Zondag, 9 Octoloer 1887.
31ste Jaargang. Ho. 2131.
PATENTEN.
TOCH VERLOREN,
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
G e m een te Scli ogen
Bekendmaking e n.
SCHAGËR
Alpiiiecn Nieuws-,
IIRARIT
iiisrliit- k LnOnwtb
pit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater-
4»iavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TïKTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
CfflEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
UitgeverJ. WINKEL.
Bureau: SCHAGEN. Laan, D, 5.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Qroote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Ter gemeentesecretarie alliier zijn inlichtingen te bekomen
i omtrent de navolgende in deze gemeente gevonden voorwerpen
een paraplnie en een armbandje.
Het Hoofd van het plaatselijk Bestuur der Gemeente Scha
ven, brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier ge
meente, dat het kohier van het Pateutrecht over het eerste
kwartaal van het dienstjaar 1887/88 op den 3en dezer door den
Heer Provincialen Inspecteur in de Provincie Noord-Holland
is executoir verklaard en op heden aan den heer Ontvanger
der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering
is overgegeven.
Ieder ingezeten, welke daarbij belang heeft wordt alzoo ver
maand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te
geven, ten einde alle gerechtelijke vervolgingen welke uit na
latigheid zouden voortvloeien, te ontgaan.
Schageu, den 6 October 1887.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd,
G. LANGENBERG.
De Burgemeester van Schagen brengt ter algemeene kennis,
dat de patenten, aangevraagd in de maanden Mei, Juni en
Juli j.1., Ie kwartaal, dienstjaar 1887/88, ter gemeentesecre
tarie door belanghebbenden kunnen worden afgehaald vanaf
Zaterdag den 8en tot en met Vrijdag den 14en dezer, des voor
middags van 9 tot 12 ure, den invallenden Zondag uitgezonderd.
Schagen, den 7en October 1887.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Roman van G. RECKE.
5-)
III.
Ongeveer een uur in den middag van den vorigen dag was
Je groote, prachtig ingerichte stoomboot Atlantica" op de
fede der havenstad aangekomen en door een groote menigte
nenschen, die dagelijks op reizigers wachtten, in wie zij bloed
erwanten of vrienden hoopten te begroeten, met luid, storm-
tthtig gejubel ontvangen.
Het zal ongeveer twee uur in den namiddag geweest zijn,
Len de passagiers over de breede landingsplaats aan land
Jtegen. Onder hen bevond zich een menigte kinderen met
Jonne bonnes, verscheidene oude, stijve heeren, die den ge-
pensionneerden militair verrieden, ondernemend er uitziende
tankees met listige, fonkelende oogen en dunne bakkebaarden,
«dienden en nog vele andere passagiers.
Onder de laatsten verlieten ook nog twee mannelijke passa-
Pers de stoomboot. Zij gingen arm in arm over de landings
plaats en waren blijkbaar in vriendelijk gekout verdiept. De
oudste van hen, een aristocratisch er uit ziend man van onge-
ïf*r vijftig, jaar, was in fijn laken gekleed, met een atlaskleurige
en nieuw modische gelakte laarzen. Groot en breed gebouwd,
Het grijs }laar en Haard, een trotsch lachje op het schoone ge-
keek hij onverschillig, zelfs geblaseerd de wereld in, ter-
«jn jongere gezel met levendige, glinsterende oogen rond-
en geheel en al verkeerde onder den eersten indruk der
Uropeesche havenstad, die zijn voet waarschijnlijk voor de
ottste maal betrad. Hij zal een dertiger geweest zijn en bezat
!*ne schoone gestalte. Een korte, blonde ringbaard omgaf zijn
^Deinend, fijn besneden gelaat; zijne geheele houding was on-
Pdwongen, zijne bewegingen hadden iets levendigs en zoo in-
eaends, dat het oog gaarne hem nastaarde. Reeds de eerste
op den jongen man moest onwillekeurig den indruk geven,
j, J geen gewoon mensch kon wezen, maar een diet bevoor-
f tfc vezens was, gelijk de spaarzame moeder natuur slechts
over de volkeren verdeeld heeft.
