Het Museum van Alkmaar.
IV.
Ofschoon ietwat donker en grijs van tint, beviel No. 7
ons beter.
't Is een portret van Alkmaar in 1638 door H. Vroom,
genomen uit de destijds nog onbedijkte Schermeer.
Een enkel visschersscheepje zwalkt tusschen de schui
mende golven, terwijl op een afstand de muren van Alk
maar zich verheffen, waarboven daken en torens uitsteken.
't Is eene eenvoudige schilderij, een schilderij, waarop
de beelden, sober aangebracht, een waas van verlatenheid
over het doek verspreiden; 't maakt den indruk van een
wintergezicht met een eenigszins doodsch karakter; dat
breede golvenbod, met dat enkele zeilende pinkje, en daar
achter die dof grijze stad, 't is wel duidelijk, maar 't
roept niettemin een gevoel van eenzaamheid bij ons wakker.
Moeielijk kunnen we ons deze verlaten watervlakte bevolkt
denken, en toch vreemde wisseling van het lot waar de
visscher eenmaal zijne netten uitwierp en zijn hengelaas
in de diepte deed zinken, daar buigt thans het vee, al gra
zend, de breede schoften ter aarde, en dartelt de wollige
kudde, als ware de ruimte, wier zuivere lucht zij ademt,
ninraer gevuld geweest met golvend en schuimend nat.
Dat scheepje, ter vischvangst uitgegaan, is vervangen
door den zwaren boerenwagen, waarop stapels kaas steê-
waarts worden gevoerd. De weinige vischershutten aan
den oever zijn herschapen in weelderige boerenhoeven, en
voor dat schitterend en tintelend watervlak, met zijne
besneeuwde golven-kruinen, traden kostelijke kleigronden
in de plaats.
Bedrijvigheid en leven en rijkdom vervangen de rust,
de kalmte en de armoede van vroegeren de vesting die
daar zoo trotsch hare torens verhief in de grauwe herfst
lucht, heeft hare muren, schoon reeds eenmaal uitgezet,
nogmaals te eng zien wordenze heeft vervolgens hare
wallen geslecht en, als eene wassende plant, hare takken
al verder en verder verspreidze is een sieraad geworden
van Hollands Noorderkwartier, welks vorstin ze eenmaal
was. Het recht van den sterkste, waar ze vroeger roem
op droeg, heeft ze verloren volgens den eisch der eeuwen
maar instede daarvan heeft ze de eer verworven, van de
schoonste, de grootste, de bloeiendste stad in het Noorden
te zijn
OEeuwige wisselgang der tijden
No. 8, dat een muur vult van het voorportaal van 't
Museum, is een gezicht in den St. Laurens, over het koor
hek naar het groote orgel.
'tls misschien eene schilderij, die goed is, maar wij
twijfelen't is ons, als was ze genomen uit een spiegel, die
in de lengte vergroot; daarbij ligt er, naar onze gedachte,
te weinig diepte in.
Een oneindig verschil in opvatting en uitvoering met
n No. 8, heeft die van No. 9 gehadDe
de Groote Kerk, door Johannes Bosboom.
)t schilderijtje ook moge zijn, de naam Bos-
rg voor de waarde ervan,
rdige waas, dat rust op alle stukken van den
uilder, dat effet-a-distance, vinden we ook
hier terug. Prachtig valt een breede stroom van licht uit een
dwarsgang over den onkelen bezoeker, die, in zijn mantel ge
wikkeld, zich verliest inde gewelfde ruimte; keurig fijn is het
kleine orgel afgemaald, met dien torschen en toch zachten
streek van den kerkenschilder bij uitnemendheid maar laat
ik zwijgen van verderen lof; zooals ik zei; de naam Bosboom is
reeds lofs genoeg
Kleinere Alkmaarsche tafereeltjes zijn de nummers 11-17.
't Zijn de bekende poorten, op één na thans, helaas, al
len geslecht.
