Binnenlandsch Nieuws.
Wordt
vangrijk als de branden van Weenen en Parijs, toch ook
met groot verlies van menschenlevens en aanzienlijke
materieele schade gepaard ging.
Ik bedoel den brand in den Amsterdamschen Schouwburg,
die toen op Keizersgracht tusschen de Beren- en Runstraat
stond, op Maandag den llden Mei 1772. Het was een groot
en voor dien tijd uit- en inwendig prachtig gebouw, waar
aan uit het oogpunt van kunst en techniek de nieuwste
verbeteringen waren aangebracht. Amsterdam was wat
trotsch op dien schouwburg, maar zou er op noodlottige
wijze in den tijd van een paar uren van beroofd worden.
Den 9den Mei was het winterseizoen gesloten, en in den
nu ledig staanden schouwburg werden door een Vlaamschen
Operatroep Gastvoorstellingen gegeven. Op dien noodlottigen
Maandagavond bestond het programma uit„De kwalijk be
waarde Dogter," opera in een bedrijf, gevolgd door „De
deserteur," opera in drie bedrijven. Het eerste stuk was
zonder stoornis afgeloopendoch ia het tweede bedrijf van
het volgende stuk bespeurden de acteurs en tooneelbe-
dienden een scherpen, benauwenden damp tusschen de
schermen. Dit tweede bedrijf speelde in een donkere ge
vangenis, waartoe men schuiven voor de in kokers staande
kaarsen van het voetlicht had geplaatst. Vruchteloos zocht
men naar de oorzaak van den rook, maar er werd toch
voortgespeeld, totdat in hot derde bedrijf van „De deser
teur" het tooneel weer moest verlicht en de schuiven weg
genomen worden. Dit was het beslissende oogenblik.
Zoodra de kaarsen weer vrij brandden, vertoonde er
zich een klein vlammetje uit een der kokers vooraan
op het tooneel, achter het beeld van Thalia. Een
der acteurs had onmiddellijk de tegenwoordigheid van
geest, om het publiek toe te roepen, dat men zich stil
en bedaard moest houden, want dat er geen reden voor
vrees bestond en het ongemak gemakkelijk te verhelpen
was. Alles zou dus waarschijnlijk nog goed afgekomen
zijn, indien een paar tooneelknechts niet zoo roe
keloos geweest waren, om water in den brandenden
koker te werpen. Dit werkte als olie in 't vuur. Nauwe
lijks was het water met het brandende vet in aanraking
gekomen, of de vlam steeg met schrikwekkend gedruisch
omhoog, tot aan de eerste zoldering, die over den boog van
het tooneel lag, en verspreidde zich zoo verder. In een
oogwenk hadden nu ook de bovenste, meer binnenwaarts
staande schermen en friezen, vuur gevat, zoodat het gan-
sche tooneel, van voren tot achteren, en over de geheele
breedte, binnen weinige oogenblikken in lichte laaie vlam
stond. Nu viel er aan beteugeling van het voortvliegende
vuur niet meer te denken. Vooral toen de touwen in brand
raakten, waaraan de kaarskronen hingen, die ter verlich
ting van tooneel en schouwburgzaal dienden. Geen tien
minuten na de ontdekking van het eerste vlammetje in
den vetkoker, sloeg de brand reeds aan de noordzijde van
den schouwburg boven het dak uit, en stond het geheele
gebouw, van binnen overal en aan alle kanten in volle
vlam.
Hoe het in dien staat van zaken met de acteurs en de
toeschouwers gesteld was, laat zich beter deuken dan
beschrijven. De personen die zich op het tooneel bevon-
„Ja, maar hij zal spoedig vrij komen."
„Moeten wij op hem wachten
Neen, wij kunnen het best buiten bera redden. Weet gij
er van, dat hij bij zekeren Katernberg eens heeft ingebroken
„Natuurlijk, ik weet ook, dat er bij die gelegenheid een
ijzeren kist is gestolen, die men later niet heeft kunnen terug
vinden."
Juist, en wat was er in die cassette?"
