mijn van si. Gurlott.
31ste Jaargang. No. 2088.
Donderdag, 12 Mei 1887.
MARKTWEZEN.
ONZE EERSTE LOGÉ.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SrHAGEA", liaan, D, 5.
Gemeente Scha gen
39.
SCHAGER
AlfCICCl lus-
MÉ- L
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
lagsvond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Beken tl m a k i n g.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter alge-
neene kennis, dat, wegens den invallenden Hemelvaarts-
la^, de wekelijksche Donderdagsche markt, zal
«houden worden op Woensdag den 18en Mei a. s.
Schagen, 3 Mei 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
We waren niet lang getrouwd, mogelijk een half jaar.
Mijn vrouwtje, in 't begin nog al in beslag genomen
oor de vele visites, begon zoo nu en dan al eens te
lagen over verveling, wanneer ik in de apotheek stond,
1 even de deur uit was't is waar, ze had werk genoeg,
onder meid als ze bleef, maar ze wilde toch wel eens
rat meer „aanspraak" hebben, 't Theeuurtje, dat ze thuis
tijd zoo prettig had gevonden, moest ze nu alleen ge
leten, want 't oogenblikje, waarin ik een kopje thee kwam
tinken, haalde geen kwartier.
Mijne moeder kwam wel eens aanwippen, en daarom
oeende ik dan ook, dat Anne gezelschap genoeg hadik
edacht niet, dat een jong vrouwtje van even twintig jaar
tel iets meer behoeft dan 't altijd ernstig gesprek eener
ude dame, en ik moet eerlijk bekennen, dat ik verrast
pkeek, toen Anne, vleiend den arm om mijn hals ge-
Roman naar liet E-ngehch van W. WANNA.
/es-en-dertigste Hoofdstuk.
«Gugh, mijn jongen, zijt gij het?" zeide mijn oom, mij
'jne beide handen toestekende. Ik waaddde door het water,
ot ik vlak bij hem was.
«Zeker ben ik het antwoordde ik. «God zij dank, dat gij
'og leeft; maar hij leeft hij nog, of is hij dood vroeg
k, naar Redruth wijzende.
«God weet het was het antwoord. „Zoo ligt hij reeds
uren; ik dacht, dat het stijgende water ons beiden wel
poedig weggespoeld zou hebben.
Zoo verdoovend was het geraas, hetwelk door het stroomend
o schuimend water werd veroorzaakt, dat wij luid moesten
C *feuwen» om elkander te verstaan, en zelfs nog scheen ons
reeuw slechts een zacht gefluister, ofschoon wij toch zeer
Ik V e^aar stonden.
klom op het vooruitstekende gedeelte der rots, nam een
aarsen van mijnen hoed en hield het licht bij het gelaat van
n jongen heer. Zijn gelaat was doodsbleek, het bloed druppelde
3 zlJne ^apen. Ik legde mijn hand opzijn hart het sloeg
maar zwak.
•tokte 'f ize'de 'k' 'la11' zonder verder iets te zeggen,
•oen Tl *°UW i°s en l}on'l het om den bewustelooze.
in. 'ouw had vastgemaakt, schudde ik er krachtig
t mijn vreugde opende de jouge Redruth nu de oogen
j^ee vreemd om zich heen.
tor b< t! 'lem touw, en gaf hem te verstaan, dat hij
jjjjj ven geheeschen zou worden. Hij scheen de beteekenis
nOen W?*jrdei1 te begrijpen. Daarop nam ik hem onder de
fcn rf hem op, bracht hem in de goede houding en trok
riemaal aan het touw, ten teeken voor de mannen, dat
{TT" 0Pw'nden.
tr een kleine pauze. Eindelijk werd het touw strak-
to w het lichaam langzaam omhoog te rijzen; wel
ft fc88 hohaam uit het gezicht en ik wist, dat wanneer
3 vwr 1 Qiet Ult hem ontvloden was, George Redruth zich
Xu k hevond.
ig Do t '.r<le ik terug tot mijn oom en klom naast hem. Hij
tn j, a llld 111 dezelfde houdiug, met het hoofd geleund tegen
«nupenden wand.
hand en drukte die warm. Als ik zoo deed,
l°t mijn schrik, dat de borst van zijn hemd vol
en zijn gelaat aschgrauw was. Het bloedige schuim
slagen, op een goeden avond me influisterde„Zeg, Jo,
hoe zou je 't vinden als ik voor een week of acht, je
nicht Cato eens vroeg? 'tZou voor mij zoo ingezellig we
zen Na September heb ik geen gezelschap meer noodig
je weet wel, Jomaar tot zoolang
En een kus bezegelde dit alles behalve aaneengeschakelde
pleidooi.
