AllBlBMllIS-,
AM- k Lailiil
Zondag, 11 December 1087.
31ste Jaargang. Uo. 2149.
Beke n d m a k i n g.
NATIONALE MILITIE.
OPROEPING
KIEZERSLIJSTEN.
TOCH VERLOREN.
Uitgever: J. WINKEL,
ltiircau: ICIÏAGM', Laan. 1$, 5.
Gemeente Schagen
21.
SCHAG
COURANT
Dit blad verachijnt tweemaal per weekWoensdag* Zater
dagavond. ry inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEK-
TENHÈN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f0.IS
i Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
tot de inschrijving voor het jaar 1888, volgens de wet van
19 Augustus 1861, (Staatsblad No. 72.)
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelet hebbende
op het bepaalde bij Artikel 19 der wet op de Nationale Militie
van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), herinneren bij
deze de belanghebbende Ingezetenen, aan hunne verplichting
tot het doen van aangifte voor den dienst bij de Nationale Mi
litie, met verwijzing naar het bepaalde bij de Artikelen 15 en
20, alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende:
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle man
nelijke [ingezetenen, die op den eersten Januari van het jaar hun
19do jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet
van 28 Juli 1850, Staatsblad No. 44.)
2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, gedurende de
laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januari
van bet jaar der inschrijving in Nederland verblijf hield
3o. Hij, vaD wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al
is zijn voogd geon ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, be-
hoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den ver
plichten krijgdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen
Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is ver
plicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven
Roman van G. RECKE.
XI.
bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de in
schrijving volgens Art. 16, moot geschieden.
Art. 16. De inschrijving geschiedt:
lo. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vador, of,
is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd
woont.
2. Van een gehuwde en van een weduwnaar in de Gemeente,
waar hij woont
3. Van hom, die geen Vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
is, in de Gemeente, waar hij woont;
4. Van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander,
die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont in de
gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland ge
woond heeft.
Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven
lo. De, in een vreemd rijk achtergebleven zoon van een in
gezeten, die geen Nederlander is
2o. De, in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling al is zijn voogd ingezeten
Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te worden inge
schreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethou
ders aan te geven, tusschen den lsten en den 3 lsten J a n n a r i
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader,
of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn
voogd tot het doen van die aangifte verplicht.
Burgemeester en Wethoudeis voornoemd, brengen tevens ter
keiinisse van de belanghebbenden dat tot de inscbrijvig ge
legenheid zal bestaan van 1 tot 31 Januari aanstaande, ter
Secretarie dezer Gemeente, dagelijks, uitgezonderd des Zondags,
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure.
Schagen, den 6en December 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
De jonge otlicier zag er bleek en ter neder geslagen uit, om
zijne oogen lagen holle, blauwe kringen, hetgeen duidelijk ver
ried dat hij den laatsten tijd de meeste nachten den slaap had
moeten derven. Zijn anders zoo trotsche, fiere houding scheen
gebroken, zijn blik was dof en mat.
Eugenie werd bleek en rood in het gelaat, een blik op den
geliefden man had haar doen begrijpen, welke verandering er
bij Eugenie had plaats gehad en zij gevoelde zich schuldig,
al nep m dit oogenblik de stem van haar hart haar ook vol
vertwijfeling toe, dat zij inedegesleept was door een overwel-
diegnd noodlot en niet anders had kunnen handelen; dat zij
bare trouw jegens den geliefde verraden had, om niet jegens
hare kinderplichten eene misdadigster te worden tegenover
Richard's lijdend uiterlijk gevoelde zij zich als een met schuld
beiadene vrouw, die reeds vooraf weet, dat elke rechtvaardiging
te vergeefsch zou blijven.
Een vurige, verterenden blik schoot eensklaps uit de matte
oogen van den jongen officier over het schoone meisje, daarop
voer den jongen man eene rilling door de leden en Eugenie
bemerkte, hoe hij zijn laatste wilskracht inspande, om zichzel-
ven meester te blijven en zich niet mede te laten slepen door
den inwendigen aandrang van zijn gevoel. „Gij hebt mij ont
boden, mejuffrouw,* zeide hij op doffen toon.
Eugenie kromp ineen, toen zij deze deftige aanspraak hoorde.
„Mijn God, niet op dezen toon!« stamelde zij. Richard,
ik heb u laten roepen, om om
Een blik van verwijt trof haar in dit oogenblik. Ik dacht,
dat gij mij had vergeten, mejuffrouw,* zeide de jonge officier
op even koelen toon.
De jonge dame zuchtte diep. ,0 Richard, hoe had ik
kunnen vermoeden, dat wij ooit onder zulke omstandigheden
tegenover elkander moesten staan 1" stamelde zij. „Maar God is
mijn getuige, ik ik zij kon niet meer en sloeg ver
ward den blik neder.
