Donderdag, 27 October 1887. 31ste Jaargang. Uo. 2136. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. TOCH VERLOREN Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCI1AGI IV. Laan. 5. AllClitl 1 j rlentie- Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater- digavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STEKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meerfO.lft Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. De „naneef die over twee- of driehonderd jaar het Amsterdamsche leven en streven gedurende het laatste vierendeel der negentiende eeuw bestudeert, zal reden tot verwondering hebben. Tot verwondering niet alleen, maar ook tot verbazing. Hij zal zelfs nu en dan twijfelend het hoofd schudden, en zich afvragen of de physionomie der hoofdstad, zooals zij haar in de bladen en boeken vindt afgeteekend, wel een juist beeld van de werkelijkheid leverde. Overal en tot in het oneindige stuit hij op klachten over slechten tijd, over achteruitgang van zaken, over werkeloos- hoid en schrale verdiensten. Groote handelshuizen ziet hij bezwijken, onberispelijk gereputeerde bankiers gaan met de noorderzon en met het treurig restje van hun eens zoo welvoorziene kas op den loop, voormaals winstgevende ondernemingen kwijnen weg door gebrek aan levenskracht, in een woord alle takken en bronnen van het volksbestaan, alle rangen en standen, worden afgeschilderd als in hooge mate te lijden aan de kwaal van den dagmalaise. „Zon derling!" zal de bovengenoemde naneef mompelen. Want andere kolommen van zijne negentiende-eeuwsche couran ten en andere bladzijden van zijne standaardwerken uit dat tijdperk opslaande, komt hij tot de raadselachtige slotsom, dat dit malaise ('t welck, overgeset synde, betee- ckent geldgebrek) wèl belemmerd, ja doodend heeft gewerkt op handel, nijverheid, zeevaart, kunst, wetenschap enz. enz., maar weinig of geen invloed heeft uitgeoefend op al wat met pret en pleizier in verband stond. Hij zal le zen dat fabrieken en werven bij honderden hunne arbeiders moesten afdanken wegens gebrek aan werk maar nergens vindt hij opgeteekend dat er een schouwburg gesloten moest worden uithoofde van gebrek aan bezoekers. Onder de advertentiën in de bladen van October 1887 noteert hij de Roman van G. RECKE. V. „En natuurlijk hebt gij veel, zeer veel gedanst met Eugenie?" vroeg de oude dame weder. De jonge man had zijn ontbijt genuttigd en schoof zijn kopje 'er zijde. Daarbij had hij een hooge gelaatskleur gekregen en vermeed hij het, zijn moeder aan te zien. Ja,neen, al naar ®en het noemen wil," gaf hij ontwijkend ten antwoord. Maar ®en kon duidelijk aan zijn stem hooren, dat het daarbinnen ■net volkomen vrede was. Gij weet, mama, Eugenie heeft ve le vereerders zij heeft ook plichten te vervullen jegens an deren en daarom De oude dame knikte veel beteekenend met het hoofd en rimpels plooiden zich in haar voorhoofd. „Ja, ja, zij heeft vele ^nbidders, de trotsche dochter van den onmetelijk rijken vader," reide zij toen schouderophalend. Eensklaps vatte zij haar zoon J den arm en keek hem doordringend aan. „Richard, wees openhartig jegens mij gij zijt ontstemd, ik zie het aan u e^t gij iets met Eugenie gehad De jonge officier sloeg den blik neder en ook zijn voorhoofd 'erd bewolkt. „Niets mama," zeide hij toen op een herhaald 'ragen der oude dame. „Ik zou moeten liegen, wanneer ik .de zeggen, dat Eugenie reden lot ontevredenheid gaf ne' mama," riep hij toen uit en vatte eensklaps