't Schijnt eenig nut te hebben, dat ze gesloopt zijn
in de Alkmaarsche courant stond althans voor eenigen tijd
een woord van lof aan dengene, die ze afbrak maar
wij begrijpen dat nut niet.
Ze stonden, om zoo te zeggen, niemand in den weg,
en ze waren toch zoo echte sieraden van onze oude ves
tingstad
Voor eenige jaren scheen het nog, als wilde men de
Nieuwlander Poort sparen tegen de vernielende hand van
den tijd, maar ook hare laatste dagen waren aangebro
ken, en ze werd bij hare zusteren vergaderd.
En nu troont daar nog, de eenige in de gansche stad,
de heldere Schermer Poort met hare ergeltjes en haar
groot, wit hek. Zal aan haar alleen het leven gegund blij
ven Of zullen we na weinige, jaren haar eveneens moeten
missen
Want missen doen we die laatste overblijfselen van
Alkmaars wallen
Eiken keer, wanneer we een vestje omgaan of Zondags
naar Heiloo wandelen, kunnen we weer met weemoed te
rugdenken aan dien goeden ouden tijd; maar vooral, nu die
kleine portretjes ons onder de oogen kwamen, kunnen
wij 't de stad maar niet vergeven, dat ze ons die poorten
ontnam.
Ofschoon wel niet in het kader van Alkmaar passende,
zijn de nummers 18,19 en 20 te interressant, om ze zwijgend
voorbij te gaan.
De nummers 18 en 19 zijn portretten van de eens zoo
beroemde Egmonder Abdij.
Donker van tint, zooals dat bij eene abdij past, zijn ze,
naar ons inzien, goed geschilderd-
Wie mijne artikels over Kennemerland gelezen heeft, zal
zich nog wel herinneren, hoe ik het beroemde klooster
met een enkel woord aanstipte; voor dengene, die ze niet
las, alleen deze korte opmerkingenhet klooster, dat reeds
voor eeuwen gebouwd werd, was bekend om de groote ge
leerdheid zijner monniken. De betrekking van abt stond
ter begeving aan den heer van Egmond, die echter met den
kloostervader zeer dikwijls over hoop lag.
In 1573 diende het als legerplaats voor Diederik Sonoy,
die in een oogenblik van verblinden godsdienstijver, bevel
gaf, het in brand te steken. Slechts een der drie torens
is blijven staan, maar nu ook sinds lang gesloopt.
De schilderij toont ons het klooster nog in ongeschon
den staatdonker en ernstig teekenen zich de drie torens
van het weidsche gebouw af tegen de diepblauwe lucht
meer op den voorgrond spreidt zich, zacht-groen, het
kerkhof uit, laatste rustplaats reeds voor menigen dienaar
Gods, getuigen de vele ruw-houten kruisen.
Een waarlijk plechtigen indruk maken de beide schil
derijen. Zóó kalm, zoo rustig, als was daarbuiten geen
wereld vol strijd en woeling, liggen daar de gewijde grond
en het geheiligde gebouw, dat onwillekeurig een gevoel van
eerbied zich van ons meester maakt, en we het hoofd zou
den willen ontblooten voor zooveel rusten vrede.
Ofschoon even rustig en kalm, ademt No. 20 dadelijk
een gansch anderen geest. Zou het de herinnering zijn,
die iets lachends toovert in het hooge Egmonder Slot, de
herinnering aan Hofdijks keurige schildering?
Mogelijk wel, maar toch is geloof, dat die heldere,
spiegelgladde slotgracht, dat wel wat deftige, maar toch,
naast de abdij vriendelijke huis van rooden baksteen, en die
spartelende eenden meer den indruk van vroolijkheid en ge
luk te weeg brengen.
Wat toch eene kleinigheid veel uitwerken kan
-T. v. (1. 11.
liinnenlandsch Nieuws.
Kiesverejskegen.
en spuwde zijn gal tegen hem uit, omdat Arthur White een
beteren rok droeg, dan het lichtschuw gespuis van dit kwartier.
