Donderdag, 16 Februari 1888. 31ste Jaargang. Ho. 2168. d VERKOCHT! IETS VAN FRANKLIN. Gemeente Scha gen. Bekend m a k i n g e n. JACHT EN VISSCHERIJ. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAGGA, Gaan, D, 5. K I E Z E U S L IJ S T E N. Vraag een kind op school, wie den bliksemafleider heeft uitgevoden, en de meesten zullen vertrouwd kunnen ant woorden dat was Franklin, een man uit Amerika. Dat weef natuurlijk ieder groot kind, maar gewoonlijk blijft het daar bij. De man is immers reeds zoo lang dood en de werken, die hij geschreven heeft, kunnen toch niet ge rangschikt worden onder die der klassieke schrijvers; hij heeft geen boeiende romans geschreven, niets van dat alles en toch zijn zijne werken overwaard om gelezen en herlezen te worden. Hij was een scherp opmerker en datgene wat hij gevoelde, wist hij in eenvoudige bewoordingen, die bin nen ieders bevatting waren, weer te geven. Juist omdat zijne geschriften zoo geheel uit het leven gegrepen opmer kingen bevatten, daarom blijven ze waar. Zijn werkje, de goede Richard, bevat een schat van menschenkennis. Een menigte opmerkingen heeft hij als zoovele spreuken te boek gesteld. Eene daarvan wil ik mededeelen en dan tevens bewijzen, dat zijne gezegden nog toepasselijk zijn. Zij is aldus„al wie zegt, dat men rijk kan worden zonder ar beid en spaarzaamheid, is een bedrieger." Zij, die altijd wat weten tegen te spreken, zullen dade lijk de vraag opwerpen, of hij, die onverwachts eene erfe nis krijgt, of een hoogen prijs uit de loterij trekt, niet rijk wordt, zonder er voor gewerkt te hebben. Ik kan hier al leen dit tegen aanvoeren, dat de spreuk van Franklin een regel is en er geen regel zonder eenige uitzondering ;bestaat. Zonder arbeid. Franklin stelt op den voorgrond, dat men zijn best moet doen, dat men de banden behoorlijk moet uitsteken, dat men in één woord werken moet. Wie kon daarover beter oordeelen dan hij Hij had van kind af hard gewerkt. In tamelijk behoeftige omstandigheden ver keerende, heeft hij aangepakt, wat hij vinden kon, om aan den kost te komen. Geene moeite is hem te zwaar ge weest, geen arbeid te gering. De man, die later de hooge eer genoot om door zijne landgenooten met het volste ver trouwen in zijne eerlijkheid, oprechtheid en vaderlands liefde naar Europa te worden afgevaardigd, om daar de belangen van het nieuwe gemeenebest voor te staan en te bepleiten en die dit deed met zeldzamen ijver en geluk kigen uitslag, dezelfde man was boekdrukkersjongen ge- SGHAGER OURAAIT. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKIEN één dag vroeger. De Burgemeester der gemeente Schagen Brenst ter kennis van belanghebbenden, het navolgende De COMMISSARIS DES KONINGS in NOORD-HOLLAND, Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier provincie van 25 Januari 1888, no. 23 Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staatsbladd no. 87); Brengt ter kennis van belanghebbenden lo. dat de jacht op eenden in deze provincie zal worden ge sloten den 29sten Februari e. k. met zonsondergang 2o. dat de jacht op ander waterwild zal worden gesloten den 15den April e. k. met zonsondergang; o. dat het weispel van kwartelen met steekgaren ot vliegnet zal mogen worden uitgeoefend van 1 Mei tot 15 Juli e.k,; 4o. dat de kooilieden, met uitzondering van die in de gemeente Texel, op wie deze bepaling niet van toepassing is, hunne kooieenden opgesloten of gehokt moeten houden van het tijdstip der sluiting van de jacht op eendeu tot 1 Mei 1888. 5o. dat de visscherij, met uitzondering van die met den ben gel in de hand, van die met aalkorven, aaldobbers en palingfuiken, van die met het schepnet of de gebbe om kleine vischjes te vangen voor de aaldobbers, en van die op snoek in de gemeente Texel, zal zijn gesloten van 1 April tot 1 Juni e. k. En zal deze in het Provinciaal Blad worden geplaatst en voorts in elke gemeente der provincie worden aangeplakt. Haarlem, 31 Januari 1888. De Commissaris des Konings voornoemd, (GetSCHORER. Schagen, 10 Februari 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. De Burgt ..eester der gemeente Schagen; Gelet op de circulaire van den Heer Comissaris des Konings in deze provicie, d. d. 2 Januari 1888, No.8/8 M/S, 4e Afd Novelle van E. A. KöNIG. 