Zondag, 26 Juni 1887.
31ste Jaargang. Ho. 2101.
s ïalf^r eeleden
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
IN HET ACHTERHUIS.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: liaan, O, 5.
AllfilSfilllOIS-
COURANT.
i
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTENTIÊN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.18
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Al is de echte Amsterdamsche kermis reeds sedert
twintig jaar in het vergeetboek gezet, toch Kunnen wij
de herinnering aan al het vermakkelijke dat zij bracht,
nog maar niet zoo gemakkelijk loslaten. Af en toe wordt
ze nog eens uit het rommelhok te voorschijn gehaald, af
gestoft en opgeknapt, en weer aan het publiek gepresen
teerd. Maar dan geeft men haar voorzichtigheidshalve een
deftiger, uitheemschen naam. Zoo b. v. gisterenavond in
het Paleis voor Volksvlijt, waar Amstels burgerij door de
feestvierende studenten-reünisten was uitgenoodigd tot bij
woning van een „Kermesse d'été" en een „Bal-champêtre."
Dat was me een pretjeVroolijke menschen, vroolijke ge
zichten, vroolijke muziek, ik behoef dus niet te ver
zekeren dat het er vroolijk toeging. Maar ook op de vorige
dagen dezer week niet minder. Sedert Maandag is het
eigenlijk in de Amsterdamsche studentenwereld voortdu
rend kermis geweest, die tot Zaterdagavond laat, ik zal
maar zeggen Zondagmorgen vroeg, zal duren. De talrijke
nommers van het feestprogramma wisselen elkander ge
stadig in rijke en bonte verscheidenheid af. Gisterenavond
ben ik kermis wezen houden in het Paleis voor Volksvlijt,
en dezen middag zou ik het Bloemencorso en de Bataille
de fleurs in het Vondelpark, die op dit oogenblik in vollen
gang zijn, bijgewoond hebben indien mijn wekelijksche
Kroniek niet per post van half vijf naar Schagen moest.
Plicht staat vóór pret in je woordenboek, placht mijn oude
schoolmonarch reeds te zeggen. Laat ik dus voet bij stuk
houden en alles geregeld vertellen.
De feesten gelden, zooals ik reeds vroeger meen aange
stipt te hebben, het 51ste lustrum of 255-jarig bestaan
onzer Inrichting voor Hooger Onderwijs, vroeger Doorluchte
Roman van E. A. KOENIG.
12.)
VIL
Eene slechte tijding.
«Gij zoudt tegen uw broeder kunnen zeggen, dat het kapi-
bal verloren is gegaan," zeide Johanna nadenkend, terwijl zij
den wijsvinger aan haar spitse neus bracht. „Gij kunt immers
°°k bedrogen zijn geworden, een geloofwaardige geschiedenis is
w gemakkelijk te bedenken."
„En dan stelt hij een onderzoek in naar het gebeurde en
vtrneemt, dat zij niet waar is zeide Katernberg. „Neen, dat
geeft niets, aan zulk een gevaar mag ik mij niet bloot stellen.
I Zu*'k heeft nog een andere zijde," ging hij zacht voort,
n acob is een rijk man geworden, zooals hij schrijft; wie zal
e erfgenaam zijn als hij sterft?"
«-Natuurlijk zijn kind!"
»n 'fc ,üiaar ware het niet beter, wanneer Johannes of
ij. beiden zijn erfgenamen werden
i '/'l jlaar strakken blik zag zij hem zwijgend aan, en hij
U J6 k ar n°ëmaals yeel beteekenend toe.
3 i Was noo>t een verkwister, hij zal zijn vermogen bij-
ouden/' ging hij voort„met al het leed dat hem treft,
nem ?le' °.U<1 worden; het is dus met zekerheid aan te
'b dat wij beiden hem zullen overleven. Dan zijn wij als
nige bloedverwanten zijn wettige erfgenamen.