Ongeveer op het midden van dit slop aangekomen, had
Arthur White na lang zoeken het gewenschte huisnummer
gevonden. Hij gaf den wegwijzer een royale fooi en gaf een
ontkennend antwoord op diens vraag, of hij buiten wachten
moest. Hoofdschuddend giug de man heen en maakte zich in
het geheim vroolijk, over den voornamen man, die vrijwillig
het beruchtste deel der stad opzocht.
Het huis, voor hetwelk de Amerikaan besluiteloos een oogen-
blik aarzelend bleef staan, onderscheidde zich door niets van
de anderen. Het was even zwart van rook en even bouwvallig
en alleen de nette, witte gordijnen, die binnen 's huis het
eenige, kleine venster bedekten, maakten een gunstige uitzondering
op de morsige, ondoorzichtige vensterruiten der naburige huizen.
Tevergeefs zocht de Amerikaan naar een schelknop, hij tilde
de klink der deur op en trad een donkeren gang binnen, van
welke links een smalle trap naar boven voerde, terwijl ter rech
ter zijde een deur toegang gaf tot de eenige kamer van het
huis. Hoe berookt en onaanzienlijk het er ook uitzag, zoo was
toch een zekere zindelijkheid te bespeuren, die verried dat in
dit huis toch een zindelijke vrouwenhand de huishouding
^"■'tierde.
Je Amerikaan had nauwelijks op het gevoel af eenige
ireden naar de kamerdeur gedaan, toen deze geopend werd
een jong meisje, eenvoudig maar netjes gekleed, in de deur
:rscheen. Met half gesloten oogen monsterde Arthur White
et jonge meisje. Zij kwam hem zelfs bekend voor en hij
hij wist dadelijk, dat hij haar ergens reeds eenmaal moest
gezien hebben, maar hij kon zich niet zoo terstond herinneren,
bij welke gelegenheid dit was geweest.
Het jonge meisje had blijkbaar den Amerikaan dadelijk her
kend. Een trek van ongehuichelde bevreemding verscheen op
haar gelaat. „Mijnheer mijnheer White/ stamelde het
jonge meisje toen, blijkbaar besluiteloos, hoe zij hem zou
aanspreken.
„Kent gij mij vroeg hij op gerekten toon, terwijl hij het
meisje met drieste vertrouwelijkheid monsterde. „Ah, juist/ zeide
hij daarop, „zijt gij niet de jonge diaconesse, die
Het jonge meisje knikte even met het hoofd. „Ja, ik ben
de ziekenverpleegster uit het hospitaal, in hetwelk mijn
heer uw reisgenoot ziek ligt."
De Amerikaan sloot opnieuw de oogen halverwege, alsof de
verrassing voor hem zeer onaangenaam was en bromde eenige
onverstaanbare woorden tusschen de tanden, die veel op eene
verwensching geleken. „Zoo inderdaad," zeide hij daarop
een weinig verward, „nu ik denk, dat ik niet geloofd zou
Wordt vervolgd.
hebben u hier aan te treffen
gelukkige John Muddie
hoe gaat het met de on-
Wordt Vervolgd.
Schagen 28 December '87
Ten aanhoore van een talrijk publiek voerde de Vereeniging
D. alhier, op Maandag 11. in het Noord—Holl. Koffiehuis
op, het uit 4 bedrijven bestaande blijspel „De Bandieten", van
Roderich Benedix.
Met genoegen merkten we op, dat o. a. aan Decoratie, Cos-
tumeering en grim meering veel zorg was besteed, een drietal ver-
eischten, die tot het welslagen eener opvoering van een tooneel-
stuk veel gewicht in de schaal leggen.
Omtrent de uitvoering zelve, meenen wij, dat die goed geslaagd
mag worden geheeten. Het stuk was moeielijk, doch de spelers
wisten de moeielijkheden vrij goed te overwinnen en de typen
der rollen werden zelfs zeer goed weergegeven.