6. Tweede Hoofdstuk. „Kom, gaat zitten", zeide Óerhard Steinthal tegen Kaspar, „ik heb u eenige vragen te doen. Het is mij geheel en al onverklaarbaar, dat mijn oom mij benoemd heeft tot eenigen erfgenaam; mijn neef, die nog geen uur van hier verwijderd woont, moet toch meer met hem bevriend zijn geweest". „Zoo scheen het tenminste, maar dat was toch niet het geval," antwoordde de oude dienaar, en een spottend lachje gleed over zijn eerlijk gelaat. „Ik heb den grondeigenaar de waarheid niet willen zeggen, toen hij naar de oorzaak vroeg; u wil ik antwoorden. Ziet gij, toen de overleden mijnheer uit den vreemde terugkeerde en dit huis kocht en inrichtte, toen drongen velen zich aan hem op met mooie praatjes, men wist immers, dat mijnheer Peter Steinthal een schatrijk man was. En onder die velen bevond zich ook uw neef, die in den beginne vriendelijk werd ontvangen en nu al dadelijk meende bij uw oom een wit voetje te hebben. Maar uw oom vertrouwde de menschen niet zoo bijzonder, hij had daar ginds treurige ervaringen opgedaan, hij sloot zijn huis en wees elk op barschen toon at; het was ook hier even als daar, en ieder wilde in troebel water visschen. Dat stak de lieden, en nu heette het eensklaps, dat de oude heer geen goed geweten had en zijn vermogen niet eerlijk had verkregen. Mijnheer de neef nam hem tegen deze boosaardige geruchten niet in bescherming, integendeel, ik bracht ze hem over en verlangde nu zelfs opheldering over datgene, wat zijn oom daar ginds bij de hand had gehad. Gij zult begrijpen, dat dit den ouden heer ver bitterde, maar hij wilde den neef nu ook nog verder op de proef stellen. Hij zeide eenigen tijd later tot hem, dat hij spoedig in nood zou verkeeren. De neef bood hem geen hulp aan, hij betoonde hem niet eens deelneming; er verstreek een langen tijd, voor hij den oom weder bezocht, die zijne bezoeken a .een daarom aannam, om mijnheer den neef nog verder op de proef te stellen. De overledene mag een weinig streng ge oordeeld hebben, maar in het algemeen had hij gelijk, wanneer hij beweerde, dat zijn neef zelfzuchtig was, trots en gevoelloos. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEHTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f O.lft Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. (verzno 1,) waarin, met betrekking lot de aanstaande loting voor de Nationale Militie, onder meer voorkomt het volgende „Daar overigens de ondervinding heeft geleerd, dat vele lote- „lingen zich, op den dag der loting schuldig maken aan „het misbruik van sterken drank, zoo verzoek ik de Burge meesters om al de hun ten dienste staande middelen te be- „zigen om dit misbruik zooveel mogelijk tegen te gaan." Herinnert aan de geldboeten en gevangenisstraffen, waarmede bij de artt184, 252, 426, 453 en 454 van het Wetboek van Strafrecht worden bedreigd, zij die zich in kennclijken staat van dronkenschap op den openbaren weg bevinden, in dien staat het openbaar verkeer belemmeren, de orde verstoren, of eens anders veiligheid bedreigen. Brengt ter algemeene kennisse, dat door hem Burgemeester, met den meesten nadruk aan het verzoek van den Heer Com missaris voornoemd, gevolg zal worden gegeven en mitsdien, gedurende den dag der loting alhier, de voornoemde wetsbe palingen ten strengste zullen worden toegepast. Wordende ten slotte nog aan de tappers en anderen in her innering gebracht, de strafbepalingen dierzelfde wet op het verstrekken van sterken drank aan personen, kennelijk reeds verkeerende in beschonken toestand. Schagen, den lOen Februari 1888. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. De Voorzitter van de Raad der Gemeente Schagen, brengt ter kennis der belanghebbenden, dat de lijsten der kiesgerechtig den, ter benoeming van leden voor de Tweede Kamer der Sta- ten-Generaal, de Provinciale Staten en den Gemeenteraad, door hem op heden zijn geslotendat die lijsten op nieuw aan het Raadhuis zijn aangeplakt, en aldaar van heden af des voormid dags van 9 tot des namiddags 4 uur, voor een ieder ter inzage zullen liggen* Schagen, den 13en Februari 1888. De Voorzitter voornoemd, G. LANGENBERG. De klove tusschen beide werd steeds breeder, en mijnheer de grondeigenaar scheen het niet eens te bemerken. Eenmaal kwam ook het gesprek op ude overledene herinnerde zich, dat een ander broeder van hem insgelijks een zoon had nagelaten, hij deed onderzoek naar u en uw neef beantwoordde de vragen zeer