de hand der dame. „Ik heb Eugenie zoo lief, ik kan het niet in Tüorden brengen, hoe lief ik haar wel heb maar wan- 'b haar in de donkere oogen zie, dan is het mij, alsof 1 gevoel van onuitsprekelijk geluk mij het bloed sneller door j aderen doet jagen en wanneer ik hare stem hoor, dan ''lijn beste jongen riep de oude dame aangedaan uit en «ord !lem hartelijk de hand. „Gij verdient zeer gelukkig te »En i J J1 juist omdat ik Eugenie zoo lief heb, zou ik haar voor Kef. ,a n wenschen te bezitten ik zou haar het aller- (ju j *Dlen ontvoeren naar een eenzaam, van menschen verlaten kau\ e'1 'laar daar gelijk een zeldzame schat bewaken ik e' nauwelijks verdragen, dat zij met een ander spreekt ^'anneer zij met een anderen man lacht, de plichten tegen tij a,ljdcren brengen dat toch zoo met zich mede, dan tri r*amjj altijd een vreeselijke jaloerschheid en j De jonge man werd verlegen. „Gij zult mij wel hi t !8as noemen, mama, wanneer ik spoken zie, daar waar w<d niet zijn dat weet ikik ben dus ook 'vaardig jegens Eugenie Ze is immers zoo liet aankondiging, dat de eens zoo bloeiende Amsterdamsche machinefabriek „De Atlas," na gesloten en in staat van faillissement verklaard te zijn, in publieke veiling aan den meestbiedende verkocht zal worden. De machines staan stil, de arbeiders loopen werkeloos rond en hunne gezinnen hebben niet te eten. Maar in diezelfde bladen haalt de lezende naneef óók een schrapje bij het bericht, met inge nomenheid en als een aangename verrassing door de redac tiën medegedeeld, dat er binnen weinige weken een nieuw circus, prachtig ingericht en grootendeels van steen en ijzer opgetrokken, door den beroemden Carré in de hoofdstad geopend zou worden. En weer schudt de naneef het hoofd, en weer vraagt hij zich peinzend af, wat toch de oorzaak mocht zijn, dat voor een paardespel gemakkelijk het be- noodigde, zeer aanzienlijke kapitaal te vinden was; terwijl de honderden werklieden van ee.i der grootste fabrieken, wegens gebrek aan fondsan, afgedankt en broodeloos weg gezonden moesten worden. In één woordonze naneef zal het niet kunnen r ij m e n, dat er in alle vakken en nerin gen steen en been geklaagd werd over stilstand van zaken en gebrek aan verdiensten, terwijl de beurzen der klagende burgers nog altijd voldoende voorzien bleken, zoodra het vermaak en uitgaan gold. Misschien was ik de eenigo niet, bij wien deze of der gelijke gedachten werden opgewekt door den aanblik van het overtairijk en deels zeer gedistingeerd publiek, dat j.1. woensdagavond den Schouwburg- Van Lier in de Am- stelstraat vulde, waar een eerste opvoering van Byzon's Manfred zou gegeven worden. De Manfred, dat nevelach tige, mijstieke en toch zoo aangrijpende epos van dezen vorst der Engelsche poëzie, begeleid door de goddelijke muziek van niemand minder dan Schumann, en voorge dragen (althans wat de hoofdrol betreft) door een misschien even groot genie als de beide eerstgenoemden, door Ernst Possart. Honderden bij honderden waren ze opgekomen, en zoo goed jegens mij maar „Gij zijt mijn goede, beste heethoofd," fluisterde de oude dame en keek hem diep in de oogen, „geheel en al zooals uw vader zaliger was, hij was even openhartig en zonder eenige valschheid de hemel heeft mij veel geluk ge schonken, zulk een man en zulk een zoon mijn zoon, ik wensch u toe, dat gij met Eugenie recht gelukkig moogt zijn, maar ik vrees, ik vrees Zij wendde het gelaat af en keek nadenkend voor zich neder. „Gij moet zoo niet spreken, mama; gij