Donderdag, 16 Juni 1887.
31ste Jaargang. Uo. 2098.
IN HET ACHTERHUIS.
TOCH NOG GEVOEL.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: S€HA«KAT. Laan. IV 5.
Gemeente Sc hagen.
bekend m a k i n g.
De Zwagers.
Eene slechte tijding.
Alpiieti Nieovs-
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH-
1ENTIÜN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN één dag vroeger.
Hifi-
a
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTEN1IÊN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden tiaar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester var. Schagen
Gezien art. 28 en 29 van het politieregleinent dezer ge
meente
Vei-leent vergunning,
aan de tappers, om gedurende de kermis, muziek te laten ma
ken, danspartijen te doen plaats hebben en na bezetten tijd
te mogen tappen.
Schagen, 14, Juni 1S87.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Burgemeester en Wethouders van Schagen
Gelet op art 89a van het politiereglement dezer gemeente
Brengen ten algemeene kennis
Dat het van af den 20en tot en met 23en Juni en op den
26en Juni a. s. in het belang der openbare veiligheid ver
boden is, in de kom dezer gemeente, anders dan stapvoest
te rijden. Overtreding wordt gestraft met eene boete van vijf
gulden.
Schagen, den 14en Juni 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van E. A. KOENIG.
9.)
VI.
Toen Katernberg het achterhuis verliet, en op den hof
kwam, kwamen door de groote poort twee personen hem tegen
*ier uiterlijk voorkomen hem afschuw scheen in te boezemen.
Zij waren beide lang van persoon, forsch gebouwd; vader en
I(Xjn, gelijk men dat op het eerste gezicht kon herkennen.
De oude droeg om het linker oog een zwarten doek; de lin
kermouw was ledig, de rechter knie rustte gebogen op een
houten been, dat met sterke lederen riemen was aangebonden. Op
de linkerzijde van zijn oude, versletene uniform, hing een
koperen krijgsmedaille; zijn scherp, gelaat was van groeven
doorploegd en door weer en wind gebruind.
De zoon liep en weinig gebogen onder den last van een
draaiorgel, dat op zijn rug hing; hij had de muts in den nek
geschoven, zoodat het lage voorhoofd en een gedeelte van zijn
borstelig, rood haar zichtbaar was. Zijn breed, plomp gezicht
droeg de uitdrukking van grenzelooze domheid; maar wie hein
leper m de groenachtige oogen keek, vond daarin de valsch-
heid van een roofdier.
Een kleine gift voor een armen kreupele,' smeekte hij op
onderdanigen tok
te aan zu^ke lieden als gij, nooit," antwoordde Ka-
^rntx-rg barsch. „Zijt gij werkelijk een kreupele, niet in staat
i e wefken, dan kunt gij u bij de armverzorging aanrnel-
1 ten' D},aar uw zoon arbeiden, want het is een zonde en
d; r Sf dat zulk een jong, krachtig mensch als een dag-
door de straten slentert.'
te ,7 U' gij dit gehoord, George vroeg de oude spot-
terwijl hij weder de soldatenmuts schuins op het oor
e' «ik moet mij aanmelden bij de armverzorging Mijnheer,
SJ weet toch wel, dat een oud soldaat niet mag leven van
boezen
kebt gij zooeven nog een aalmoes van mij ge-
antwoordde Katernberg. „Gij zijt een zondig mensch,
A ken u reeds lang
•Zijt
fpj niet de kousenkoopman, die op de markt woont
'ür 'le 'gt' Z00n ^em rec'e' kennen u ook, uw
j eugt niets, zij houdt geen drie dagen.'
die was het, die mij met de katoenen kousen zoo
b^rogen!»
riep de oude zegenvierend uit. „En dat
daiiel^eraa^^ ons de les lezen? Scheert u naar den
en 2ijn grootmoeder wanneer gij dat niet spoedig doet,
Qj u nog bij levendigen lijve."
Wanneer men zoo hier en daar de meeningen hoort,
die over gevangenen worden geuit, dan komt men waarlijk
tot de voor hen al hoogst beklagenswaardige gevolgtrekking,
dat zulke menschen 't uitvaagsel der maatschappij zijn
dat er geen greintje gevoel meer in zitdat zij alle schaamte
hebben afgeworpen, in één woord, dat ze bijna niet 'meer
tot de menschen behooren.