„Vier duizend gulden baar geld en buitendien nog gewichtige
papieren."
„Papieren van welke soort P'
„Dat weet ik niet, maar ze moeten nog al van waarde zijn,
tenminste Katernberg heeft zich indertijd veel moeite gegeven,
ze terug te krijgen. De roode Trits moet de cassette goed ver
stopt hebben, wanneer hij niet eeu kameraad heeft gehad, die
ze voor hem heeft laten verdwijnen."
„Dat heeft hij zelf gedaan," zeide Würfel op gedempten
toon, het echtpaar toeknikkende, dat hem vol verwachting
aankeek. „De inbraak geschiedde in den nacht, Frits had dus
geen tijd de cassette te openen en kon ze ook niet naar zijne
woning medenemeu, daarom verborg hij ze, om den volgenden
morgen den inhoud er van te onderzoeken. Den volgenden
morgen werd hij in hechtenis genomen, en de cassette bleef op
de schuilplaats."
De slotenmaker had zijn lepel nedergelegd, hij greep met
bevende handen naar de brandewijnsflesch.
„En kent gij die plaats V vroeg hij.
„Ja, en ik wil met u deelen, wanneer gij mij helpt, de cas
sette in ons bezit te krijgen."
De vrouw wierp haar man een wantrouwenden blik toe, maar
deze lette daarop niet; zijn hebzucht was geprikkeld en be-
heerschte hem geheel en al.
„Is dat ook waar zeide hij. „Ik kan mij niet best voor
stellen, dat de roode Fritz dit geheim u zou hebben toever
trouwd. Hij zal zelve de schat wel willen hebben, wanneer hij
weder vrij is
Met een spotachtig lachje om de lippen, antwoordde hij
„Neen, hij heeft mij niets toevertrouwd, maar hij lag naast mij
op de ziekenzaal en sprak in de koorts, en dat hoorde ik alleen.
Later heb ik hem nog meer uitgehoord en vernam alles, wat
ik weten wilde. Wanneer hij later de cassette niet vindt, dan
is het best mogelijk, dat hij het eerst achterdocht koestert
jegens mij, maar tegen dien tijd denk ik niet meer hier
te zijn."
„En waar vinden wij ze ondervroeg de vrouw.
„Dat blijft mijn geheim tot op het oogenblik, waarop ik
met uw man ben aangekomen op de plek, waar ze verbor
gen is."
„Natuurlijk bevestigde de slotenmaker, die zijn middag
maal nu geëindigd had, „wij kunnen niet verlangen, dat hij
het ons nu reeds verraden zal, en ik wil het ook niet weten.
Vinden wij de cassette niet, wat ook zeer goed mogelijk is, dan
moet hij niet kunnen denken, dat wij hem bedrogen zouden
den, verkeerden elk oogenblik in dreigend gevaar. De zware
evenwichten, die bij de tooneelvei anderingen gebruikt wer
den en vele duizende ponden wogen, vielen met donde
rend geweld neer en verpletterden alles waar zij op neer
kwamen. De directeur der Stadsgebouwen, de tooneel-
meester en de machinist verloren daar dan ook, bij hunne
pogingen, om nog eenige hulp te bieden, het leven.
