Alpmem Nieuws-
Mi6- k L
11
Zondag, 29 Mei 1887.
31ste Jaargang. Ho. 2093.
IN HET ACHTERHUIS.
Nationale Militie.
NATIONALE MILITIE.
Gemeente Scha gen.
Bekend m a k i n g.
Kaatje.
i
COURANT.
Dit blsd verschijnt tweemaal per week: Woensdag- <fc Ziter-
jjgivood. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH-
1 enUËN in bet eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Uitgever: J. WINKEL.
Itiircau: M'll MsK\. Laan, ld, 5.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÊN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
■i
POLITIE.
Ter Secretarie tlezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen
omtrent een alhier opgevangen
Lam.
Onderzoek van Verlofpanjrers te lande.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter kennis
van de in die gemeente verblijthoudende Verlofgangers der Militie
te land, behoorende tot de lichtingen 1882, 1883, 1884,1885
en 1886, voorzooverre zij vóór den len April 1887, in het
genot van onbepaald verlof waren gesteld dat zij zullen hebben
tegenwoordig te zijn bij het onderzoek hetwelk zal plaats heb
ben te Schagen op Dinsdag den 14en Juni 1887, des voor-
middags ten halftien ure, ten Rnadhuize aldaar.
Wijders worden aan belanghebbenden in herinnering gebracht
de navolgende bepalingen uit de Wet op de Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 Staatsblad No. 72).
Art. 180. Het Crimineel Wetboek en het Reglement van
Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschap
pen der Militie te land, die zich onder de wapenen bevinden,
van toepassing en met opzicht tot de verschillende gevallen
san desertie op al de bij de militie te land ingelijfde».
Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn
lo. zoolang zij zich bij hun corps bevinden
2o. gedurende den tijd, dien het in art. 138 bedoeld onder
zoek duurt
Roman van E. A. KOENIG.
III.
»lk ken de jongste dochter te weinig, om over haar te kun
nen oordeelen," zeide Wohlfarth, maar zij is bij hare zusters
in een slechte leerschool geweest; dat is mij reeds voldoende.
Helpen kunnen wij niet, daartoe zijn onze geldmiddelen niet
toereikende, en mijn raad zou ik haar niet gaarne opdringen,
**nt ik ben er zeker van, dat die met bespotting zou worden
van de hand gewezen."
„Maar ineu moet de ongelukkigen toch bijstaanbracht
Naatje in het midden, die met den doctor een blik van ver
standhouding had gewisseld, „willen zij onzen raad en onze
tip niet aannemen, dan is dat hare zaak, wij hebben dan
toch onze menschelijke plichten vervuld."
ue oude man liep langzaam de kamer op en neder, met
ernstig, bedenkelijk gelaat schudde hij zijn grijze hoofd.
'Dat moet men ook, en dat wil ik ook wel doen," ant-
jfoordde hij eindelijk, „maar gij zult zien, dat men ons aan-
7'a af*ijzen op eeue wijze, die voor ons beleedigend moet
T'J ii- Maar u Kaatje, moet ik ook nu nog eiken omgang met
Qe meisjes verbieden, gij kunt niets goeds van haar leeren,
ow kinderlijk, rein geloof aan de menschheid, en onschuldig
Ook r°U U 8aarne zien behouden."
en <t° u WKri) nu den doctor een veelbeteekenenden blik toe
den eZ('i langzaam met het hoofd; maar hoezeer hij ook
geve n 111411 met betrekking tot Laura's zusters gelijk moest
kle'0' '"aura zelTe mocht hij niet het minste smetje laten
en hij was juist van plan, eens ferm voor haar een
0. i e breken, toen hij daarin verhinderd w erd door een geklop
die A ,mer^eur' Uet geheele voorkomen van den jongen heer,
.Badelijk daarop binnentrad, deed bij den eersten blik den
dienaar herkennen. Lang, blond haar, dat tot op de schou-
4, 8ü'vend nederhing, omlijstte het frissche, sprekende gelaat,
k[efcj*as niet een zorgvuldig onderhouden knevel; de
Bed ?a.8 TBitn en gemakkelijk, de sierlijkheid er van ver-
at hij niet behoorde tot hen, die in het zweet huns
jijn» voor hun dagelijksch brood moeten werken.
gtner-1- was -^-Hred vou Wol ff, de jongste zoon van de
toemd^s en trots z^n jeugdigen leeftijd reeds een be-
bninentreden van Alfred had de doctor met opzet
u, 'Jl'merkzaam gade geslagenhij zag, dat zij de lange,
wimpers liet zakken en een lichte blos vluchtig haar ge
3o. in hel algemeen, wanneer zij in uniform zijl: gekleed
Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in
uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrusting
stukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn
zakboekje en van zijn verlofpas.
