31ste Jaargang. No. 2144.
Brieven uit Abelsberg.
Donderdag, 24 November 1887.
TOCH VERLOREN.
Gemeente Scha gen.
Bekend m a k i n a.
Wordt Vervolgd.
AIieibced Niciws-
MANT.
AflïrtÉ- L
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- <fc Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden AEVEE-
TENi IËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN' STEKKEN één dag vroeger.
Uitgever: J. WINKEL,
lturcaii: M Laan. 1), 5.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot B regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Vermist:
op de Markt alhier van 10 November j. 1.
een wit SCHAAP,
gemerkt met een zwart stipje op de linker heup en een rood
merk op het gat.
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter Secretarie dezer
gemeente.
(Slot.)
"Wij zien hieruit ten duidelijkste, dat het, betrekkelijk
genomen, juist zoo bijzonder veel moeite niet kost, om
zich eenen goeden naam te verwerven en na zijnen dood
geëerd en betreurd te worden. Hoe weinig had de genoemde
kastelein gedurende zijn leven ten nutte zijner mede
burgers uitgevoerd Op den keper beschouwd niemendal
integendeel had hij hun bij verschillende gelegenheden er
eerder toegebracht, om hunne stuivers in zijnen zak te
doen verhuizen, en nu is diezelfde man op eens zoo popu
lair geworden, dat men zijne nagedachtenis eert en zich
zelfs gedrongen gevoelt, die te vereeuwigen. Zonderling
Roman van G. RECKE.
17.
IX.
Arthur White had zich het zoo gemakkelijk mogelijk ge
maakt en zette een trotsch gelaat tegen den handelaar, die
hem met allen eerbied aankeek. Het is me te doen om een
sieraad, dat ik zou willen koopen voor een verlovingsgeschenk,"
zeide Arthur White.
„Ah I riep de handelaar uit met een gelaat, hetwelk moest
te kennen geven, dat hij het begreep, „gij bedoelt diamanten,
paarlen
„Ik ben zeer kieskeurig," ging Arthur White voort. „Mijn
broeder heeft u mij als de grootste firma aanbevolen."
De kleine handelaar boog zich zeer gevleid en wreef zich
vergenoegd de handen. „Het zal mij een eer zijn," zeide hij op
de vriendelijkste wijze.
„Nu dan, ik wil mijn verloofde een halssieraad schenken,
bestaande uit brillanteu van het zuiverste water het is
*el is waar zeer moeielijk, de verwende dochter van mijn
broeder iets nieuws aan te bieden,* voegde hij er na eenig
nadenken lachend aan toe, „intusschen zal ik het beproeven,
en daar het er bij mij niet op aankomt wat het kost
„Ik zal al het mogelijke doen, om u tevreden te doen zijn,*
antwoordde mijnheer Meijer met eene diepe buiging, ik heb
juist prachtige steenen in voorraad zoudt gij onder om
standigheden ook gaan tot tweemaal honderd duizend gul-
daarvoor kan ik u iets zeer uitgezochts aanbieden."
Arthur White knikte even met het hoofd. „Gij hebt de
'teenen misschien hier vroeg hij.
Op een wenk van den juwelier had de boekhouder zich naar
de aangrenzende, ijzeren gewelven begeven, inwelke Salomon
Meijer zijne kostbaarheden zorgvuldig bewaarde. Spoedig daar-
°P kwam Levi terug met een kistje van matigen omvang, het
welk hij op de schrijftafel zette, waarna hij weder naar zijn ar-
j*id terugkeerde, terwijl hij tegelijkertijd een doordringenden
wierp op den voornamen vreemdeling.
Intusschen had de juwelier het ijzeren kistje opengesloten
e? een prachtige verzameling kostbare, losse steenen vertoonde
2'eh aan den blik van den Amerikaan. Salomon Meijer nam
er een der grootsten en schoonsten uit, wreef hem zorgvuldig
®et een wollen lap en hield hem toen tegen het daglicht, zoo-
de prachtige steen in de schoonste kleurenpracht tonkelde.
'Dat is een gloedwat zegt gij er van mijnheer V hite.
Meijer onderdanig. „Het zou voor eene Koningin niet te
gering zijn, om zulk een sieraad te dragen."