Wanneer men evenwel met zulke menschen in aanra
king is gekomenwanneer inen ze heeft leeren kennen,
niet uit boeken, maar door werkelijken omgang met hen,
dan komt men tot een andere conclusie, die ons hart goed
doet. 't Is waar, dat er onder hen gevonden worden, bij
wie 't verkeerde zulke diepe wortelen heeft geschoten,
dat ze, in vrijheid gekomen, toch weer zulke daden be
drijven, waarop de maatschappelijke wetten straffen heeft
gesteld, en waardoor ze de pas verlatene woning andermaal
moeten betrekken en als de vogel andermaal hunne vrij
heid moeten missenmaar 't is even waar, dat de andere
leden der maatschappij daar aan zeiven dikwijls schuld
hebber.. Zij beschouwen zich zeiven als de beste, de onfeil-
baarste menschen en ieder, die in eene gevangenis eenigen
tijd heeft doorgebracht, is in hunne oogen als gebrandmerkt
en kan met geen mogelijkheid een goed mensch zijn. 'tls
niet te veel gezegd, wanneer ik beweer, dat men bijna
bevreesd is, om met zulke verworpelingen in aanraking te
komen, als waren dat menschen, door een besmettelijke
ziekte aangetast. De eigene deugd speelt bij verscheidenen
zulk een voorname rol, dat men waarlijk zelf daaraan ge
loof slaat. Wanneer men, in plaats van aldus te handelen
de reddende hand toestak aan hen, die wel gevallen zijn,
maar de bewijzen geven, dat ze willen opstaan en een
„Ziet het er alzoo met u uit?" vroeg Katernberg toornig.
„Meent gij, een geacht burger ongestraft te kunnen beleedigen
Dan wordt het tijd, dat men u toont, wie gij zijt
„Juist zoo, dat zullen wij u dadelijk toonen," riep de oude
uit.
„Mijn zoon, hang het orgel even af, ik heb er niets op
tegen, wanneer hij zijn handen in een zakdoek naar huis moet
dragen."
De zoon maakte zich dadelijk gereed, aan deze uitnoodiging
gehoor te geven, maar de armverzorger achtte het niet raad
zaam, het zoover te laten komen hij wierp beiden nog een
dreigenden blik toe en spoedde zich voort onder het spottend
gelach van het tweetal, dat hem zoo gaarne eeu lichamenlijke
kastijding had willen toedienen.
„Dien hebben wij voor goed ingelicht," spotte de oude,
terwijl hij een sleutel uit zijn zak haalde, „ik heb den ouden
gluiperd hier reeds dikwijls gezien, nu, ik zal hem nog wel
eens ontmoeten. Wat armverzorgingMijn orgel is mij
liever, ik zeg u, zet de zaak voort, George, wanneer ik dood
ben, gij hebt het immers bij mij in den grond geleerd."
Hij opende nu de deur zijner woning, die juist tegenover
de woning van den slotenmaker laghet was een kaal, onzin
delijk vertrek, waarin een benauwde atmosfeer heerschte.
De oude wierp zich op een stoel neder, en gespte het hou
ten kunstbeen af, daarna maakte hij met de gekromde knie
eenige bewegingen, die derzelver uitstekeude gezondheid verkon
digden. Hij nam den zwarten doek van het oog en het bleek
toen, dat dit oog zoo gezond en goed was als het andere;
eenige seconden later sloop ook de linkerarm in de ledig han
gende mouw, en van de gebreken van den ouden man was
er nu niets meer te ontdekken.
Intusschen had de zoon het draaiorgel op den grond gezet
en uit een kleine kast eenig voedsel gehaald, hetwelk men in
deze woning zeer zeker niet gezocht zou hebben.
Hij plaatste een grooten, reeds aangesneden ham, een stuk
kaas, eenige eieren, frissche boter en tarwebrood op tafel,
daarnaast nog een volle flesch wijn, en de beide lieden hadden
een maaltijd, naar welk een menig gegoed burger gewater
tand zou hebben.
„Nu, laat eens zien, wat wij heden verdiend hebben vroeg
de oude, toen hij den eersten honger had gestild.
Zijn zoon haalde eenige malen een hand vol kleingeld uit de
zak en begon nu te tellen.
„Acht gulden en eenige stuivers," zeide hij eindelijk.
„En den avond hebben wij nog voor ons,* antwoordde zijn
vader. „De duivel zal mij halen, wanneer dit niet een betere
zaak is, dan zich van de armverzorging te laten voeden. Wan
neer het goed gaat, brengen wij het van daag nog gemakkelijk
op twaalf tot veertien gulden."
„En komt dat lange geraamte met zijn preeken mij nog
eens in den weg, dan sla ik hem de ribben stuk," bromde de
beter leven leiden, dan zou nog menigeen terecht komen,
die nu reddeloos verloren is door de haidvochtigheid zijner
medemenschen.