Afgrijselijk waren de angst, de verwarring en het gillende
kempen in de zaal zelf. Het verlangen om eens eene op
voering van „De deserteur" bij te wonen, had een buiten
gewoon talrijke menigte toeschouwers, waaronder zeer veel
aanzienlijke personnages, in den schouwburg bijeen ge
bracht. Zoodra er zieh vlammetjes, rook en damp ver
toonden, geraakte alles in de grootste ontsteltenis en zocht
elk een goed heenkomen; doch de schrik, die het meerendeel
had overmeesterd, maakte dit hoogst moeielijk. Sommigen
vielen flauw, enkelen geraakten onder den voet, anderen
maakten elkaar door het hevig dringen den uitgang onmo
gelijk. Al de deuren sloegen toen nog naar binnen open,
zoodat zij bij de opeenhooping van menschen niet te ope
nen waren. Ook had men verscheidene deuren, die dien
avond niet gebruikt werden, op slot gelaten; het duurde
een geruimen tijd, eer men de sleutels gevonden en de
deuren geopend had. Sommigen liepen in hunne verbijste
ring den verkeerden weg op, en kwamen dan aan ramen
in plaats van bij deuren terecht; gelukkig sloegen zij ze
stuk, en redden zoo hua leven. Van de boven gelegen
twaalfstuiversplaats, werden eenigen gered door middel van
de ladder, die bij het opsteken der lantaarns buiten den
schouwburg gebruikt werd; deze werd op de binnenplaats
tegen de muur gezet en zoo klommen de bedreigden er
af. De deur van de staanplaatsen bleef bij opera-voor
stellingen altijd gesloten, omdat men dan geen staanplaat
sen afgaf; toch wendden velen zich naar dien kant, maar
tevergeefsch, en dientengevolge heeft men dan ook later,
bij het opruimen der puinhoopen, op de plek der staan
plaatsen verscheidene lijken gevonden. Verscheidene werk
lieden van den schouwburg en andere menschlievende per
sonen legden bij de redding der bedreigde slachtoffers
groote blijken van moed en doodsverachting aan den dag.
Daaruit laat het zich dan ook verklaren, dat het getal der
omgekomenen bij deze overigens zoo ontzettende ramp,
betrekkelijk nog klein was.
Een vreeselijke opschuddig verwekte het bericht van den
schouwburgbrand door geheel Amsterdam. Van alle kanten
spoedde men zich naar den brand, om zijn betrekkingen
of vrienden te zoeken en zoo noodig te helpen. Meer dan
veertig brandspuiten worden voor de blussching aangevoerd.
Maar hoe talrijk ook, zij waren niet in staat den brandenden
schouwburg te redden. Want de vlammen werden weldra
zoo hoog en zoo geducht, dat in den donkeren avond niet
slechts heel Amsterdam, maar zelfs eenige omliggende
plaatsen, ja ook de naburige Waterlandsche dorpen min of
meer verlicht werden. Men verzekert dat het schijnsel van
den brand op de Zuiderzee, tusschen Enkhuizen en Stavoren,
en zelfs tot aan den Lemmer in Friesland gezien is. Men
was dus wel genoodzaakt den zoo prachtigen Amsterdam
schen Schouwburg een wissen prooi der vlammen te laten
worden, en al zijne krachten op het behoud der <w
gende huizen in te spannen. Enkele perceelen branl
evenwel mede af, o. a. een paar stallen, waarvan een 2
vele duizenden ponden hooien tallooze huizen in 7*
omtrek werden door den verzengenden gloed geblakerd!!
beschadigd. Na het instorten van den schouwburg bW
de puinhoopen nog verscheidene dagen smeulen, zoodau
brand niet vóór den eerstvolgenden Zaterdag geheel Z
bluscht was. De opruiming en het onderzoek dier puinhoop
geschiedde met de meest mogelijke zorg, onder voordiZd
toezicht van twee regenten van den afgebranden schom,
burg. De fijne puin werd geseefd, om te zien of er m
wellicht nog juweelen of andere kostbaarheden in t-
Het rampzalig overschot der ongelukkigen, die indevW
men waren omgekomen, werd naar de kamer der regent^
gebracht. Enkele lijken waren zóó verkoold, dat men v
alleen kon herkennen aan de juweelen of sieraden, die v
nog droegen. Het getal der personen, die bij de ramp
1 ATTAVI rTorlATCri WHTflt, flD 7ftSlilftn 2TOSOhr3>1"i. W3.t T7/V\»«
hebben en den schat in stilte opgegraven zouden hebben.
Wanneer kunnen wij hem halen?"
„Heden nog niet," zeide Würfel, „heb geduld, totdat ik u
kom halen. Voorziet u intusschen met een graaf en een houweel,
een lantaarn zullen wij ook moeten meenemen. Hebben wij de
cassette, dan brengen wij haar hierheen, gij zult haar wel
kunnen openen."
