Zondag, 25 September 1887.
31ste Jaargang. Ho. 2127.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
INKWARTIERING.
TOCH VERLOREN,
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: M ILHiil.IV, Laan, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmaking e n.
October 1887.
DRAAI
Allerlei- k L?
^Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater-
d|»gavond. lij inzending tot 'a middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENUËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden ooar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen, bren
gen ter kennis van de Ingezetenen dat de LIJST betrekkelijk
de INKWARTIERING, bedoeld bij Art. 17 der Wet van 14.
September 1866 (Stantsbl. no. 138), is vastgesteld en ter vol
doening aan evengemeld Wetsartikel gedurende lk dagen voor
een elk ter inzage aan het Raadhuis is nedergelegd, en alzoo
van af heden tot den 7den October a. s.
Wordende tevens ter kennis gebracht, dat zij die tegen gemelde
Lijst bezwaren hebben in te brengen, zulks schriftelijk behoo-
ren te doen aan Burgemeester en Wethouders, binnen 11 dagen
na het einde der ter visieleging en alzoo vóór den 21eJl
Schagen, den 23en September 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LA.NGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen teralge-
meene kennis, dat aan Jacob Stammes Jbz. en anderen, ver
gunning is verleend in het perceel, Wijk K., no. 56, aan den
Lceterdijk aldaar, ingericht tot Kaasfabriek, een Stoom
ketel te plaatsen.
Schagen, den 28en September 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd;
G. LANGEN BERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van G. RECKE.
1-)
I.
Een vriezende, koude Novembernacht breidde zijn droef
geestige, buiige wolken uit over eene der grootste duitsche
handels- en havensteden. Een geweldige regen plaste onafge
broken neder, terwijl de hagelsteenen met kletterend geluid op
de daken neervielen en tegen de glasruiten sloegen, en de
stormwind het water in de haven schuimend en kokend omhoog
deed spatten.
Er woei zulk een sterke wind, dat de weinige lieden, die
m«t het grauwen van den morgen uit de havenkroegen naar
huiten kwamen, slechts noode de speelholen verlieten. Open
staande vensters werden heftig toegeslagen, het licht in de
lantaarns flikkerde bedenkelijk heen en weder of werden uit
geblazen, de uithangborden bengelden gierend aan hunne heng
els en het overtollige water stroomde over de goten der
huizen op de straat
In het huisje der havenwachters, hetwelk lag aan den zui
delijken ingang van het reusachtige havenbekken, brandde
nog licht, en wie zich de moeite getroost had, door de lage,
beslagen vensterruiten te zien in de hel verlichte, vol tabaks
ak staande wachtkamer, zou een paar mannen gezien hebben,
le °p de houten brits lagen uitgestrekt en sluimerend wachtten
°P het uur hunner verlossing.
Daar weerklonk een dotfe toon, als van een signaalhoren,
fluor den stilte van den nacht en beide mannen in de wacht-
'uer stonden schielijk op en rekten zich geeuwend uit.
„Het is tijd van aflossing, kom kameraad
De andere der twee volgde zwijgend het voorbeeld van zijn
flfluereu makker. Hij hulde zich diep in den wijden dienst-
jflsntel, gorde een sabel om en stak een blinkende revolver
1 hoi^6 23begaf hij zich met zijn kameraad naar
»Het is een weder, als geschapen voor een misdaad," bromde
fl® oudste der beide mannen, terwijl zij naar den ha vendam
11 Agaven. „God zij dengene genadig, die heden nacht den
°°daard in de handen mocht vallen ik geef anders
cent voor zijn leven."
j ander mompelde eenige onverstaanbare woorden en hield
linkerhand boven de oogen, teneinde beter te kunnen zien.
'j. kodden intusschen de haven bereikt en daalden, voorzichtig
.J1 kcht hunner lantaarns op het water latende vallen, eenige
■eppen af.
ft ncden lag een boot, uitwelke nu twee andere mannen
f-'ogtn. „Gij hebt ons lang laten wachten!" bromde een van
Al behoort het Taal- en Letterkundig Congres naar de
begrippen van onzen snellevenden tijd reeds weder lang
tot het verledene, toch maakt belofte schuld en ik wil die
belofte gestand doen, door nog het een en ander aan te
stippen uit het belangrijkste, dat deze samenkomst van
taalbeoefenaars heeft opgeleverd. Maar die aanstipping kan
slechts „in vogelvlucht" geschieden. Want na het Congres
zijn er alweer andere dingen aan de orde gekomen, die
evenzeer recht hebben op een plaatsje in de Kroniek.