Wie 't betwijfelen mocht vrage aan een der leden van
de maatschappij tot zedelijke verbetering der gevangenen,
en hij zal hooren, hoe ontzettend veel moeite 't kost, om
een ontslagen gevangene, al is zijn staat, dien hij uit de
gevangenis medebrengt, ook nog zoo gunstig, weder de
eene of andere betrekking in de maatschappij te bezorgen.
Aarzelend haalt men de schouders op, men zou zoo iemand
misschien nog wel willen plaatser, want persoonlijk is
men er niet tegen, maar wanneer de andere dienstboden
of ondergeschikten 't aan de weet komen, dat de bewuste
persoon, zooals men dat uitdrukt, gezeten heeft, dan zouden
zij, die immers alle zoo dood-eerlijk en zoo heel braaf zijn,
niet willen omgaan, met iemand, die zich aan oneerlijkheid
heeft schuldig gemaakt, 't Aantal van zulke voorbeelden
is legio. De leden dier maatschappij stooten gedurig 't
hoofd en 't kost menige teleurstelling, voordat het hun
eindelijk gelukt, om een hunner beschermelingen de eene
of andere plaats te bezorgen, De ongelukkige, die zich zoo
diuwerf ziet teruggestooten, verliest eindelijk den moed,
wordt wrevelig, en wat is gewoonlijk 't einde? Dat hij
op nieuw valt.
Geen boek is zoo slecht, of er valt nog altijd iets goeds
uit te leeren. Geen mensch zoo diep gevallen, of er blijft
toch nog een enkel sprankje van gevoel, van goed in. En
wanneer nu de eene of andere goede geest dat sprankje
weet op te merken, aan te blazen en tot eene vlam te
maken, dan is dezelfde man, die anders totaal verloren
was, nog te redden en wordt ook gered. Uit meedero
voorbeelden, die ik zou kunnen aanhalen, wil ik er een
mededeelen als een bewijs hoe dat geval zelfs bij den meest
verstokten gevangene niet geheel wordt uitgedoofd.
zoon.
„Wij hebben spoedig een vijftienhonderd gulden opgegaard
„Stil, stilfluisterde de oude man met een schuwen blik
op de deur; „het oude wijf tegenover ons is niet te vertrou
wen; zij mag niets weten van onze spaarpenningen. Wij hebben
nog lang niet genoeg, maar het zal wel zoover komen."
De beide mannen gebruikten nu het een en ander van het
maal, en nadat de overblijfselen weder in de kast geborgen
waren, en de oude man zich weder iu een beklagenswaardigen
kreupele had veranderd, verlieten zij hun woning, om hun dag
werk met vernieuwde krachten voort te zetten.
VIL
Hubert Katernberg keerde in een knorrige stemming naar zijn
huis op de markt terug.
Het was een fraai huis, waarin hij zelf met zijn huisgezin
de benedenverdieping bewoonde; de bovenverdiepingen waren
verhuurd.
Dat de kousenkoopman een vroom heer was, wist ieder, die
het genoegen had, hem te kennen; omtrent ziju vermogen
waren de meeningen verschillend, doch aan zijn gierigheid
twijfelde niemaud.
De winkelzaak werd uitsluitend door zijn zuster Johanna
behartigd, een oude jongejuffrouw, die even lang als mager
was, met dezelfde spitsneus en denzelfden scherpen, loerenden
blik,als haar broeder.
Zuster Johanna voerde bovendien ie heerschappij in huis;
zelfs op de dagen opwelken in den winkel aanhoudend koop
lustigen waren, bleef haar altijd nog tijd genoeg over, om naar
de keuken te loopen, en daar de bevelen van hare schoon
zuster te berispen en de dienstmaagd in de war te brengen.
Er gebeurde in huis niets, voor zij niet hare goedkeuring er
over had uitgesprokende vrouw des huizes moest overal op
zwijgen, en wanneer zij een enkele maal hij haar echtgenoot
haar beklag indiende, dan werd zij met een barsch antwoord
afgewezen, zuster Johanna was ouder en verstandiger en het
huishoudelijk bestier rustte hij haar in goede handen.
Emma Al olff, de echtgenoote van Hubert Katernberg, bezat
een zacht, geduldig karakter; zij hield van vrsde, en reeds
dadelijk na haar trouwen was het haar duidelijk geworden, dat
zij, wanneer zij met haar echtgenoot een strijd begon, het
onderspit zou moeten delven; daarom had zij zich zwijgend
gevoegd in dit slavenleven, en wat er nu ook in huis mocht
gebeuren, zij klaagde niet meer. Zij leefde nog alleen voor
haar kind, dat zij met de roerende teederheid eener moeder
lief had, en de kleine Johanues, die nu reeds zeven jaar telde,
was dankbaar voor deze liefde, eu dankbaarder nog te meer,
daar de gestrengheid van zijn vader en de koude ouverschil-