De opvoering bewees, dat men van de rollen studie heeft
gemaakt. Over het algemeen was men rolvast en bij de ver
deeling der rollen heeft men blijkbaar een gelukkige keuze
gehad.
Ten opzichte van het ensembelspel meenen wij evenwel de
opmerking te moeten maken, dat men zich niet vrij genoeg
bewoogmaar wij twijfelen er niet aan, of, wanneer de ver
eeniging D.D. op den ingeslagen weg blijft voortgaan en met
ijver de door haar op te voeren stukkeu blijft instudeeren, men
ook ten dien opzichte sterker zal worden.
D.D. heeft nu getoond, wel te kunnen beantwoorden aan de
eischen, die men mag stellen aan een Liefhebberij tooneelge-
zelschap, en wij hopen dan ook, dat D.D. in den goeden uit
slag dezer uitvoering aanmoediging moge putten, om deze
Kunst met lust en ijver te blijven beoefenen; een ruim veld
ligt dan voor haar open.
Het Grand-Spectacle-Concert-Varié-Int er nationaal, Maan
dagavond 1.1. gegeven in de Landbouw-Socieleit „Ceres" alhier
door bet gezelschap onder Directie van den heer G, R. D.
Stroober van Rotterdam, bevestigde opnieuw den goeden indruk,
welke wij van een gezelschap onder Directie van dien heer, hier
ontvingen, bij gelegenheid van de eenige maanden geleden alhier
gehouden tentoonstelling van paarden en veulens.
Ook ditmaal bestond het gezelschap uit bekwamen artisten.
Vooral de Hollandsche en Fransche Komieken, alsmede het
Slangenmensch en de Gymnast, verwierven herhaaldelijk den
luiden en daverenden bijval van het publiek.
Gelijk uit achterstaande adv. blijkf, zal de rederijkers
kamer „Onderlinge Oefening," van Sint Maarten, den 8sten
Januari a.s., alhier zich weder doen hooren, welk bericht door
allen, die deze verdienstelijke kamer kennen, ongetwijfeld met
ingenomenheid zal worden vernomen. De uitstekende wijze,
waarop dit gezelschap in het verstreken seizoen alhier „Suzanna"
en „Uitgaan* opvoerde, doet ons zeer zeker met recht Tiaar
toewenschen, dat een talrijk publiek hare uitvoering mag
bijwonen.
Met voldoening kan het zanggezelschap Amicitia van
Kolhorn terugzien op de prachtig geslaagde uitvoering van
Zondag 25 December. Meer dan een vierd'half honderdtal toe
hoorders waren in de kolfbaan van den heer Kist vereenigd.
Overvol was het, daar genoemde baan met een tweehonderd
vijftig menschen al rijk bezet is. Het programma bevatte slechts
drie Koornummers en een zangspel in acht tafereelen.
Klokslag 7 uur opende de president de Vergadering en kort
daarna ruischte de liefelijke melodie van „'t Levensbootje*
door de zaal. Het graf onder den Meidoorn* was de titel van
No. 2. De daarin voorkomende dialoog werd voorgedragen door
den directeur van het gezelschap. De omstandigheden gedoogden
niet, het stuk geheel naar eisch op te voeren, anders had het
zachte gezang achter de verlichte kerkramen, benevens het ge-
costumeerde spel der twee treurende ridders op het kerkhof een
treffend effect gemaakt. No. 3 „Omhoog* van G. A. Heinze
werd met een zekere voorliefde gezongen. De fortos en piano's
die zooveel gloed, fierheid en kracht aan een tekst bijzetten,
kwamen uitmuntend tot hun recht.