„Is het een kunstslot?"
„Waarschijnlijk."
„Nu, wij zullen zien, aan de cassette zelve is ons niets
gelegen, wij zouden dus die desnoods kunnen stuk slaan. Dat
grapje zou dus tweeduizend gulden voor ieder opleveren!"
„En de papieren, die misschien voordeelig verkocht kunnen
worden 1"
„Met zulke zaken laat ik mij niet gaarne in," zeide de
slotenmaker het hoofd schuddende, „vindt men de papieren
bij ons, dan zullen zij die ook als bewijzen tegen ons gebrui
ken en zijn wij ten slotte nog de bedrogenen. Hubert Katern
berg is een vroom heer, rijk en aanzienlijk, armverzorger en
God weet, wat al nietmet zulke voorname heden is het
slecht kersen eten.*
„Daarover zullen wij wel praten wanneer wij de papieren
hebben,* antwoordde de klerk, terwijl hij opstond, „het ware
dwaas, zich daarover nu reeds het hoofd te breken. Dus weest
verstandig en verraadt niets, wanneer u naar mij wordt ge
vraagd, en ik raad u eens voor altijd, gaat niet te ruw om
met het kind,* zeide hij tot de vrouw. „De menschen hier
in huis hebben reeds van de politie gesproken, en wan
neer die er zich eenmaal mede bemoeit, hebt gij geen rust
meer.*
Peter Schunk staarde een poos naar de deur, waarachter
zijn vriend en bondgenoot verdwenen was.
„Hij heeft gelijk,* zeide hij „hoe minder men van zich
doet spreken, des te beter is het. Waarom kastijdt gij nog
altijd dat kind zoo?<
„Ik denk dat dit mijn zaak is,« antwoordde zijn vrouw
nijdig, „ik alleen heb het te verantwoorden, want het kind is
aan mij overgegeven.*
„En Katernberg heeft u nooit gezegd, wie de ouders ziin
van dat kind?*
„NooitWaarom
„Nu, men zou er anders betere zaken mede kunnen doen
wanneer men het kostgeld van de ouders zeiven vroeg: Katern- 'iog -v ;n, u>»
berg betaalt verduiveld weinig, en ook dat weinigje geeft hii uV C *S' lwn Zltten kr nog wel PaPie*e, - j \t
nog met gegrom. Wanneer men maar wist, hoe hij het eigenlijk °™trent de herkomst van het
verlangt! De eene keer schijnt het, alsof hij er ons verant
woordelijk voor wilde stellen, wanneer het kind ook maar
kiespijn heeft, en een andermaal schijnt hij er zich over te
verwonderen dat het nog leeft.*
„Dat laatste is alleen het geval, wanneer hij betalen moet
hoonde de vrouw. „Goed, dat gij mij daaraan herinnert, heden
is het de dag waarop hij geld brengt, hij moet meer betalen!*
„Yoor den drommel., daaraaraan hadt gij wel eerder mogen
leven verloren, wordt op zestien geschat, wat voor zuje
een omvangrijk onheil nog niet eens veel is. Men vondzj
op onderscheiden tijdstippen. Van den ganschen schouw
burg bleef niets over dan een paai zijmuren en wat hajj.
verbrande balken. Het terrein is kort daarna gekocht doot
regenten van het R. Katholieke Armbestuur, die er
bureau van lietdadigheid verlegden. In April van het v«
gende jaar, 1773, maakte men reeds een aanvang met da
bouw van den nieuwen Stadsschouwburg op het Leidsels
plein, die in September 1773 ingewijd werd en er nun;«
staat. Moge dezen Muzentempel nimmer het vreeselijklj
van zijn voorganger treffen!
3 Juni '87. GJ-ysbrecht.
Schagen, 4 Juni 1887.
Naar aanleiding van art. 10 van haar regelement, hield dt
IJsvereeniging alhier, heden morgen hare algemeene Vergade
ring, ten huize van den heer Jobs de Beurs.
Aan de orde der werkzaamheden waren:
a. Rekening en Verantwoording van den Penningmeester, ei
b. Benoeming Bestuursleden.