Arthur White had het niet de moeite waard geacht, den
een nauwkeuriger te bezien, maar zich tevreden gesteld met
achteloos een blik op te werpen. „Ik denk, dat het een zeer
ledige steen is," had hij toen gezegd opgerekten toon, „maar
neb iets geheel anders in de gedachte; ik zeide u reeds,
1 bet een sieraad moet zijn, waarvan de weerga niet bestaat
gaat het toch toe in die vereeciging van mepschen, die
men de maatschappij noemtDaarenboven waren ze er in
Abelsberg nog al vlug bij, om een gedenkteeken op te
richten. Niet zelden moeten er jaren, ja zelfs eeuwen ver-
loopen, alvorens het een dankbaren naneef in de gedachte
komt, om daaraan gevolg te geven. Zoo nu en dan schijnt
dat wel in den dampkring te zitten, want geheel onver
wachts verneemt men plannen voor standbeelden en ge-
denkteekenen, en dan wil de eene stad natuurlijk niet
voor de andere onderdoen men graaft in zijn geheugen en
zoodoende komt op die wijze nog menigeen aan de beurt,
die anders geheel en al vergeten zou zijn
Laat ons intusschen tot Abelsberg terugkeeren. Men was
derhalve in groote spanning en vol van de gewichtige en
veel omvattende voorbereidselen voor de zoo plechtige be
grafenis, die alle vorige in de schaduw zoude stellen. De
schoenmaker Ferdel was nooit een groot vriend van den
kastelein geweest en toen hij nu die edelmoedige daad
vernam, kon hij zijne ooren niet gelooven en was zelfs
bevreesd, dat dit buitenkansje aan de stad zoude ontgaan.
Hij stond met den kleermaker, zijn buurman, te praten
en zeide
„Als hij maar sterftGesteld, dat hij beter werd, dan
kregen we niets."
Juist op dat oogenblik begon de groote klok te luiden.
„Hij is overleden!" zeide de kleermaker op plechtigen
toon en eerbiedig nam hij zijn mutsje van zijn grijze
lokken.
Toch had de brave man zich vergist. Hij had door zijne
ontroering niet opgemerkt, dat het gelui niets anders was
kunt gij mij geen steenen bezorgen, dubbel zoo groot als dezen
hier?*
De juwelier zette groote oogen op en was geheel verbluft.
„Dat zijn de grootste steenen, die ik ooit heb verhandeld," zei
de hij toen aarzelend, „wel is waar, kan ik u de gevraagde
direct uit Amsterdam verschaffen en dubbel zoo groot als
deze rnaar ze zullen een aanzienlijk vermogen kosten.*
De Amerikaan lachte minachtend. „Laten wij eens zeggen
van een inillioen gulden,* zeide hij toen uit de hoogt', alsof
hij over een fooi sprak. „Zoudt gij mij voor die som iets bui
tengewoon schoons kunnen leveren?"
De groothandelaar in edelgesteenten was onthutst, want
trots zijne uitgebreide handelsbetrekkingen had hij nog nooit
zulk een zaak gedaan. „Dat kan ik wel," zeide hij eindelijk.
„Maar het moet spoedig geschieden ik kan u hoog-
tens acht dagen tijd laten ik wil mijne verloofde spoe
dig het halssieraad schenken en wie weet, of ik met de stee
nen dan nog niet eerst naar Parijs moest reizenwant ik
geloof niet, dat de juweliers in deze stad ze tot een prachtig
collier zullen kunnen zetten."
Inderdaad, in Parijs wonen in dit vak kunstenaars,"' zeide
Meijer. „Maar, mijnheer White, gij kunt u er op verlaten,
dat het voor mij een eer zal zijn, u nauwgezet de steenen te
leveren."
„Dan is deze zaak afgedaan,* zeide Arthur White met een
goedig lachje, terwijl hij zijn hoed greep en zich gereed maakte
om heen te gaan. Dan, alsof hem eensklaps nog iets inviel,
bleef hij staan en wendde zich nog eens tot den handelaar.
„Ik zou het gewichtigste bijna vergeten," meende hij met een
onbezorgd lachje. „Het is te begrijpen, dat ik zulk een bedrag
niet bij mij draag; is een nissel van mij u voldoende?"
De handelaar boog zich dienstvaardig. Uwe firma is mij wel
bekend, mijnheer White ofschoon dergelijke zaken eigen
lijk uitsluitend per cassa behandeld worden, zal het mij in dit
geval, toch een eer zijn, u van dienst te kunnen wezen.*
„Gelijk dan is afgesproken,* verklaarde mr. M hite nogmaals,
daarna boog hij zich diep en verliet hij het kantoor van Salo
mon Meijer. Eenige oogenblikken later reed de equipage weg
met den Amerikaan.
Salomon Meijer wendde zich nu met lachend gezicht tot
zijn boekhouder, die gedurende het onderhoud met den Ame
rikaan onafgebroken aan zijn optellen was gebleven. „Nu, wat
zegt gij er van, mijnheer Levi dat is een fijn man,
een nobel man. Heeft men er ooit meer van gehoord, dat
iemand zulk een vorstelijk verlovingsgeschenk geeft
een millioen gulden, welk een verbazende som
„32 45 47 antwoordde Levidaarna
legde hij eensklaps zijn pen neder en keek zijn patroon ernstig
aan. „Ik zou in uw plaats deze zaak Diet uitvoeren, mijnheer
Meijer," zeide hij met nadruk.
„Zijt gij gek, Levi niet uitvoeren, zegt gij
„Het is uw zaak, wat gij wilt doen, mijnheer Meijer, maar
die man bevalt mij niet ik zou moeten liegen, wanneer
ik zeggen wilde waarom maar hij schijnt mij niet echt."
