Zondag, 12 Juni 1887. 31ste Jaargang. Ho. 2097. BRAN DSPUITDIEN ST. IN HET ACHTERHUIS. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Itureau: SCHAGFN, Laan, D, 5. Gemeente Schagen Bekendmaking. De Zwagers. Nu geloof ik tocli, dat het werkelijk en voor goed „meenens" begint te worden. Met het Leger des Heils namelijk. Wij raken deze rumoerige zielenbekeerders, die den mensch „veroveren" als een vesting of een oorlogschip, vooreerst niet kwijt. Niet alleen hebben zij een eigen spi eekzaal, waar zij in uniform komen preeken en zingen, maar nu zijn zij ook de uitgave van een „officieel orgaan" begonnen. Ik heb een exemplaar ^zan dit nieuwe persproduct voor mij liggen en zal er mijne lezers een kleine beschrijving van trachten te geven. Het blad heet „De Heilssoldaat11 en is bijna even groot als onze Schager Courant. Maar lang zoo goed niet gedrukt, dat lijkt er niet naar, eu veel slechter papier, gruwelijk slecht. Als de „Boek- en Handelsdrukkerij van Js. de Hoogh, Amsterdam" (welk etablissement zich op den zolder van een pakhuis ergens op de Heerengracht moet bevinden) geen beter werk kan afleveren, heeft zij het waarlijk ook nog niet ver gebracht. Doch dat moeten de aanvoerders van het Leger maar met hun drukker uitmaken. Of do „Heilssoldaat" een dag-, of week- of maandblad is, staat er niet op vermeld; misschien wil men eerst de kat eens uit den boom kijken en is No. 1 slechts een proefballon, om te zien of het publiek er van gediend wil zijn. De prijs van dit nomtner is 3 cent. Aan het hoofd staat, tusschen den titel van het blad, het wapen van het Leger; twee schuins over elkaar liggende zwaarden met een kruis en een S, waaromheen het randschrift: „Blood and fire," alle gedekt door een kroon, en daaronder op een banderol de woorden„The Salvation-Army"; voorts de adressen van het hoofdkwartier voor Nederland (tevens bureel van uitgave) en van het Internationaal hoofdkwartier te Londen. Boven dien draagt het de namen van William Booth als „generaal" en van „stafkapitein" J. K. Tyler. Misschien is deze laatste de redacteur van het blad, maar dan moet hij zijn Engel- sche copy laten vertalen, want op een andere plaats in dit nommer wordt gezegdStafkapitein Tijier strijdt als een man met den reus der Hollandsche taal en hij zal met Gods hulp hem spoedig te boven komen." Dat is werkelijk te hopen; want het „Hollandsch," dat ik den braven kapi tein bij de samenkomsten in de Volk^lhal hoorde spreken, was eenvoudig oorverscheurend. Ik moet ook nog zeggen dat de Heilssoldaat met „illustratiën versierd is, twee in getal: lo. een monsterachtig leelijke cliché, het portret van den generaal voorstellend, met 's mans geheele levensbe schrijving in 15 regels er onder, en 2o. een even artistieke afbeelding van het gebouw der .Volkszaal" (voorgevel) met de daar naast staande tapperij, die men er misschien bij wijze van contrast heeft bijgeplakt. Het Leger houdt wel van krasse tegenstellingen. De inhoud van het blad is één doorloopende mengeling van slaafsche vroomheid en blufferig pathos. Telkens komen er in artikelen regels en uitroepen voor, die met vette letters gedrukt zijn. Het hoofdartikel draagt den pikanten titel „Vuur" en daarin leest men o. a. dit„Wij schrijven in het geloof op de wapens en schilden van ons leger en in onze banieren de leuzeBloed en Vuur 1 Gij vraagt wat het Leger des heils toch eigonlijk is Wij zijn menschen die dit vuur van God gezien hebbendie gelooveu dat God dat vuur met groote kracht zal doen nederdalendie vertrouwen dat Nederland het zien en er in gelooven zall Daartoe geven wij ook deze Heilmldaat uit, en wij zullen het (hem) overal trachten te brengen en te verkoopen, zooveel als in ons vermogen is." Vervolgens komt er onder het opschrift Gaat l een «Brief van Generaal Booth aan de soldaten van het Leger des Heils." De generaal moet het mij niet kwalijk nemen, maar in dien Brief is hij mij tegen gevallen: ik SCHAGER Aliei COURANT. MÉ- L lal. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag. Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTltN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STOKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENHIN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders der gemeente Sehagen, bren gen, naar aanleiding van art. 228 alinea 2, der wet van den 29en Juni 1851 (Staatsblad No 85), aan belanghebbenden in herinnering, dat alle vorderingen ten laste der gemeente, zul len uioelen ingediend zijn, binnen zes maanden, volgen de op het jaar waarover dezelve loopen, en dat bij gebreke daarvan, die vorderingen zullen verjaard en vernietigd zijn. Wordende dus allen, die nog eenige vordering ten laste de zer gemeente mochten hebben, over den jare 1886, uitgenoo- digd, die vóór den 30en Juni a. 8. inteleveren, ten einde zich daardoor voor de nietigheid en verjaring er van te vrij waren. Schagen, 3 Juni 1887, Burgemeester en Wethouders voornoemd G. LANGENBERG, de Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter ken nis vau het dienstdoende personeel, dat ter vervulling eener ontstane vacature, tot 2en Kommaudeur bij de Kringsluiters der BLAAUWE SPUIT is benoemd Dirk Ranke. Schagen, 10 Juni 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. Roman van E. A. KOENIG. 8.) VI. De woonkamer der familie Schuster bevond zich vlak bij de werkplaats van den boekbinder; Rosa opende voor mijnheer Kalernberg de deur en de beide jonge mannen, die behalve Wr in het vertrek waren, keken met verbazing den binnen- bedende aan. De kleermaker zat met gekruiste beenen, gelijk een Turk, op z'jn werktafelop het kleine, magere gelaat, versierd met een ^er dunnen, licht blonden baard, stond grenzelooze nieuws gierigheid te lezen. Herman Grundscheid was een net, flink gebouwd man, hij stond bij de tafel en draaide aan de punten van zijnen zwarten snor. «Gij zijt zeker mijnheer Grundscheid wendde Katernberg zieh tot hem, „ik trof u niet in uw woning aanuw leerling reide mij, dat gij hier waart. Ik weet niet, of gij mij kent, nnjn naam is Hubert Katernberg, ik ben armverzorger en in j.^Ze„ Hoedanigheid zou ik met u wel een woordje willen spre- «Met mij f Vroeg de boekbinder verwonderd, terwijl Rosa en mageren man een stoel aanbood, en de kleermaker vol ♦tnvachting het hoofd met den arm ondersteunde. „Ik zou niet *eten, wat ik met de armverzorging heb uit te staan." Katernberg had plaats genomen, zijn blik zweefde door het echt gemeubileerde, maar toch kraak zindelijk eu behaaglijk uit ziende vertrek en een poos bleef zijn blik hangen aan het schrille kleuren gedrukte portret van een balletdanseres, ^twelk aan den wand hing. li zelve wel niet," antwoordde hij op zalvenden toon, maar naar ik hoor, hebt gij een goed inkomen, terwijl de woeder van uw vader anneer gij over hem wilt spreken, dat kunt gij u die moeite sparen,viel Grundscheid hem met nadruk in de rede, »*ant yQ niets van hem weten." «Dus gij hebt geen medelijden met een ongelukkige, die 11W Z0°-- Da verwanf is vroeg Katernberg verwijtend, öaa fdj^den? God weet het, hoeveel ik reeds roor hem ge- heb! Doch hij is een onverbeterlijke dronkaard «tJordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt!" u, wanneer ik niet mag oordeelen, dan kan men van mij Hii lu!fl veHangen, dat ik mij om dezen man zal bekommeren. eeft reeds mijnen ouders veel verdriet en ergernis bereid, na hun overlijden heb ik mij een tijd lang zijner aangetrokken. Hij wilde naar Amerika; ik heb dag en nacht gearbeid en gebrek geleden, om hem een voldoende uitrusting te kunnen geven; toen is hij vertrokken, en hij zou daarginds een zeer goed bestaan hebben kunnen vinden, want hij was een knap werkman. Maar werken wilde hij niet, en zoo kwam hij na jaar en dag als een vagabond terug, om mij weder lastig te vallen. Neen, mijnheer Katernberg, dat kan niemand van mij verlan gen, ik heb het mijne gedaan en behoef mij waarlijk er geen verwijt over te maken, wanneer hij naar een verbeteringsoord gebracht wordt." «Hoe meedoogenloos zijn toch de harten der menschen zuchtte de armverzorger, terwijl hij Rosa een smeekenden blik toewierp, die den boekbinder goedkeurend toeknikte, «gij wilt dus zelfs niets voor den ongelukige doen Gij kunt toch ook niet verlangen, dat hij ten laste komt van de armenkas Door zijn verhuizing heeft hij hier zijn recht op ondersteuning ver loren. Gij zijt de eenige bloedverwant «Maar de wet verplicht mij niet, voor hem te werken viel Grundscheid hem in de rede. «Ik ken de wet zeer goed, mijnheer, en ik zeg u nog eens, ik heb voor dezen bloedver want alles gedaan, wat ik doen kon, zonder in het geringste daartoe verplicht te zijn. Wanneer gij hem van zijn zucht naar drank kunt genezen, dan zal ik mij weder over hem ontfermen." «Dat is niet mogelijk" zeide de kleermaker met een diepe ademhaling, «een dronkaard kan niet genezen worden. In Turkije worden zulke lieden zonder genade in een zak gestoken en in zee geworpen, dan kunnen zij zich zat drinken. «Gij waart toch niet in Turkije?" vroeg Katernberg ver baasd. «Ik kwam op mijn leerreis daarheen," pochte de snijder ge laten, terwijl hij den anderen rok nakeek, dien hij onder han den had om te herstellen, «ik zou daar blijven en Pascha worden, eene Eavorite van den Sultan was op mij verliefd geworden, doch ik bedankte voor die eer." «Gottfried zeide Rosa waarschuwend terwijl de boekbinder glimlachte om de grap van zijn vriend. De kleermaker voer met de magere hand door zijn dunnen baard en schudde met bedenkelijk gelaat zijn blond hoofd. «Ik weet zeer goed dat men mij niet gelooft," antwoordde hij, «maar het blijft daarom toch de waarheid en voor mij zijn die avontuurlijke leerjaren een aangename herinnering, zoolang ik leef. In Madrid op het hoftheater, leerde ik de schoone dame kennen, wier portret daar aan den wand hangteen mooi mensch. Ik weet niet, ot iemand van u ooit de beroemde Pe- pita heeft gezien, zij gaf mij haar portret toen ik afscheid van haar nam, en viel in onmacht. Later zag ik haar terug in Kopenhagen, maar toen was zij oud en leelijk gewordende Spaansche schoouea verouderen spoedig. De armverzorger, die in den beginne met verbazing had toegeluisterd, haalde nu geërgerd de schouders op. «Wanneer gij even goed kondt kleermaken, als pochen, dan waart gij zeker de eerste kleermaker van onze stad geworden 1" zeide hij. «Daarnaar heb ik nooit verlangd," antwoordde Gottfried Schuster kalmpjes, en uit zijne blauwe oogen blonk daarbij de onschuldige goedmoedigheid en opgeruimdheid van een kind. „Wanneer ik eerzuchtig was, zat ik waarlijk niet op deze tafel; menige voorname dame heeft mij haar hand en haar rijkdom aangeboden, want overal waar ik kwam, was men dadelijk op mij verliefd. Ja, ja, ik heb veel beleefd «En aan uw zielelieil hebt gij tot heden zeker wel niet gedacht?" viel Katernberg hem scherp in de rede. «Dat was anders nuttiger en uoodiger geweest, dan u op zulke snoeverijen toe te leggen." «Mijn zieleheü»is een zaak, die mij alleen aangaat en waar over gij niet het recht hebt mij rekenschap af te vragen," ant woordde de kleermaker lachende. «Elk kent zijn eigen geweten het beste." «Zouteloos gezwets 1" bromde Katernberg. «Maar keeren wjj terug tot ons thema, mijnheer GrundscheidDe broeder vau uw vader is hier in het armenhuis «Dat spijt mij, maar ik kan hem er niet uitnemen," ant woordde de boekbind^ beslist. „Wanneer gij maar een kleine bijdrage in de kosten wildet betalen 1" „Ook dat kan ik niet." De armverzorger sprong in dit oogenblik verschrikt van zijn stoel op, de deur was geopend geworden, op den drempel stond de kleine doctor, aan wiens lippen een langgerekt ,,A-h" ontsnapte. Hubert Katernberg kreeg evenwel terstond zijne gewone bedaardheid terug, hij ging naar zijn zwager toe en bood hem de hand. «Beschouwen wij deze ontmoeting als een wenk der Voor zienigheid, Christiaan,* zeide hij zoo zalvend mogelijk, „laat het voortaan vrede zijn tusschen ons!* De doctor deed alsof hij de toegestoken hand niet zag, een harde verachtelijke trek vertoonde zich om zijn mond; uit zijne and»rs zoo goedhartige oogen trof nu een van tooin vlammende blik den huichelaar. „Hoe ik over die komedie denk, moest gij al lang weten," antwoordde hij, en zijn stem klonk scherp en snijdeud. „Ik heb waarachtig geen twist tusschen ons gezaaid, mijn schuld is het niet, dat wij als vijanden tegenover elkander staan. Wanneet gij na den dood van mijn vader als eerlijk man ge- handelcniadt „Ik deed dit," viel Katernberg hem in de rede, „bewijs mij het tegendeel 1"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1