Een oogenblik was het doodstil geworden in de kamer, daar
op ontglipte eensklaps een lichte kreet aan de lippen van den
jongen man en deze, zichzelven niet langer meester, viel voor
het jonge meisje op de knieën. ,0 Eugenie, waarom hebt gij
mij dat aangedaan/' riep hij nit met klagende, bevende stem,
terwijl de hevigheid van zijn zieleleed op zijn edel gelaat ten
duidelijkste stond afgemaald.
Zie mij aan, en overtuig u wat er van mij geworden is
waarom hebt gij mij in den hemel geplaatst, om mij daarna
in den afgrond der vertwijfeling neder te storten
Om dit verwijt te ontgaan, had Eugenie zelfs den schijn
van lafheid op zich geladen en daardoor den geliefde verre
van zich gehoudendoch nu. als zijn door smart verstikte
stem haar in de ooren klonk en zij het gevreesde, bittere
verwijt moest vernemen, was het met hare zelfbeheersching ge
daan. Zij verborg liet gelaat in beide handen en zuchtte diep.
„Wees een man, Richard fluisterde zij, „maak mij liet hart
nog niet zwaarder, dan het reeds is o, mijn God, Ri
chard snikte zij en wrong jammerend de handen, „wat. heb
ik in al die weken geleden, sedert ik u moest verraden
De jonge officier sprong op en vatte Eugenie bij de hand.
„Eugenie, ik heb het recht, van u te verlangen, dat gij mij
de waarheid zegt, gij moogt het hart niet versmaden, dat voor
u klopt wat is er gebeurd Zeg het mij, waar ik hel
pen kan en al zou ik ook tegen de overmacht moeten strijden,
om mijn geluk te herwinnenZeg mij, wat ik doen
moet
Het jonge meisje zag hem met een smartelijk, pijnlijk lachje
aan. „Richard, gij moet mij vertrouwen?" zeide zij toen aarze
lend, „en mij vergeven, dat ik zoo laf was maar mijn God,
het was ook zoo moeielijk, wat ik moest dulden
Zij wees met de hand naar een stoel en nam op eenigen
afstand van hem, zelve plaats. „Ik heb u laten roepen, Richard,
omdat ik u een dringend verzoek heb te doen wilt gij mij
helpen en met raad en daad bijstaan 'f'
„Beschik over mijn leven, Eugenie liep de jonge man met
vuur uit, doch liet er dadelijk moedeloos op volgen„Maar
helaas, gij hebt mij reeds eenmaal verstooten."
„Neen, neen, zoo moogt gij niet spreken, Richard!" riep
Eugenie uit. „Het is mij alsof gij mij veracht
„Eugenie
„Neen, neen, dat moogt gij niet doenGod, het ware al
te vreeselijk, wanneer gij mij verachtet Zij lette niet
op de ontkennende beweging van den jongen officier. „Ik weet
het, dat ik u leed heb berokkend, Richard,* zeide zij met
trillende lippen, „maar misschien kan het u tot troost ver
strekken, dat het mij nog akeliger te moede is, dan u
o, ik ben ongelukkig, nameloos ongelukkig Zij sloeg de han
den voor het gelaat en barstte in krampachtig snikken uit.
De jonge officier eerde de smart van het jonge meisje, door
diepe, ernstige stilzwijgendheid, doch toen de eerste aanval voor
bij was, snelde hij op Eugenie toe en trok haar zachtkens de
handen van het gelaat. „Gij moet mij vertrouwen,* fluisterde
hij haar toe op weeken, hartelijken toon, „bij mijn eer zweer
ik u, dat gij geen trouwer, hulpvaardiger vriend bezit dan
ik ben en al moest ik voor u sterven, Eugenie wat
nut is mij het leven zonder u!'
Als het jonge meisje nog altijd zweeg, ging Richard met na-
De Voorzitter van den Gemeenteraad te Schagen noodigt bij
deze, naar aanleiding van art. 7 der wet van 4 Juli 1850
(Staatsblad no. 37), gewijzigd art. VII der wet van 6 Noven-
ber 1887 (Staatsblad no. 193) de matnelijke inwoners der ge
meente nit, om, zoo zij in eene andere gemeente in de per-
soneele belasting, dienst 1886/8-, ter zake van hunne woning
naar eene hoogere huurwaarde dan die, welke volgens art. 1
letter, a. en b. van de wet van 24 April 1843 (Staatsblad no.