weet, dat het mij pijn doet ik zou niet meer zonder Eugenie kunnen leven zeide de jonge man met zenuwachtige ongerustheid. Ach watkomaan Ik ben een oude vrouw, en gij moet maar niet naar mijn gezwets luisteren," zeide zij met een gedwongen glimlachje. „Het wil er bij mij nog altijd niet in, dat gij, een Löwenberg, de dochter van een marskramer zult huwen „Moederriep de jonge man uit en wendde zich ernstig beleedigd, af. „Neen, neen, gij moet niet boos worden, mijn beste Richard," riep de oude dame en vatte zijn hand. „Ziet gij, ik ben zoo trotsch op u, gij bereidt mij zooveel vreugde en daar om doet het mij leed, wanneer ik zie, dat een meisje, aan wie ik u nog volstrekt niet afsta, u met minachting behan delt Zij hield op en in hare trouwe, blauwe oogen big gelden tranen. „Neen, neen, zoo was het niet gemeend, beste mama!" zeide nu de jonge officier geruststellend. „O, zij is zoo goed voor mij "nog bij het afscheid reikte zij met de hand en ik mocht die kussen o Jk weet het immers, dat zij mij lief heeft, evenals ik haar. Terwijl hij sprak, viel zijn blik op de pendule, die met helderen slag verkondigde, dat het reeds elf uur in den mor gen was. Snel sprong hij op en streek zich over liet hoo.d. „Maar gij hebt volkomen gelijk gehad, mama, met mij een langslaper te noemen precies om half twaalf moet ik in de kazerne zijn en ik zit hier nog bij de koffie maar, gij zult zien, ik heb dadelijk mijn uniform aan." Hij ging naar zijn kamer, riep zijn oppasser, die intusschen op den gang de edele kuDst van laarzenpoetsen had beoefend en kwam tien minuten later gelaarsd en gespoord in volle uniform weder bij zijn mama. „Y aar wel, mama," zeide hij en kuste haar op het voorhoofd, „over een paar uur ben ik weder bij u indien tijd maakt u een lekker diner gereed." „Ja, ja, mijnheer de langslaper," riep zij hem met den vinger dreigend na, „verdiend hebt gij het eigenlijk niet.' „Kom, kom, mamaatje, zoo erg meent gij het met; maar nu moet ik werkelijk weg, het is hoog tijd. Adieu 1 Hierop verwijderde zich de jonge man. de burgers en burgeressen van het machtig Amsterdam, om in de geneugten van zulk een „kunstavond" bij uit nemendheid te deelen. Maar wie ze daar in breede rijen, hier en daar het oog betooverend door keur van schitte rende toiletten, bijeen zag zitten en niet geheel vreemde ling was in de toestanden en verhoudingen van zijn tijd, kon zich betrapt hebben op de vraag: hoe velen erruwel in gindsche stalles en loges en baignoires gezeten waren, wien misschien het Damocles-zwaard van een of andere flnancieele ramp reeds boven het hoofd hing, maar die, gedreven en gesteund door den geest des tijds, er toch geen bezwaar in zagen om alle zorgen tot morgen te laten en met volle teugen het heden te genieten, zoolang het nog te genieten gaf. Ik zeg, misschien was ik de eenige niet, die tot deze, trouwens zeer voor de hand liggende opmerkingen kwam. Aan den totaal-indruk der voorstelling zelve behoefden ze echter niet den minsten afbreuk te doen. En die indruk wasde overweldigende, onuitwischbare herinnering aan iets verrukkelijk schoons, aan het edelste dat door een zorgvuldig voorbereide samenwerking van de klanken der menschenstem en de tonen der muziek kan verkregen worden. Een indruk maar wat baat het, of ik met woorden tracht te omschrijven, wat men met zijn ziel moet volgen en in zijn hart moet voelen weer klinken, om de schoonheid van zülk een geheel te kunnen beseffen, een geheel, waarvan Byron, Schumann