V - tegenover de groote, uitgestrekte landingsplaats ver-
Z'ch het trotsche, prachtige gebouw van het hotel „De
(jj^nprins." Het was het voornaamste, maar ook het duurste
j^stacl en wie in hetzelve eenmaal zijn intrek genomen had,
1)' voorzien zijn van een rijk gespekte geldbeurs,
pi f e'de vreemdelingen traden de met tapijten belegde ves-
j. e van het hotel binnen en werden dadelijk door een
de re /Henstvaardige kellners omringd. Met ervaren blik had
e[e der beide mannen dadelijk den chef der zwartge-
^hare ontdekt en knikte hem hoogmoedig toe. Geef mijn
„Ja, de wereld gaat toch werkelijk vooruit prevelde
ik onwillekeurig, toen mij Zaterdagmorgen een fijn gegla
ceerd kaartje werd ter hand gesteld, afkomstig van
mijn porder.
Omtrent de reden, die dezen bezoldigden slaapverstoorder
bewoog, mij op den eersten Octobermorgen van het jaar
onzes Heeren 1887 dit papieren bewijs van zijn bestaan
„te doen geworden," wil ik mijn vriendelijken lezer geen
seconde langer dan noodig is in het onzekere laten. Was
ik jarig NeenVijfentwintig jaar getrouwd Gelukkig
nog nietLid van den Gemeenteraad geworden Gelukkig
óók nog niet 1 Maar wat dan Het was 1 Octoberop 1
October worden de „najaarsgroeten" uitgebracht, en mijn
porder stipt en hoffelijk man als hij is bracht mij
den zijne. Ja, daar stond het zwart op wit, neen, goud op
roomkleur: „Najaarsgroet van W. Bossem, Porder." In één
woordonberispelijk. Deze scheltrekkende of deurkloppende
verkondiger van den dageraad a zooveel per week is blijk
baar een man die zijn wereld kent, die de vormen in acht
neemt en een plaats onder de „nette menschen" verdient.
Jammer dat die plaats reeds zoo dicht bezet ismen zal
er den fijnbeschaafden heer (dat mag er wel bij) heer
Bossem met zijn geglaceerde kaartjes niet terugvinden.
Beter zou het zijn, als wederkeerige beleefdheid, dezen
ochtendbode van goeden huize eens op een kop thee te
inviteerenhet wordt waarlijk tijd dat ik eens kennis
maak met dezen welgemanierden onbekende, wiens aan
schijn ik nog nooit aanschouwde en die mij en den mijnen
toch dagelijks zulke voortreffelijke diensten bewijst. Wie
weet of 's mans conversatie niet even geglaceerd is als zijn
kaartje.
Een mooie uitvinding overigens, die „najaarsgroeten.'»
vriend en mij eenige schoone, zonnige kamers op de eerste
verdieping," zeide hij langzaam en met vreemden klemtoon op
elk woord. Aan zijn uitspraak ontdekte men terstond den
Amerikaan.
De ijverige kellner bracht de heeren in een groot, zonnig,
prachtig gemeubeleerd vertrek, van hetwelke zich rechts en
links slaapkabinetten bevonden en door welks vensters men een
prachtig uitzicht op den haven had.
//Zorg er voor, dat onze bagage dadelijk gelost worde, hier
zijn de bewijzen,'* zeide nu de oude heer tegen den kellner,
terwijl de jongere dadelijk naar een der hooge vensters was
gesneld en den van bewondering oververzadigden blik liet
waren over het bonte, woelige leven op de havenplaaats.