minachtend. Uit zijne antwoorden bleek duidelijk, dat hij er met zekerheid op rekende, hier eenig erfgenaam te worden; ik had hem toen wel reeds kunnen zeggen, dat dit een ijdele hoop was. De oude heer schreef nu aan u, hij wilde ook u op de proef stellen, en ik beken u eerlijk, dat hij geen gunstigen nitslag verwachtte. Maar als dadelijk daarop een hartelijk ant woord met het geld kwam, toen heb ik hem zien weenen. Hij onderzocht naar u in uw woonplaats en vernam, dat gij zelve onbemiddeld waart en slechts een gering inkomen bezat, en op dien dag stond het vast, dat gij de geheele nalatenschap zoudt erven. In den beginne wilde hij u dadelijk een groote som gelds toezenden, maar hij kwam weder terug van dit besluit hij vreesde, dat gij hem dan zoudt kunnen lastig vallen met uwe verdere dankbaarheid of ook door verdere eischen, en ook zoudt gij door het onverwachte geluk eensklaps bedorven kunnen worden. Uw neef mocht vooral van deze veranderde gezindheid geen kennis dragen; de oude heer wilde de brief wisseling met u aanhouden en uw neef in zijn hoop versterken, om hem door de bitterheid der ontnuchtering des te gevoeliger te straffen. Zoo is het gekomen, dat gij eenig erfgenaam zijt geworden; een goede daad vindt altijd haar loon!" „En de straf volgt op de booze daad zeide Steinthal zacht, die het grijze hoofd met den arm ondersteunde en in diep gepeins voor zich uit staarde. „Maak u maar niet bezorgd om dit proces," ging Kaspar trouwhartig voort, „mijnheer uw neef kan het toch niet winnen, ik zal de redenen noemen, wanneer ik als getuige word opge roepen. Hij heeft den overledene menig verdrietig uur bereid, de straf was rechtvaardig." „Hij leeft in zeer gunstige omstandigheden?" vroeg Stein thal, uit zijn gepeins ontwakende. „Zoo schijnt het, maar het is niet het geval.' „Bezit hij niet een groot landgoed? antwoordde Steinthal verrast. „Leeft hij niet als een voornaam heer? Rijdt hij niet in eigen equipage „Dat is alles waar," bevestigde de bediende, „maar ik her haal het, het is slechts schijn. Uw oom kende den geldelijken toestand van uw neef zeer goed, maar hij gevoelde zich niet geroepen, hein ter hulpe te komen, en de landeigenaar was te trots oin ook maar het minste te verraden. Wat hem geruï neerd heeft, dat weet ik niet, maar hij zit bij een woekeraar te dezer plaatse, een zekeren Heinrich Kirner, diep in het krijt. Zijn landgoed is zwaar verhypotheekt; zoodra het den woekeraar ernst wordt, kan uw neef den bedelstaf ter hand nemen, er zal hem dan van zijn vermogen niets over blijven.' Steinthal hield den blik strak op den man gericht, verbazing en ontsteltenis stonden op zijn gelaat te lezen. „Ik zou het niet zoo beslist zeggen, wanneer ik niet van de waarheid overtuigd was. Ik geloof, wanneer mijnheer Kirner nu verneemt, dat mijnheer de landeigenaar niets heeft geërfd, hij dan niet lang meer zal talmen, en het kan hem toch niet verzwegen blijven." Gerhard Steinthal was van zijn stoel opgesprongen, hij moest eenige beweging nemen, om zijne ontroering meester te blijven. „Nu begrijp ik zijn toorn en zijne bedreigingen," zeide hij, „hij had gehoopt, dat de erfenis hem zou redden, de ontnuch tering moet vreeselijk voor hem zijn. Hij heeft geen echtgenoote meer „Neen, zij is reeds lang dood, hij heeft slechts een dochter op negentien of twintig jarigen leeftijd." „Hoe leeft hij met haar „Yoor zoover ik weet, draagt hij haar op de handen." „En zij „Nu, zij is schoon en jong en levenslustig. Hier in huis is zij nooit geweest, de oude heer heeft haar slechts eenmaal gezien, toen hij zijn eerste en laatste bezoek op Buchenhain bracht; de oude heer haatte de vrouwen en de kinderen wegens hunne nieuwsgierigheid". „Is het meisje nog niet verloofd?" „Daarvan heb ik tot nu nog niets gehoord." Steinthal liep naar de tafel en vulde zijn glas met wijn, dronk het langzaam uit en bleef lang in gedachten verzonken. „Ik zal nu mijn vrouw halen," zeide hij eindelijk, „zijn er genoeg bedden in huis, dat wij hier kunnen overnachten „Zeker," bevestigde de dienaar, „ik zal er voor zorgen, dat de kamers gereed zijn, als gij terugkomt." De magere man verliet gelijk een droomende het huis. Hij, die zijn geheele leven lang slechts armoede, gebrek en zorgen had gekend, was nu eensklaps een rijk man geworden 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1