Enfin ik begreep het, en ik was boos op me zelf,
dat ik 't niet eerder had opgemerkt, hoe alleen Anne was,
dat ik 't niet eerder had begrepen, hoe zij, in de volheid
van haar geluk, daarover wel eens zou willen babbelen en
eens zou willen pronken met haar luiermand, die reeds
goed gevuld was, maar toch nog gevulder moest worden.
Een week later had ik twee lieve vrouwenkopjes aan
mijne tafel.
Nicht Cato was eene vroolijke, negentienjarige deerne
met een paar heldere bruine kijkers en een menigte git
zwarte natuurlijke krullen, die bij elke beweging om haar
hoofd dansten. Ze had een flink figuur, al beweerden enkelen,
dat ze wel iets tengerder zou kunnen zijn niettegenstaande
dat, was ze altijd even opgeruimd en beweeglijk.
Bij eiken glimlach blonken twee rijen paarlen tusschen
de kersroode lippen door en haar schateren was zoo aan
stekelijk, dat Anne en ik als echte kinderen soms nog met
haar mee deden. Nu, met Anne was dat zoo erg niet
behalve haar mevrouwschap err haar vooruitzicht van over
een klein half jaar moeder te zullen worden, had ze nog
volstrekt niets menschelijksmaar met mij, met mij was
dat wat anders; ik, een man die al naar de dertig liep,
ik kon soms als een halve dwaas meegrinniken om de
dwaze sprongen van een poes, omdat Tooa er me attent
op maakte
't Was toen der tijd dan ook botertje tot den boom;
ik leidde een waar geluksleventje, al werd ik zoo nu en
dan wel eeps in 't ootje genomen door de beide ondeugden.
kwam uit zijn mond te voorschijn.
//Zijt gij verwond vroeg ik, den mond aan zijn oor leg
gende
Hij knikte even met het hoofd en kermde van hevigen pijn.
Het was nu noch de tijd, noch de plaats, om vele vragen
te doen; ik vatte op nieuw zijn hand en drukte die met innige
deelneming. Onze oogen ontmoetten elkander, in de zijne lag
eene eigenaardige uitdrukking van naamloos wee.
«Oom" zeide ik, zie, nu komt aan u de beurt
«Hij schudde met het hoofd.
«Neen, neen, neen, jongen, laat mij hier sterven l"
Daarvan kon evenwel geen sprake zijn.
Door gebaren smeekte ik hem, zich te willen laten op-
hijschen; ten laatste gaf hij een teeken, dat hij er in toestemde.
«Ik zal het beproeven, mijn jongen," zeide hij; «maar ik
geloof, dat mijn ruggegraat is gebroken. Er viel een rotsblok
op mij, toen ik den jongen heer hierheen sleepte.'
Zorgvuldig en met de meeste voorzichtigheid bond ik hem
het touw om, doch hij kermde erbarmelijk; toen het touw
aantrok, schreeuwde hij ontzettend. Doch er bleef geen andere
keuze over; het was de eeuige weg, de laatste mogelijkheid
tot zijne redding.
Hem zoo lang mogelijk met mijne armen ondersteunende,
zag ik hem eindelijk in de hoogte gaan. Toen zijn lichaam
vrij in de lucht zweefde, werd zijn pijn nog heviger; ik geloof,
dat hij in onmacht viel, want hij liet hoofd en armen slap
hangen. Angstig keek ik hem na, elk oogenblik vreezende,
dat het touw onder de zwaarte van zijn last zou breken, want
George Redruth was, in vergelijking met mijn oom, een lichte
last geweest.
Maar, God zij dank, het touw deed zijn plicht het hield
het uit en oom kwain zonder ongeval boven. Na eene lange
pauze, welke ik in kwellenden angst, te midden van het
huilende water en de bevende rotsen doorbracht, kwam het touw
weder naar beneden. Ik greep het, bond het onder mijne
armen vast, gaf het teeken en werd omhoog getrokken.
Toen ik het onderste platform bereikt had, rustte ik een
oogenblik, daarna gaf ik weder het teeken en zweefde opnieuw
in de lucht. Van de kaarsen op mijn hoed brandde er geen
een meer; volslagen duisternis omgaf mij. Toen ik het midden
plateau bereikte, strekten wel een half dozijn handen zich naar
mij uit en hielpen mij, tot ik eindelijk met bevende, onzekere
voeten op de vaste planken stond.
Met stormachtige vreugde omringden mij de ruwe mannen,
in dit oogenblik week gelijk kinderen. Ik keek om naar
George Redruth. Hij had weder zijn volle bewijstzijn terug
gekregen en was door twee mijnwerkers reeds naar den uitgang
der mijn gebracht geworden. In een hoek van het platform
echter, met het hoofd op de knieën van Gus Peninaur rus
tende, lag mijn arme oom, bleek en met bloed bedekt, als een
Intusschen, elk muisje heeft een staartje en dit
ik huiver nog, als ik denk aan de gevolgen, die het had
kunnen hebben.