en Pos- sart de hoofdfactoren uitmaakten, terwijl meer dan één kunstenaar en kunstenares van naam zich met de uitvoe ring belast hadden. Op het gebied van di clamatorium is er in de hoofdstad misschien nimmer iets zóó voortreffelijks te hooren gegeven. Afgezien van de flnancieele zijde der zaak (die zich echter ook op kunstgebied niet meer laat wegredeneeren) kunnen'zoowel de directie, die deze Manfred- opvoering op touw zette, als de velerlei medewerkers die tot de verwezenlijking van het grootsche ontwerp bijdroe- Tot groot leedwezen van den hotelier van „de Kroonprins" was mr. White slechts weinige dagen in zjjn hotel gebleven en daarna verhuisd naar het prachtige paleis van zijn jongen stiefbroeder, den handelsraad Waldinann. „Zulk een man vindt men niet zoo gemakkelijk terug," had de hotelier zuchtend te gen den opper-kellner gezegd, terwijl zij voor het portaal van het hotel stonden en de equipage van den handelsraad hadden nagestaard, met welke de gast vertrok. Mr. White had zich in derdaad vorstelijk gedragen en niet alleen de buitengewoon hoog en afgeronde som betaald, die men hem op rekening had gesteld, maar onder de bedienden van het hotel had hij nog extra hooge drinkgelden laten ronddeelen, zoodat allen den mond vol lof hadden over den vrijgevigen vreemdeling. De handelsraad Ludwig Waldmann had zijn stiefbroeder, Arthur White, nadat deze zich door de noodige legitimatie papieren volkomen had gewettigd, een deel van de weelderig ingerichte tweede verdieping van zijn paleis, ter beschikking gesteld. „Gij zult daar het beste wonen," had hij daarbij ge zegd. „Ik ken natuurlijk noch uwe neigingen, noch uwe in zichten, doch ik stel mij voor, dat het u aangenamer zal zijn, een weinig buiten de ongewone drukte te leven, die onaf scheidelijk verbonden is aan een zoo vorstelijk ingerichte huis houding." Mr White was met het voorstel van zijn stiefbroeder inge nomen geweest en had mei blijkbaar welgevallen zijn intrek genomen in de prachtige vertrekken. De handelsraad had eene mogelijke samenwoning met den onbekenden stiefbroeder, dien hij nooit van te voren in zijn leven had gezien, met onverholen schuwheid en ge heime angst tegemoet gezien, doch in tegenstelling juist gedroeg Arthur White zich zoo beminnenswaardig, dat het al den schijn had, alsof hij dit geheime gevoel van zijn stiefbroeder raadde en het wilde eerbiedigen. Met een van Amerikanen ongewone openhartigheid, gaf hij eenige ophelderingen omtrent zijn leven. Hij was gehuwd doch zeer spoedig weduwnaar gewordeD, ter wijl zijne overledene vrouw hem slechts een zoon naliet, die intusschen nog maar korten tijd geleden door een vreeselijk ongeluk het leven had verloren. Zoo stond hij nu geheel alleen op de wereld en het verlangen naar zijne bloedverwanten, zoo wel als de laatste wensch zijner overleden moeder had hem er toe gedreven, over de groote oceaan te stoomen. Zijne zaken daar ginds waren in goede handen en hij dacht er voorloopig nog niet aan, zoo spoedig weder terug te keeren. Was ook bij den handelsraad de vrees voor zijn stiefbroeder eenigermate verdwenen, zoo bleef toch een zekere bezorgheid achter. Eenige bedekte toespelingen van zijn stiefbroeder deden hem gelooven, dat deze het testament van zijn vader zeer goed kende; maar zoo dikwijls ook Waldmann van de onverkwikkelijke geschiedenis wilde beginnen te spreken, even zoo vele malen wist Arthur White op de meest humane wijze

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1