Art. 14i. Behoudens het bepaalde in art. 130 kan een ar
rest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gele
gen provoost o' het naasthij zijnde huis van bewaring of arrest,
door den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlof
ganger
lo. die zonder geldige reden niet hij het onderzoek veiscbijnt
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige reden, niet
voorzien is van dein het voorgaand artikel vermelde voorwerpen
8o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het onderzoek
niet in voldoenden staat worden bevonden
4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoo
rende, als de zijne vertoont.
Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand
artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan
kan hij dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden ge
bracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt Lij zich niet aan de
hem opgelegde straf, dan wordt hij, op schriftelijke aanvrage
van den militie-commissaris, te richten aan den Burgemeester
der woonplaats van dieu verlofganger, aangehouden en onder
verzekerd geleide naar naasthij gelegen provoost of het naastbij
zijnde huis van bewaring of arrest overgebracht.
Art. 143. Onderverminderd de straf, in art. 141 vermeld,
is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den militie-
commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 140
voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden
onderzocht.
Art. 144. De verlofganger, die zich bij herhaling schuldig
maakt aan het feit, sub. 4o van art. 141 bedoeld, of niet
laat overtoog; hij zag ook, dat de blik van den schilder met
onloochenbaar wantrouwen op hem rustte.
„Mijnheer de doctor, uit het achterhuis, mijn collega en
medewerker," zeide Wohlfarth, nadat hij Alfred vriendelijk,
maar volstrekt niet vertrouwelijk begroet had, „mijnheer de
schilder Alfred von Wolff."
„Ik heb reeds lang den wensch gekoesterd, u te leeren
kennen," zeide Alfred tot den doctor en uit den toon, dien
hij aansloeg, sprak oprechte hartelijkheid„gij zijt zeker de
zanger der volksliederen, die nu en dan in het achterhuis
weergalmen
„Dat zal ik wel zijn," zeide de doctor schertsende, „de
oude volksliederen zijn nu eenmaal mijne lievelingen."
„Eu ik houd er ingelijks van Mag ik hopen, u eens in mijn
atelier te zien
„Kom, kom, gij zult mij toch niet als eeu model willen
gebruiken
„Wie weet antwoordde Alfred schertsend, „Maar wees
onbezorgd, wanneer ik dat van plan ben, dan zal ik het u
vooruit eerlijk zeggen en dan staat het altijd nog aan u of gij
miju wensch wilt vervullen."
„Mooi, dat kan ik mij wel laten welgevallen. Maar wanneer
ik eenmaal op een schilderij moet prijkeu, dan zou ik vooraf
wel willen weten, in welk gezelschap ik mij zal bevinden."
„Dat beloof ik u," zeide Alfred, terwijl hij in het geheim
Kaatje een blik toezond. „Ik heb een gewichtig verzoek aan
u, mijnheer Wohlfarth."
„Wees dan zoo goed, het mij mede te deelen," antwoordde
de oude man bedaard, en zijn open blik rustte daarbij kalm
op het verlegen gelaat van den schilder.
„Ik zou de kleine Cordelia wel willen schilderen."
„Mijn kleindochtertje?"
Ja," ging de schilder voort, terwijl hij zich tot de spelende
kinderen vooroverboog en het kleine meisje eenige oogenblikken
zwijgend aanzag. „Ik schilder tegenwoordig een klein genre
stukje, dat bestemd is voor de aanstaande tentoonstelling; voor
het kind dat in dat stukje de hoofdpersoon vormt, zou ik geen
schooner model kunnen denken dan Cordelia."
„Ah, dat zou allerliefst zijn!" zeide Kaatje verrast; maar
zij verstomde dadelijk voor den ernstigen, bestraffenden blik
van haren vader.
„Gij hebt mij zoo menige vriendelijkheid bewezen, dat ik
de vervulling van uwen wensch niet mag afslaan," antwoordde
Wohlfarth„maar ik vrees dat de kleine niet stil zal zitten,
en het allerminst in uw atelier zal willen blijven."