Door den heer J. v. d. Maaten, penningmeester a. i., veti
mededeeling gedaan van den toestand der kas van de Veren
ging, waaruit bleek, dat de vereeniging thans telde 93 leden,
dat het totaal der ontvangsten bedroeg f 191.78 en dat der
uitgaven f 85,60, alzoo sluitende met eeu batig saldo ris
f 106.18.
Met betrekking tot de benoeming der bestuursleden, zot
werd door den voorz., den heer Jb. Groot, medegedeeld, dat k
geheele Bestuur moest worden vernieuwd, met uitzonderirr
van den heer W. Kooij, die aftreedt in 1888.
De aftredende leden waren de hh.: J. Keet, Jm. Smit, Jt-
Groot, Jb. Denijs en Bouwma, terwijl de 6e vacature ns
ontstaan door het overlijden van den heer L. Roggeveen.
Door den heer .lb. Denijs, werd schriftelijk medegedeeld, te
blijven bij het door ZEd. reeds vroeger te kennen gegevea
denken voer Schunk uit, *hij zal het kind willen zien j
„Het is er immers, hij kan het elk oogenblik zien," M'
te zij.
„Maar hoe striemen en builen
„Maak u maar niet ongerust, ik heb het al lang gene®,
dat hij zeer gaarne het kind onder den grond zou willen na-
Hij wil het slechts niet zeggen, die schoft met al zijn schija-
heiligheid En ik doe hem dat genoegen niet, want is
kind dood, dan betaalt hij niets meer, en dan zouden wij
paar rijksdaalders ook moeten missen. Ten slotte zou toch
schuld nog op ons geworpen worden.* .y
„Ja ja, dat is waar,* knikte de slotenmaker, „een vervloei11
geschiedenisa m
„Zorg er daarom vooi, dat wij het kind kunnen misset
zeide zij, „ik zou gaarne een beter leven hebben, maar da^J
behoort geld, veel geld, en gij bezit geen moed ow®
„Haal u de duivel stoof hij op. „Moed alleen helpt
men moet ook goede vrienden hebben, waarop men zich 1
laten kan.*
„Is dat de klerk misschien ?K vroeg zij.
Dat kan ik niet zeggen, want zoo goed ken ik hem
„Dan verwondert het mij dubbel, dat hij u aandeel m
winst aanbiedt.* m
„Dat zou hij waarachtig niet doen, wanneer hij alle®
cassette kon halen, en of hij het mij geeft of een and®
helft zou hij toch in ieder geval moeten geven! Oven?
hij een geslepen kerel, wij kunnen misschien samen nog
zaakje maken, daarom zullen wij doen, wat hij verlaUo
„Maar hij moet van Iet kind afblijven,* kefte zij-
„Houd u bedaard, Èertha, ik zeg u nog eens, n?
gelijk; wanneer het zoove,. komt, dat de politie zien
kind bekommert, dan steekt zij hier de neus ook «j
dingen. Ik moet nu weer naar mijn werk; wanneer de
mijnheer komt, hoor hem dan uit; het kan niets geen
wanneer wij weten, aan wi;I1 het kind behoort.*
„Hij zal het niet verrade-, en hij houdt niet van
gierige vragen,* zeide zij herschuddend, terwijl tyWjV
maakte om naar zijn werk te gaan, „en neemt hij
mede» dan betaalt hij ook nifits meer."
„Wanneer ik maar eerst achter zijn geheim k
dan dan zou ik hem wel dwingen te betalen,
slotenmaker. „Nu, men kan i,0Sr niet weten, wat
easspH-»» -ia Afiaanl.:„,*~r ,n
v ,\&i[ ae herkomst van
„Eerst hebben, dan zien T;eü ziin vrouw sarr
_Ueik n°S ,nieti de de»
- ^^5 aixci
voorkomen van een vagabon
tor staat mij volstrekt niet
Peter Schunk gat daarop
zich met de schouders op te
en
Jn
(ïalen "en" verliet zijne
Ver?0
antwoord'»J