*TL1 ^"d dan vroeg Johanna op gedempten toon.
tol' h 6 0118 beiden, weet niemand waar het is, en niemand
v Nernemenzelfs de menschen, bij wie het zich bevindt,
het niet> wie zijne ouders zijn. Het mag blijven waar
en A1J kunnen immers onder de hand voor zijn opvoeding
1'ttu ?nH,0ek"mst zorgen- Dn wat is dat kind eigenlijk voor
tam, j^ent bet niet eens; het zal hem smart bereiden,
tn jt"' r 'nJ bet niet meer vindt, maar wij zullen hem troosten,
tt 0 '°°P van den tijd zal hij daar wel over heen komen."
'jJJ zal bewijzen vragen," bracht Johanna in het midden.
ove*t ,'l'r 'Ve ,f°uden een bewijs van overlijden moeten kunnen
tor gfV bevestigde de magere schurk, die zijn vroom mas-
■J.6 eel scheen vergeten te hebben,
s anneer hebt gij hem het laatst geschreven
j,a 'et 'ind nog gezond was?"
Uttg bomt het zoo net niet aan; het kind kan
toto iK hebben; ik heb hem het tegendeel bericht, om
*iL,te bedroeven; daarin moet hij een bewijs van mijne
''jke liefde vinden.»
School en thans Universiteit geheel en. Dat de studeerende
jongelingschap dien dag „niet onopgemerkt zou laten voor
bijgaan," was te begrijpen. En evenzeer kon men wel ver
wachten, dat de burgerij in de feestvreugde der heeren
studenten hartelijk deel zou nemen. Wij zijn van de April
feesten genoegzaam uitgerust, om weer van andere amuse
menten te kunnen genieten. En daarbij hebben de studenten
hier de volle sympathie der burgerij. De grenslijn tusschen
deze beiden is hier lang zoo scherp en zoo merkbaar niet
als in bepaalde Academiesteden. Een student is hier vol
strekt geen eigenaardig, afzonderlijk, bevoorrecht wezen,
gelijk elders het geval is. Daar leven nog meer de oude
traditiën voort. Wat al vrijheden of liever vrijpostigheden
genoten de studiosi vroegerZag een student b. v. ergens
een kamer, die hij voor zijne studiën geschikt oordeelde,
dan kon hij den huisbaas noodzaken, die aan hem te ver
huren, terwijl de bepaling van den huurprijs aan den rechter
bleef overgelaten. Vóór den verschenen huurtijd mocht een
student zijn kamer verlaten, als hij maar tot op den dag
van zijn vertrek betaalde. Een student mocht zijne schul
denaars voor de academische rechtbank dagen, zoo hij niet
verder dan vier dagreizen er van verwijderd washij zelf
kon voor geen andere dan voor de academische gedaagd
worden. Huwelijksgoed en studie werden gelijk gesteld.
Een bemiddeld vader kon door zijn zoon, van liefde voor
wetenschap brandende, gedwongen worden dezen de mid
delen te verschaffen tot studeeren. Een handwerksman, die
het een ofander geraasmakend ambacl t uitoefende, kon door
een student in zijne buurt, dien hij stoorde, genoodzaakt
worden om van woning te veranderen. En zoo was er
meer. Maar „die tijd is lang voorbij." Als de studenten
ons nu ergens toe dwingen, dan is het tot bewondering
over de geniale wijze waarop zij een aaneenschakeling
van feesten voor een gansche week weten te organiseeren.
Maandagmiddag te half twaalf begonnen de feestelijkhe
„En vanwaar krijgen wij het bewijs van overlijden?»
„Daar denk ik juist over na. Onder mijn schuldenaars heb
ik een klerk, die op het raadhuis werkt; die moet mij het
genoegen doen, het bewijs in orde te brengenWeigeren kon
hij niet want ik heb zijn hals vast in den strik."
„Het is eene gevaarlijke zaak," waarschuwde Johanna, die
even hebgierig was als haar broeder, en aan het lot van het
ongelukkige kind niet dacht, „voor wij een besluit nemen,
moeten wij nog eens rijpelijk overleggen."