„Daaraan heb ik ook reeds gedacht," antwoordde Alfred,
„het kind kon bij mij, in het hem volkomen vreemde atelier,
bang worden. Dat zou evenwel zeer gemakkelijk zijn te ver
helpen, wanneer gij mij wildet toestaan het kind in deze kamer
te schilderen. Deze kamer ligt in het noorden, aan gunstig
overeenkomstig art. 143 voor den militie-cmmissaris verschijnt,
of, aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert, sub 2o. en
3o. van art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen
en van drie tot zes maanden gehouden.
Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan
eene oproeping voor den werkelijke» dienst, wordt als deserteur
behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd, vermanen allen wie
dit aangaat om, door in achtneming van hunne verplichtingen,
zich voor onaangenaamheden en straffen te vrijwaren.
Schagen, den 20eu Mei 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGEN BERG, Burgemeester.
DENIJS, Secretaris.
De Burgemeester van Scbagen, daartoe ontvangen hebbende
de noodige aanschrijving, brengt ter voldoening aan de be
staande voorschriften ter algeineene kennis, dat, tegen den 17en
Juni a.s. tot den werkelijken dienst wordt opgeroepen, de ver
lofganger van de lichting 1884, Aris DroOg, behoorende tot
het korps torpedisten, om op den opgegeven datum vóór des
namiddags 4 ure bij zijn korps te Brielle present te zijn.
Schagen, den 27en Mei 1887.
De Buigemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
licht ontbreekt het dus niet, en ik zou natuurlijk alleen arbei
den in die uren, in welke gij tehuis zijt. Wat denkt gij er van,
mejuffrouw, zou dat hier niet te maken zijn Wanneer gij de
goedheid wildet hebben, mij voor eenige dagen die plaats daar
aan dat venster af te staan doch wanneer dit eenige
moeielijkheden voor u mocht opleveren, dan zie ik er natuur
lijk geheel en al van af."
„Volstrekt niet," zeide Kaatje, wie het blijkbaar genoegen
deed, het plan van den schilder door te zettendat plaatsje
wil ik u gaarne afstaan, en wanneer papa er niets tegen heeft
„Neen," viel de oude man haar ernstig in de rede „gelijk
ik gezegd heb, ik wil dezen wensch met alle genoegen ver
vullen, maar gij moet mij beloven, mijnheer von Wolff, dat gij
alleen dan zult komen, wanneer ik tehuis ben. Ter wille
van de menschen
„Ik begrijp en billijk uwe redenen," zeide Alfred terstond
en een vriendelijk lachje gleed daarbij over zijn gelaat„gij
kunt er op vertrouwen, dat ik uwe voorwaarden getrouw zal
nakomen. Ontvang bij voorbaat mijnen hartelijken dank
Hij reikte den ouden heer de hand, nam met eene buiging
voor Kaatje afscheid en ging naar buiten.
De doctor volgde hem; Alfred bleef bij de trap staan, om
hem op te wachten.
„Bij Zeus, mijnheer, dat was het begin," zeide de doctor,
den doordringenden blik op hem gevestigd houdende, „hoe
denkt gij u het slot?"
„Eren eerlijk als het begin antwoordde Alfred ernstig,
„hebt gij misschien eenige redenen daaraan te twijfelen!"
„Hm, gij zijt een rijk man 1"
„M ie beweert dat
„Iedereen
„En toch ben ik dat niet," zeide Alfred schouderophalende,
terwijl zij samen de trap afdaalden. „Maar al ware ik het,
welk besluit zoudt gij daaruit dan willen trekken, dat u on
gerust zou kunnen maken of mij tot oneer zou kunnen
strekken
„Gij vat terstond den stier bij de hoornen," zeide de doctor
schertsend. „Nu, mijnentwege, ik zal uw voorbeeld volgen!
Mijnheer At ohlfarth is mijn vriend en door en door een man
van eer; gij weet, welke groote ongelukken hij heeft geleden,
en welke zware last er op zijne schouders rust."
„Ik weet dat alles, waarde heer, doch gij zult mij, naar ik
hoop, toch niet in staat achten, zijn ongeluk te vermeerderen.
Integendeel, het is mijn wensch en mijn verlangen, hem in
zijne zorgen te verlichten en hem met het verledene te ver
zoenen. Wilt gij mij gelooven, wanneer ik u deze verzekering
op mijn woord van eer geef?"
Alfred had bij de laatste woorden de deur van zijn atelier
geopend en noodigde den doctor uit binnen te treden, en toen
de doctor na eenig aarzelen aan de vriendelijke uitnoodigmg