Vorige week stonden we op den drempel van den Stads
schouwburg, Donderdagavond, nu treden we er met de
Congresleden eerbiedig binnen. Eerbiedig, want er wachtte
ons een klassieke voorstelling. Eigenlijk had men 't liefst
Lucifer of Palamedes of iets anders van vader Vondel wil
len opvoeren, maar daar waren zóóveel technische
bezwaren tegen, dat men zich nu maar „behielp" met den
Macbeth van Sbakespeare, in de heerlijke vertaling van
Dr. Burgersdijk. Nu, wat het behelpen betrof, hadden wij
geen reden van klagen. Vondel is nu eenmaal Vondel, en
wie kan zich met dezen heros meten? maar overigens
heeft Dr. Burgersdijk zich dien avond een nieuwen en wel
verdienden lauwer verworven met zijn voortreffelijke over
zetting, die op zeer verdienstelijke wijze werd opgevoerd,
vooral daar de hoofdrollen in handen waren van Mevr.
Frenkel-Bouwmeester en haar talentvollen broeder. Al de
vertooners werden daverend geapplaudisseerd, en ook de
vertaler van Macbeth werd met warmen aandrang ten too-
neele geroepen, luide toegejuicht en met fanfares gehul
digd. Het was een schoone avond, een echt letterkundig
feest.
Daarna Vrijdagsmorgens, om half elf, alle man weer
hen. „Bah, is dat een nacht! Men zou bijna bang worden op
het water."
„Alles in orde?" vroeg de oudste der aflossenden.
„Alles in orde!" herhaalde een der anderen. „Ik benijd u
uw wacht volstrekt niet."
„Och, het is dienst!" bromde de oude weder. „Maar, u
jongeren is heden ten dage alles te veel wat heb ik
reeds voor nachten doorleefd, hier op het havenwater; God
sta ons bijer geschiedt veel onrecht hier te lande."
De beide wachten waren intusschen in de boot gestegen,
de oudste had de stuurlijnen los in de hand genomen en de
einden er van in den gordel gestoken, terwijl de jongere,
met krachtige, gespierde armen begon te roeien.
„Goede vaartriep een der afgelosten heu nog na.
Slechts een korte poos voeren de mannen zwijgend voort.
„Hola! opletten!" riep de oudste, toen zij met kracht tegen
een paal stieten.
„OpgepastZit vastriep de ander, „de hagel komt weer
met geweld; ziet, hoe hij vliegt gelijk wilde katten stort
hij zich op onze oogen.*
Een vervaarlijke hagelbui sloeg den beiden wachters inder
daad met volle kracht in het gelaat en noodzaakte hen, aan
de lijzijde van een rij schepn beschutting te zoeken en daar
te wachten, tot de bui voorbij was.
Het daglicht zegevierde intusschen op den nacht en hulde
schepen en huizen in een grauw, vaal licht.
„De Hemel sta ons bij Het is heden noodweer,* zeide de
oudste wachter en schudde het hoofd.
Ook zijn makker huiverde en rilde van het natte - weder.
Alles glinsterde van den regen, de vaartuigen, het takelwerk,
de zeilen, en de rook, die hier en daar uit de schoorteeuen
steeg, sloeg in breede vlagen neder
„Voorwaarts nu gebood de oudere der beide wachters.
„Wij moeten verder roeien, anders komen wij te laat voor de
aflossing
Zooals de kiel van hunne boot langzaam de onstuimige wa
tervlakte doorkliefde en de boot rakelings langs den oever
tusschen de schepen, gelijk een zoekende vogel, voortgleed,
toen schenen alle voorwerpen, die zij voorbij roeiden, in ver
gelijking met hun notendopje zoo reusachtig, dat zij deze
dreigden te verpletteren. Het was den beide in den storm ge
harde mannen, alsof elke scheepsromp met zijn ankerkettingen,
die uit de reeds lang verroeste kluisgaten hingen, bloeddorst g
op den loer lagen. Elk beeld van een galjoen had een dreigend
aanzien, gelijk een monster, dat van plan was op de roeiers
toe te springen. Elke sluis, elke geverfde paal, die de diepte
van het water aangaf, scheen nieuw gevaar te brengen. Elke
bouwvallige, zwarte bark, die met hare gebarsten planken het
water inzoog, scheen ook hen te willen verslinden.