„Gij" spreekt als een, die uit het gekkenhuis is ontsnapt!"
dan 't gewone luiden, dat eiken dag om twaalf uur de
Abelsbergers verwittigde, dat het tijd was om te gaan
eten.—
Neende kastelein was nog niet doodJa, 's avonds
leefde hij nog. De vrouw van den kleermaker had evenwel
geen rust't Was haar werK, om de dooden te ontklee-
den, zoogenaamd af te leggen en daar ze den dood van den
kastelein ieder oogenblik verwachtte, liet zij dien nacht
hare huisdeur open en ging aangekleed ter rnst, teneinde
zoo spoedig mogelijk bij de hand te zijn, wanneer zij werd
geroepen. Tot hare verbazing werd zij niet gehaald.
De dokter was den geheelen nacht bij den zieke ge
bleven en er geschiedde een groot wonderde kastelein
was den volgenden morgen niet alleen nog niet overleden,
maar gevoelde zich zelfs iets beter.
De beterschap nam met den dag toe.
Veertien dagen na dien gewichtigen dag, waarop de
Notaris het testament had gemaakt, waarop de Abelsber
gers tot de ontdekking waren gekomen, dat zij onder hunne
medeburgers zoo'n weldadig man telden, was de man in
kwestie zoo gezond als een visch
Wat nu Ja, wat nu WelDe Abelsbergers hadden
nu gelegenheid, om hun hart lucht te geven, 't Stond let
terlijk niet stil van bezoekers, die den herstelden man op
de hartelijkste wijze geluk kwamen wenschen met zijne
genezing. De een zeide met echte tranen in de oogen, dat
het hem ontzettend gespeten zou hebben, wanneer hij zoo'n
uitstekend burger der gemeente naar 't graf zou hebben
moeten dragen en verzekerde, dat zijn vreugde over het
herstel onuitsprekelijk was. Er waren er zelfs, die er nu
riepjde juweelenhandelaar uit, „bederf mijn goed humeur niet.
Mr. White niet echt, de chef van een uitgebreid han
delshuis bespottelijk 1"
De procuratiehouder haalde bedaard de schouders op en nam
weder zijn pen ter hand. „Voor zoover ik weet, zijt gij mondig,
mijnheer Meijer iu uw plaats wist ik wel, wat ik te doen
en wat ik te laten zou hebben."
„Domkop!* bromde Meijer, die intusschen de kostbare bril-
lanten weder in het ijzeren kisje gepakt en dit zorgvuldig
gesloten had. „Overigens kunt gij ten overvloede hier nog bij
een der bankiershuizen een onderzoek instellen."
„Zooals gij verlangt," antwoordde Levi, die zich reeds weder
over zijn grootboek had gebogen.
„Voorzichtigheid kan geen kwaad gij hebt gelijk
ofschoon ik weet, dat het in dit geval volkomen overbodig
zal zijn
„7 15 22 begon de boekhouder we
der te rekenen en zonder zich verder om zijn patroon te
bekommeren, was hij dadelijk weder in zijn arbeid verdiept.
Intusschen had de equipage den Amerikaan snel door de
stad gereden. Eerst had Arthur White naar huis willen rijden
doch zich daarna bedacht en den koetsier bevolen, hem af te
zetten aan het ziekenhuis. De gestichtsarts ontving hem met
de meeste voorkomendheid. „Gij hebt n in lang niet laten
zien, mr. White,* zeide hij na de eerste begroeting."
„Gij hebt gelijk, doctor," meende White, den arts de hand
schuddende. „Ik wilde reeds eerder komen, maar telkens kwam
er iets tusschenbeide gij weet misschien, dat ik mij
verloofd heb kortom, duizenderlei verhinderingen."
„Mijn beste wenschen zeide de doctor. „Nu wilt gij ze
ker weten, hoe het met uw beschermeling gaat P'
„Gij hebt het geraden wel, hoe maakt hij het, de
arme jongen, leeft hij nog, of
„Ik kan u heden nog geen uitslag geven,* zeide de doctor,
„de krachtige, ijzeren natuur van den patiënt heeft wonderen
verricht hij heeft zijn bewustzijn teruggekregen
„Wat zegt gij stiet Arthur White gejaagd uit en men
kon zijne ongerustheid, die zich op zijn gelaat afteekende,
even goed toeschrijven aan vreugde als aan schrik over deze
tijding.
Een weemoedig lachje speelde om de lippen van den doc
tor. „Ja, er is geen twijfel aan, de jonge man zal lichamelijk
binnen korten tijd weder genezen zijn maar
„Nu, wat meent gij vroeg White in spanning.
De doctor wees met de rechterhand naar het voorhoofd. „Ik
heb met mijn diagnose toch wel gelijk gehad zijn geest
zal in duisternis gehuld blijven het was ook zeer goed
te begrijpen zulk eene zware verwonding der herse
nen
„Dus is hij krankzinnig!* riep mr. White uit, terwijl een zon
derling vuur in zijn oogen brandde.
„Eigenlijk niet krankzinnig,* antwoordde de arts, „hij lijdt
aan een idéfix, hoe zal ik mij uitdrukken, gij zult zelve zien
en begrijpen."