe dochter
z/Hugh, Annie herhaalde hij, zijne hand zenuwachtig over
het voorhoofd strijkende. //Wat komt gij onverwacht? Ik hoorde
u niet. Annie, mijn kind, ik dacht, dat gij nog bij uw neef
in Gwendowey waart Wat voert u zoo spoedig terug?"
Annie en ik wisselden een blik met elkanderdaarop
antwoordde ik
//O, dat is even eenvoudig als gemakkelijk te verklaren.
Ik had een weinig verlangst naar huis en was juist van plan,
voor een paar dagen naar huis te gaan, toen Annie kwam.
Zeker zal het u wel verheugen, oom, dat ik er ben; ik tenminste
ben zeer blijde, u weder te zien." Ik stak hem mijn hand toe,
die hij warm drukte.
z/Zeker, verheugt mij ditzeide hij. //Het is mij even goed
al, alsof gij reeds een jaar lang weg waart." Daarna bemerkende,
dat ik naar het voor hem opgeslagen boek keek, voegde hij er
aan toe: »lk las een weinig, mijn jongen, toen gij hier kwaamt;
daar ik niet kon rusten en den slaap niet kon vatten. Tante
is nog te bed en slaapt als een aardmuis, wil ik wedden."
Dit zeggende, sloeg hij den bijbel dicht, alsof tk niet zien
mocht, welk hoofdstuk hij gelezen had. Annie ging naar hem
toe en omhelsde hem hartelijk; hij lachtte even en streelde
hare wangen.
z/Hugh, mijn jongen," begon hij eensklaps, //ik wilde wel,
dat gij nooit de mijn had verlaten."
//Waarom oom F'
*De nieuwe opzichter is een man uit Wales, die er alleen
op bedacht is, om zooveel mogelijk voor de maatschappij geld
uit de mijn te halen, doch hij zelve gaat zeer weinig in de
mijn. De toestand der mijn is tegenwoordig slechter dan ooit
en in de buitenste galerijen, gij kent ze wel, zal binnen kort
ongetwrijfeld het water wel doorbreken."
#Dat zeide ik immers altijd," antwoordde ik. //Het is een
groote schande, dat er niets aan gedaan wordt."
//Zoo is het, mijn jongen. Gisteren nacht sprak ik er nog