//Breng ons nog een kruik Soda-water, en laat ons dan
alleen,» beval de oudere heer en toen, als de kellner was heen
gegaan, wierp hij zich achteloos iu een fauteuil en de handen
over de borst samenvouwende, sloot hij de oogen halverwege
en scheen hij te sluimeren.
De aankomst der beiden zoo voornaam er uitziende vreemde
lingen had bij het dienstpersoneel van het hotel geen gering
opzien gebaard en toen nu de groote kotiers, die de bagage
der beide vreemdelingen uitmaakten, in het hotel gebracht
werden, steeg de hoogachting voor hen nog aanmerkelijk. Zelfs
de anders zeer voornaam zich aanstellende en terughoudende
hotelier kwam naderbij en schudde het hoofd. j/IIet schijnen
Yankees te zijn, maar verbazend rijk," zeide hij tot den opper-
kellner, //nu, men moet het hen aan niets laten ontbreken, zij
moeten zich hier tevreden gevoelen." Dan zich over de bagage
buigende, voegde hij er aan toe „Hoe heeten zij eigenlijk, die
beide heeren
De opper-kellner stelde voor, dadelijk het vreemdelingenboek
ter invulling den vreemdelingen voor te leggen, doch de hote
lier wilde hiervan niets weten. //Neen, neen! Dat staat te
hongerig,* meende hij hoofdschuddend, „en op alle koffers staat
„White*; wel is waar, daarmede zijn wij nog even wijs als
zooeven, want een ieder kan zoo heeten."
Tegen vijf uur schelden de vreemdelingen en bestelden den
opper-kellner en zeer fijn diner-a—part. ooral de oudere der
beide heeren scheen een fijnproever te zijn, hij was uiterst
nauwgezet in de keuze der spijzen en hield een lange beraad
slaging met zich zeiven daarover, welke wijnsoorten er gekozen
moesten worden. Eenige malen richtte hij het woord daarbij
tot zijn gezel, maar deze schudde glimlachend het hoofd. //Gij
weet, dat ik niet veel om wijn geeL'' zeide hij en schonk
weder zijn aandacht aan het bedrijvig havenleven.
Toen het diner op de kamer opgediend was geworden, bracht
de opper-kellner het vreemdelingenboek. „Geef maar hier,"
zeide de oudere der beide heeren terstond en schreef haastig
eenige regelen in het register.
Dadelijk na het diner gingen de vreemdelingen uit. De
Een nieuw woord (ge zult het bij De Vrios en te Winkel
nog niet eens vinden) voor een heel oude zaak. Oud, ja
geweldig oud, zoo oud als de Amsterdamsche kermis, en
die dateert van eeuwen herwaartsMaar zóóver zullen we
niet teruggaan. Een goede twintig jaar geleden slechts
toen dacht men nog niet aan afschaffing der kermis, en toen
bestonden er nog geen najaarsgroeten. Wel kermiswenschen,
óók op het papier ontboezemd, maar lang zoo kort en krach»
tig en gesoigneerd niet als het kaartje van mijnheer mijn
porder. O foei, dat leek er niet naarDe „kermiswenschen"
waren slecht bewerkte platen, met een nog slechter saam-
geflanst „gedicht" er onder, teekenaar en poëet schenen
een wedstrijd in het leelijke gehouden te hebben in
welk gedicht voor de stad Amsterdam en hare burgerij
ter gelegenheid van de kermis allerlei goede en heilzame
wenschen werden geuit. De burgerij had wat last van die
heilwenschers, wier getal legio wasBehalve de porster
of porder kwamen zich aanmeldende brievenbesteller, de
nachtwacht, de lantaarnopsteker, de courant-ombrenger,
de torenwachter, de schutters de waldiepers, de op
halers van asch en vuilnis, en nog wel een dozijn anderen.
Ieder bracht zijn prent met berijmd bijschrift en nam de
daarvoor verwachtte fooi in ontvangst. Natuurlijk krioelde
het 's middags en 's avonds van dronken volk langs 's Hee
ren straten.