15), of in de grondbelasting dienst 1887 in eene andere ge
meente of in meer gemeenten te zamen tot een bedrag van
ten minste f10,zijn aangeslagen, daarvan door overlegging
der voor voldaan geteekende aanslagbiljetten vóór den 21en
December a. s. te doen blijken. Evenzoo worden uitgenoodigd
de mannelijke inwoners der gemeente, hoofden van gezinnen
of alleen wonende personen zijnde, die van den inwonenden
eigenaar of eersten huurder van een woonhuis of afgezonderd
gedeelte van het woonhuis, waarvan de huurwaarde voor de
personeele belasting ten minste op het dubbele gesteld is van
het laagste in deze gemeente voor den vollen aauslag vereischte
bedrag, zijnde f 24 gedurende 9 maanden voorafgaande aan
den 21en December a. s., een gedeelte in huur hebben ge
had eu bewoond, waarvoor geen afzonderlijke aanslag in de per
soneele belasting geschiedt, maar waarvan de jaarlijksche huur
waarde, ongestoffeerd, in verhouding tot de belastbare huur
waarde van het woonhuis of afgezonderd gedeelte van het woonhuis
geschat, het voormelde bedrag van f 24.bereikt, daarvan onder
overlegging van de gevorderde bescheiden, vóór den 21en December
a. s. aangifte te doen.
Ten slotte wordt herinnerd, dat de man geacht wordt te be
talen den aanslag zijner vrouw iu de grondbelasting, de vader
dien zijner minderjarige kinderen, wegens de goedeien, waarvan
hij het vruchtgenot heeft, en dat aanslagen in de grondbe-
druk voort„Maar ik heb het recht, te vernemen, waarom wij
beiden zoo ongelukkig worden moeten en ik smeek er u om.
Eugenie, zeg het mij misschien breekt er een straal van
hoop door en ik kan zwijgen, verlaat u daarop
Eugenie staarde den jongeling troosteloos aan. „Vergeef mij,
Richard, dat ik tot nu alleen aan mijn smart heb gedacht en
niet aan de uwe maar hoor mij nu kalm aan en oor
deel dan, of ik anders kon handelen, niettegenstaande het mijn
levensgeluk kostte.*
Na een kleine pauze beschreef zij Richard haar leven der
laatste weken, den geldelijken nood van haren vader, de tus-
schenkomst van den Amerikaan en al het overige, wat de le
zer reeds weet.
Toen zij geëindigd had, slaakte de jonge officier een zucht
en bleef nog een oogenblik als verslagen door de belangrijk
heid van het zooeven medegedeelde, roerloos zitten; daarop
snelde hij op Eugenie toe en kustte haar eerbiedig de hand.
„Mijn arme, dappere Eugenie fluisterde hij ontroerd. „Nu
weet ik, wat gij geleden hebt."
„En gij vloekt mij niet, Richard!* riep Eugenie uit, met
haperende stem.
Graaf Löwenberg legde de rechterhand op het hart. „God
is mijn getuige, dat ik u eer om uw heldenmoed,* zeide hij
zeer aangedaan, „en ik weet nu, Eugenie, dat het een bijna
te groote opoffering eischt, om zich te buigen voor een vij
andelijk noodlot, gelijk u nu heeft overweldigd.*
„Ik dank u, Richard,* zeide Eugenie en drukte hartelijk
zijne hand.
De jonge man hield deze vast. „En geen hoop, Eugenie,
geen hoop riep hij toen wanhopig uit. „O, wat hebben wij
toch jegens den Hemel misdaan, dat hij ons zoo gruwzaam
bezoekt
Eugenie staarde zwijgend voor zich uit, zonder den jongen
officier op zijn vraag een antwoord te geven. „Wilt gij mij nog
een oogenblik aanhooren, Richard vroeg zij op hartelijken
toon, „er is iets zonderlings voorgevallen ik durf zelve
nog wel geen hoop koesteren maar ik zou toch gaarne
uw raad vernemen !u
Met duidelijke woorden deeld -ugenie hem de geschiedenis
mede van den ongelukkige uit uet gasthuis.
„Maar dat is blijkbaar een schurkenstreek riep Richard uit,
toen het jonge meisje geëindigd had. „Het is zoo klaar als de
dag, dat de ongelukkige, jonge man in zijn recht is
hoe kan men er ook nog maar een oogenblik aan twijfelen.*
„Oordeel niet te spoedig,* bad Eugenie, „ook in mij leeft
het instinktmatig gevoel, alsof wij staan voor de onthulling van
een vreeselijk geheim; maar hoe gemakkelijk kunnen trotsdien
onze combinatiën toevallig en de vermoede misdaden slechts
een bedriegelijke rij van toevallen zijn.*
„Eugenie, gij schenkt mij het leven weder riep hij haastig