Alles droeg het kenmerk van de vernielende werking van
present, op de drie afdeelings-vergaderingen. Uit een ge
dachten wisseling in de derde afdeeling, bleek o. a., dat,
al zijn de Zuid- en Noord-Nederlandsche letterkundigen
bezig zich te verbroederen, hunne werken over en weer
nog weinig bekendheid genieten. Naar de Vlaamscho ge
westen vinden nog maar weinig Nederlandsche boeken hun
weg zelfs Mevr. Bosbojm-Toussaint blijkt er een tame
lijk onbekende grootheid te zijn! en omgekeerd is de
Vlaamsche litteratuur aan deze zijde der Schelde ook nog
niet bijzonder in trek. Het verschijnsel werd onverbloemd,
zelfs op eenigszins spijtigen toon van beide kanten gecon
stateerd en geeft te denken Voorshands liet men het
bij 't constateeren, en spoedde zich naar de tweede Alge-
meene Vergadering, die Vrijdagmiddag te 3 uur geopend
werd. Hoogst belangrijk waren in die bijeenkomst de me-
dedeelingen omtrent den stand van het Woordenboek Al
de bouwstoffen zijn gereed en voorhanden; de uitwerking
dier massa gegevens is nu nog slechts een quaestie van
tijd en - vooral van geld. Hoe meer geld er nu komt,
hoe minder tijd er mee zal heengaan. Daarom meende
Prof. de Vries, die zijn leven aan dezen arbeid wijdt, der
Nederlandsche natie te moeten toeroepen: zorg dat het
woordenboek tot stand kome, want een volk dat zijne taal
in eere houdt, kan zijne onafhankelijkheid niet verliezen!
Men vleide zich, dat de Amsterdamsche en Rotterdamsche
bankiers, waaronder toch óók nog letterkundigen zijn, zich
niet onbetuigd zullen laten. Ik wil er het beste van
hopen
Vrijdagsavonds waren we weer in den Schouwburg
saam maar nu meer om te hooren, dan om te zien:
het zou een letterkundig-muzikale bijeenkomst wezen.
Die Belgen zijn toch aardige luiVerbeeld u een deftigen
Amsterdamschen of Leidschen professor, die op de plan
ken van een schouwburg-tooneel een uur lang uit volle
borst staat te zingen's Mans prestige zou spoor-
het zoute, vette water het verroeste koper, het morsige
hout, de uitgeholde sternen alles was zoo huiveringwekkend,
dat de beide mannen rillend hunne doornatte mantels nauwer
toehaalden en zeer zeker wenschten, dat hun dienst geëindigd
mocht zijn en zij weder in hun behagelijk verwarmde wacht
kamer mochten zitten.
Daar weergalmde eensklaps een huiveringwekkende, bange
doodskreet eerst steunend en afgrijselijk oin aan te hooren,
dan afgebroken en langzaam verflauwende. Daarna hoorden zij
op eenigen afstand iets in het water plassenhet was, alsof
er een zwaar lichaam in het water was geworpen.
„Gerechte Hemel riep de jongste der beide wachters uit,
„er is bepaald een misdaad gepleegd
Zijn makker gaf geen antwoordhij was schielijk in de
boot opgesprongen en stond nu met voorover gebogen lichaam,
in de verte starende, terwijl hij met de hand zijn kameraad
wenkte, sneller te roeien.
Nu stuurden de haven wachters hun boot om den grooten
romp van een Oost—Indië vaarder en ontwaarden eensklaps op
ongeveer een paar honderd schreden afstands voor hen, een
smalle boot met een enkel persoon daarin, die in overgroote
haast naar den tegenovergestclden oever roeide.
„Met hem zit het niet goed zeide de oude wachter en
haalde zijn revolver tc voorschijn. „HeHollaGij daar in
die boot I" schreeuwde hij toen luidkeels. „Haltwat
is er geschied
Maar de onbekende verdubbelde zijne pogingen om aan zijn
vervolgers te ontkomen; hij moest met het vaarwater goed
bekend zijn, want hij legde zich ver voorover en roeide gelijk
een bekwaam bootsman, zoodat zijn bootje pijlsnel over het
water schoot en meer en meer van de boot der beide haven
wachters verwijderd geraakte.
„Sta, man! Sta!" riep de wachter weder, en toen de man
nog altijd met dezelfde inspanning bleet voortroeien, richtte hij
zijn revolver en schoot. Maar hij had zijn doel gemist, dat
gaven de onvermoeide, krachtige riemslagen van den onbekende
duidelijk genoeg te kennen.
„Frisch op! wij moeten hem na," zeide de wachter tanden
knarsend en schoot ten tweede male. Daarna werd zijne opmerk
zaamheid door zijn kameraad eensklaps afgeleid.
„Bij Godriep deze uit, „daar is een mensch op het
punt van te verdrinken het water om hem heen is
rood gekleurd, als van vergoten bloed."
Zijn makker keek dadelijk in de aangegeven richting. „Geen
twijfel, het is een mensch zeide hij bevestigend. „Een moord
dus Hij nam nu een signaalfluit en deed een schel ge
fluit hooren. „Te hulp," schreeuwde hij nog zoo hard hij kon.
Uit alle kracht roeide zijn makker nu naar de plaats, waar
de drenkeling in het water lag. Het moest reeds zoogoed als
afgeloopen zijn met den ougelukkige, want het lichaam bewoog