Maar de wereld is vooruitgegaan in die goede twintig
jaar. Al behoort de uitroeiing van het dronken volk nog
altijd tot de vrome wenschen, de kei misprenten zijn toch
verdwenen. Jammer dat we de zaak niet konden omkeeren
de kermisprenten behouden en de dronken lui afschaffen.
Doch dat gaat zoo gemakkelijk niet. De kermis had slechts
de kracht van een Amsterdamsch Gemeenteraadbesluit,
ondersteund door de sabels van een regement Limburgsche
huzaren, te gevoelen, om spoorloos te verdwijnen. En daar
mee bliezen ook de rondbrengers van geïllustreerde kermis-
een
hij
ge-
ja/
dienstvaardig toesnellende hotelier vroeg hen wel is waar, of
zij een wegwijzer wilden hebben, maar de oude heer wenkte
dadelijk afwijzend met de hand. „Wij zullen ons niet te ver
verwijderen," zeide hij, //het is slechts, om ons een weinig te
orienteeren."
Reeds wilde hij met zijn reisgenoot weggaan, toen hij zich
eensklaps bedacht en terugkeerde. „Het is toch mogelijk, dat
wij langer uitblijven," zeide hij nu tot den hotelier," wil
daarom voor ons een heerlijk, fijn avondeten laten opdienen,
ongeveer tegen tien ure."
De hotelier boog zich diep en wreef vergenoegd de handen.
Daarop gingen beiden, sigaren rookende, en arm in arm
het breede van asphalt vervaardigde trottoir af in de richtiug
naar het midden gedeelte der stad.
Toen zij uit gezicht waren, liep de hotelier dadelijk naar
het vreemdelingenboek.
„Mr. White en gezelschap, Chicago," las hij en zette
ontnuchterd gelaat. „Nu zijn wij nog even ver," voegde
den opper-kellner toe, die niet minder een teleurgesteld
zicht zette; „mijnheer White en gezelschap uit Chicago,
wie is nu mijnheer White en wie de reisgenoot
„Ik denk, dat de oudere Mr. White is."
„Dat is hetzelfde," besliste de hotelier en haalde de schou
ders op; wat gaat het ons ook eigenlijk aan, wanneer zij goed
betalen"
Ongeveer tegen elf uur in den avond kwam de oudste der
beide vreemdelingen zonder zijn reisgezel terugin de vesti
bule kwam de opper-kellner hem reeds tegemoet. „Is mijnheer
mijnheer is mijnheer niet medegekomen vroeg hij aar
zelend, niet wetende, hoe hij den zoo voornaam er uitzienden
vreemdeling moest aanspreken.
„Zeg, mijn reisgenoot," viel deze hem in de rede, „en ik
reken, dat gij goed geraden hebt; maar het is een ergerlijke
geschiedenis met dien jongen man wij kwamen in een ge
woel en toen verloren wij elkander; nu, ik denk dat, hij wel
dadelijk zal komenhij weet waar wij wonen."
Dat zêide hij reeds, terwijl hij den breeden trap opklom,
waarbij de kellner hem voorging en met twee drie—armige
kandelaars bijlichtte, ofschoon er overal in huis gas brandde.
In het salon gekomen, vond de vreemdeling daar het rijke
en prachtige servies reeds gereed gezet en de kellner dacht
met angst er aan, dat de visch koud zou worden.
„Laat het avondeten wat later opdienen," zeide de vreemde
ling schijnbaar geërgerd. „Ik reken, dat ik niet eerder zal
eten, dan als deze John Mudle, mijn vertrouwde dienaar,
eigenlijk mijn vriend, hier is."
„Waar is hij van u afgeraakt, mr. White Y' vroeg de kell
ner dienstvaardig.
„Wat weet ik er van," gaf White ten antwoord. „Het was
een groot plein, vierkant of rond men kon Let in de duis-