Cato was in stilte geëngageerd met een student, maar
de verlooving zou eerst publiek worden, als de aspirant
echtgenoot zijn promotie zou hebben gemaakt.
Tot zoo lang, mogelijk zou 't nog een groot half jaar
duren, moest alles geheim blijven.
Ik was precies op de hoogte van den toestand, maar
Anne, met wie Cato nog niet zoo bekend was. wist ner
gens van, en, uit een gevoel van beschroomdheid, ver
mengd met eene zekere dosis plagerij, had Cato mij we
ten te overreden, dat ik mijn vrouwtje nergens van zou
spreken.
Maar toch, 't hartje was te vol van ons Toosje, dan
dat het mondje er niet van over zou vloeien, en zij nam
dan ook elke gelegenheid waar, om een oogenblikje met
me alleen te zijn, en dan kwam 't geliefkoosde onderwerp
op 't tapijt.
Hé, Neet, zou je 't niet van Pa weten klaar te speleD,
dat hij toegaf? Toch vreeselijk kleingeestig, vind je niet,
dat we zoo lang moeten wachten
Wat zal Anne ophooren Kent ze Van Vliet? Neen?
Hé, wal vind ik d&t gezellig
Zoo ging het door in éénen adem, met nog een larg
gerekt en zoo voort op den hoop toe. Ik had schik in al
die meisjesidealen, en ik deed al mijn best, om Oom wat
toegevender te stemmen; 't was echter alles te vergeefsch,
en Cato moest zich nog maar een tijdje vergenoegen met
de gedachte, dat een half jaar toch zoo heel lang niet was,
en dat Van Vliet zeker wel hard werkte.
Intusschen was 't of Anne stiller was geworden; tot
een helderen lach openden zich de mollige lippen zelden
meer, en bijwijlen steeg er een zucht naar omhoog, die mij
verontrustteechter, ik schoof alles op rekening van Anne's
man, die op het punt staat, van het tijdelijke met het eeuwige
te verwisselen.
Ik knielde aan zijne zijde neder en vatte zijn hand. Hij
keek op en zag mij in het gelaat; ik bemerkte, dat zijne oogen
reeds braken. De atmosfeer om ons heen was zwoel en benauwd;
zijn borst ging zwaar op en neder.
Hugh, mijn jongen zeide hij met flauwe stem. «Kom
zeer dicht bij mij ik heb u wat alleen te zeggen,
Kunt gij mij vergeven
«U vergeven riep ik ontsteld uit. «Wat moet ik u ver
geven
Hij wilde spreken, maar eensklaps hield hij op, zijn hoofd
viel achter overreeds dacht ik, dat zijn lijden uit was, toen
hij zich plotseling weder ophief en zijne brekende oogen op
inij richtte. In hetzelfde oogeublik kwamen de beide mannen,
die George Redruth naar buiten hadden gebracht, terug; een
van hen bracht een flesch brandewijn mede. Dadelijk bracht
ik die aan de lippen van mijn oom. Hij dronk een weinig
het scherpe vocht scheen de levensgeesten hij hem nog even
op te wekken.
«Hugh, mijn jongen," fluisterde hij, «zijt gij daar
«Ja," antwoordde ik snikkende.
Is dat uwe hand
«Ja, ja
«Buig u over mij en luister. Mijn uur is ge-lagen, ik
gevoel het, doch voor ik sterf, zou ik gaarne willen, dut gij
mij vergiffenis schenkt. Zij hadden u bijna gehangen, mijn
arme jongen, van wege mijne schuld. Ik heb Johnson
vermoord
Ik had het immers reeds lang vermoed en toch, als ik het
nu uit zijnen mond vernam, huiverde ik. Met al de kracht,
die hij nog bezat, hield hij mijne hand vast, alsof hij vreesde,
dat ik die uit de zijne zou trekken.
«Het gebeurde om Annie, mijn arme, kleine meid. Ik
ontmoette hem bij de klip en verweet hem, dat door hem al
dat ongeluk over mijn huis was gekomen, en toen gaf hij inij een
antwoord, dat mij dol, dat mij half waanzinnig maakte. Hij
zeide, dat zij een lichtzinnige deern was, lichtzinnig en slecht,
en toen God vergeve het mij toen had ik ook reeds
mijn mes getrokken en stak ik toe, zonder bezinning. Hij
tuimelde achteruit naar den rand der klip de, grond week
onder hem - en met een wilden kreet storte hij in de diepte
in den dood. Zoo was het, mijn jongen, en zoo kwam
ik er toe. Ik wilde het zoo niet, doch het overviel mij,
ik weet zelf niet hoe en den volgenden morgen den
volgenden morgen vonden zij hem liggen kond en met
bloed bedekt aan het strand."
Deze bekentenis werd door hem aan mij afgelegdde om
standers kouden het evengoed verstaan als ik, en toen hij ge
ëindigd had, ging er een gemompel van ontzetting van man