Op dit oogenblik werd de deur van den winkel geopend. Jo
hanna schoof het gordijn ter zijde en keek wie er was.
„Schlaumannzeide zij zacht. „Wilt gij hem ontvangen?"
„Ja", antwoordde hij snel, terwijl hij met de hand over
het voorhoofd streek, „hij komt mij gelegen."
Johanna verliet het kantoor, en toen kort daarna de onder
huisbaas Lorenz Schlaumann binnentrad, stond Katernberg met
de pen in de hand voor zijn lessenaar.
„Ah, zijt gij het? zeide de armverzorger tot den binnen
tredende, „kom, neem plaats, ik zal nog even een paar posten
boeken, dan ben ik tot uw dienst
Lorenz Schlaumann legde zijn gedeukten vilten hoed op
tafel, nam plaats op een stoel en schoof met beide handen
de roode paruik terecht, daarop haalde hij een klein pakje en
zijn snuildoos uit de zak.
„Een mooie dag heden 1" bromde hij, terwijl hij den blik
liet rusten op de ijzeren geldkist, die naast de schrijftafel
stond. „Gij waart immers heden in ons huisik dacht u ook
bij mij nog te zien, maar gij gingt mijn deur voorbij."
„Ja, ik had bezigheden in het achterhuis," antwoordde Ka
ternberg bedaard, terwijl hij de pen nederlegde, „wij hebben
een vagebond in het armenhuis, een oom van den boek
binder Grundscheidnu wilde ik den neef vragen, iets voor
den man te doen."
„Afgeslagen f' vroeg Schlaumann spottend.
„Natuurlijk, deze menschen hebben immers geen liefde en
geen godsvrucht."
„Na, na!"
„Wüt gij dat betwisten
„Ik zal u wat zeggen," antwoordde Schlaumann, op het
deksel van zijn doos kloppende, „over dit thema spreek ik
niet gaarne, en de moeite, om mij een rad voor de oogen te
draaien, kunt gij u gerust besparen. Wij zijn immers toch
onder onshet meesterschap laat ik gaarne aan u over. Grund
scheid is een eerlijk, vlijtig man, en wanneer hij zijn oom niet
ondersteunen wil, dan kan ik hem dat niet kwalijk nemen.»
„En de kleermaker; die naast hem woont
„Op hem en zijn broeder, benevens op hun zuster valt in
geen geval iets te zeggen, het zijn brave menschen
„Zulk een aartsleugenaar heb ik mijn geheele leven nog
niet gezien 1"
den, en trok de studentenstoet uit het Academiegebouw,
met muziek en vaandel, naar het Centraalstation, om de
reünisten af te halen. Uit alle oorden des lands, en daarbui
ten, stroomden de oud-studenten toe, die het lustrum kwa
men medevieren. De optocht van het station terug door
de stad, zag er kranig uit en maakte een raagnifieken in
druk. En nu eerst naar het gebouw Felix Meritus op de
Keizersgracht, waar de rector van de Senaat in de groote
Concertzaal de feesten zou openen. Hij deed het met een
warme, hartelijke toespraak, die tintelde van geest en leven,
en namens de Reünisten door prof. Quack met een gloeiende
improvisatie werd beantwoord. Het was een indrukwek
kend, onvergetelijk oogenblik, toen na afloop dezer rede
voeringen alle aanwezigen van hunne zetels oprezen,
en uit volle borst het geliefkoosde „Iö vivat" aanhie
ven. Natuurlijk stond in den omtrek van het gebouw een
dichte menigte opeengepakt, om den stoet nogmaals te zien,
die zich van Felix met volle muziek naar het Universi
teitsgebouw begaf, waar tusschen hoogleeraren reünisten
en studenten vele betuigingen van wederkeerige vriend
schap en waardeering gewisseld werden. Die goede toon
kenmerkte ook het Reünie-diner, dat Maandagavond te zes
uren in het Amstel-hotel een aanvang nam en waarbij het
natuurlijk aan geestige toosten, tintelend van humor en
diep gevoel, niet ontbrak. Do zaal daverde van de toejuichin
gen, toen prof. Tiele een dronk op de hoofdstad uitbracht,
en daarbij de groote opofferingen gedacht, die zij zich in
het belang harer hoogeschool getroostte. De heerlijke dag
eindigde met een feestavond in het Vondelspark en op de
studenten-societeit, die met Gas en Bengaalsch vuur ver
licht werd.