Na de Pauze, die nu inviel, kwam „Krelisboer en Ganzen-
donk* Zangspel in acht tafereelen van P. Vasseur „voor Ami
citia" bewerkt door den directeur. Meer dan dertig personen
traden gecostumeerd daarin op. Dat er afwisseling in dit stuk
was kan men begrijpen, als men nagaat, dat men zoowel een
blik slaat in 't Koninklijk paleis en op de prachtige hofhou
ding, als in de boerenwoning met zijn koffiepartijtjesdat men
zoowel den vrek bij zijn geldkisten ziet, als weelderig getooide
van de jachtkomende dames met geweer en al. Kortom het
stuk loopt over van verrassende oogenblikken. De drie en
veertig daarinvoorkomende melodiën werden zonder onderscheid
flink gezongen. Prachtig klonken o. a. de solo's, met vierstem
mige begeleiding van bromstemmen achter de schermen. Het
slotnummer was zeer aardig, daar dit lied„de Koning leev,"
dooi het gansche publiek werd meegezongen. Nog eens „Ami
citia* mag op een gelukkig geslaagden avond terugzien.
Opmerking verdient nog, dat dit gezelschap in Januari en
April voor de leden optrad, in Februari en April een uitvoe
ring gaf te Winkel, met het Koningsfeest het leeuwendeel van
den avond in beslag nam, een Nutsavond van „Gezellig ver
keer" aanvulde, en 14 October zijn öjaiig bestaan op de plan
ken herdachtzoodat, wanneer het nu a.s. "Vrijdag bij de als
dan te houden „Volkslezing" zijne medewerking verleent, het
de negende maal is, dat 't in 'tjaar 1887 voor 't front komt,
Op het aanplakbord bij de R. K. kerk te 't Veld (ge
meente Nieuwe Niedorp) was in de vorige week de volgende
aan aankondiging geplaatst.
LEES DIT
Een ieder wort vriedtlijk verzogt die de laste betaalt van 24
Guldens, dit te onderzoeke bij de rijksontvanger en dan moet
U aanmelde op het raadhuis ieder in zijn Gemeente voor de
21st Dezember.
Namens het bestuur
Op een vraag van het gemeentebestuur te Alkmaar, of
zoogenaamde commensaals, die wel een vrije kamer voor hun
gebruik hebben, maar die overigens met het gezin in huiselijk
verkter leven, met dat gezin aan tafel eten enz., ook als kies
gerechtigden moeten worden aangemerkt en of personen, die ge
failleerd zijn, maar wier aangeboden accoord is gehomologeerd,
en waardoor zij overeenkomstig art. 849 Wetb. v. Koophande
weer in bet beheer van hunne goederen enz, zijn gesteld, op de
lijsten der kiezers moeten worden gebracht, is door den minis
ter van binn. zaken geantwoord, dat de eerstbedoelden
de laatsten wel als stemgerechtigden moeten worden aangemerk
Den 4en Januari e. k. zal het 25 jaren geleden zijn, dat
de heer D. Dekker, zijne betrekking als Hoofd van eene er
in de Beemster bestaande scholen voor O. L O aanvaar e-
Door leerlingen en vrienden zal dit voor den jubelaris heugenj
feit, op feestelijke wijze herdacht worden.
Een oud-lid der rederijkerskamer te V aalwijk ontving
dezer dagen het volgende briefje
Dierbare vriend, hebt u soms nog rollen van de rederij e
dan wees zoo goedt en geeft hem of haar wat meden en zeg
wat zij kosten moete ik zal ze u betalen wij hebben ier
Gemert ook een rederijkerskamer opgericht en nu zou
mij veel plaisier mee doen als u mij dien verkoopen
Ook van dat gestoolle kind met die poppekop.
Gegroet
een
in
u
zou.
XJ vrindt.
In de vorige week overleed te Tjerkgaast
landbouwer, die om zijnen rijkdom en zonderlinge een
heid nogal van zich liet spieken. Men verhaalt, a
Gerbens" (onder dien naam was hij in den om re a
bekend) belangrijke sommen op verschillende plaa sen
gezet. Bij zijnen dood vond men op zijn borst eene
die moest dienen tot opening van een houten 13 J®' fatten,
hem nog nooit geopend was en veel geld zou m0lr e twee
Zijn aanzienlijk vermogen komt hoofdzakelijk ten a
verre bloedverwanten.