Dinsdag werden de feestelijkheden met nieuwen moed
en frissche kracht hervat; prachtig ochtend-concert in het
Paleis voor Volksvlijt van Coenen's orkest en matinee
musicale in den tuin. Of het er gezellig, joviaal, fideel was?
„Zoo, zoo, heeft hij u van zijne reizen gesproken zeide
Schlaumann lachende. „Ja, dat is zijn zwakke zijde, doch daar
heeft niemand eenig nadeel bij.»
„Nu, mijnentwege zeide Katernberg schouder ophalende,
maar er wonen nog andere menschen in het achterhuis, die
ik niet zou dulden.»
„Bij voorbeeld
„De orgeldraaier Paff en zijn zoon.»
„Hm, ja, ik geef het toe, dat zijn ruwe klanten.»
„Werp dat volk dan uw huis uit!»
„Ik Daartoe heb ik het recht niet, zoolang zij de huur
stipt betalen,» antwoordde Schlaumann, terwijl hij bedaard
een snuifje nam. „Bovendien, die menschen hebben mij nog
nooit iets in den weg gelegd, en ik weet ook niets geen
kwaad van hen te zeggen.»
„Ook van mijn zwager niet vroeg Katernberg, hem ter zijde
aanziende.
„Van den doctor Neen, iedereen mag hem gaarne lijden
hij helpt zich er door, zoo goed en kwaad als het kanvoor
hem moet men juist alle respect hebben. Neen, wanneer ik
er een het huis uit zou willen zetten, dan zou dat zijn de
slotenmaker Schunk met zijn vrouw, dat is een gevaarlijk volk.
Die kerel beeft reeds gezeten, en dat wijf maakt er zaken
mede, met pleegkinderen te mishandelen.»
„Werkelijk?» vroeg Katernberg met meesterlijk gehuichelde
verbazing, „vrouw Schunk ontvangt van tijd tot tijd eene
kleine ondersteuning uit onze kas
„Die verdient zij nietDe man heeft werk, en voor bet
pleegkind ontvangt zij kostgeld; maar alles, wat zij verdienen,
wordt voor brandewijn uitgegeven.»
„Goed, dat ik dit weet, ik zal die vrouw zoodra mogelijk
onder handen nemen. Ja, wanneer men de menschen steeds
in het hart kon lezen Gij zult u in uw oordeel ook dikwijls
bedrogen vindenik heb dat zooeven, opgemerkt, met betrek
king tot uw gevoelen omtrent mijn zwager, want over dien
denk ik anders, ik ken hem beter. En dat zeg ik u, Schlau
mann, wanneer wij vrienden zullen blijven, dan moet gij mijn
zwager de huur opzeggen, heden nog
Schlaumann keek hem verwonderd aan en zeide sarcastisch
„Gij moet den armen drommel wel een hevigen haat toe
dragen
„Wanneer dat zoo is, dan heb ik daarvoor ook geldige re
denen,» antwoordde Katernberg, „is u aan mijn vriendschap
niets gelegen
„Om iemand de huur op te zeggen, daartoe moet ik toch
een geldige reden hebben, waarde heer
„Die vindt gij gemakkelijk, wanneer gij maar wilt zoeken
Schlaumann schudde bedenkelijk het hoofd en opende het
pakje, dat hij medegebracht had, en hetwelk bleek te bevatten
i een prachtig diamanten steL