Uit het leven. il i n n en land sch i e uws 9i u i ten la n dsch ie u ws. oicliger van uw district een misverstand gerezen s, thans moet zelfs de heugenis daaraan zijn weg- raagd. Van de staatkundige richting des heeren Hartsen )r eene klove gescheiden, zijt gij met die des heeren i der Kaay in het wezen der zaak eenstemmig. ^Vilt, nu er een zetel op het spel staat, uitsluitend e aandacht wijden aan hetgeen U met hem vereent rme liefde voor beslist liberale beginselen. Wilt U scharen om de oude vaan onzer richting, die ns in uw district wordt bedreigd. Herinnert U hoe e beproefde hand haar nooit liet glippenhoe zijn >rd in ons Parlement ontzag voor onze beginselen weten te wekken. lerhaaldelijk reeds mocht ik uwerzijds het blijk ont- gen van een hooggewaardeerd vertrouwen. Daarvoor aig ik u mijn oprechten dank. Aan uwe heuschheid waarts echter kunt, en, ik ben er zeker van, zult gij kroon wel willen opzetten door op mr. W. van der ty uwe stem uit te brengen. In het aantal onzer stverwanten, dat aan mr. VV. van der Kaay de zege schaft, ontbreke dan ook niet ééne stem. Zwaar zou hem, die thans van de stembus, wegblijft, de verant- >rdelijkheid drukker.. Laat mij vast mogen vertrou- i, dat gij, door dergelijk verzuim, noch haar beloo- noch mij ernstig grieven zult willen. I. A. LEVY. kinstenhini, 0 Maart 1SS8. Vat een langdurige winterGeen wonder, dat men i uitroep hoort herhalen. Telkens meent men, dat de ter zijn afscheid zal prediken en telkens vertoont hij op nieuw en neemt daarbij niet af in strengheid. Is zoo'n winter begint, heeft menigeen minstens toch wat in voorraad en is die voorraad opgeteerd, dan dt er van alle kanten een beroep gedaan op de welda- leid, aan welke oproeping gelukkig behoorlijk voldaan dt, maar wanneer die koude zoo ontzettend lang aan- lt, dan begint niet alleen het medelijden eindelijk wel te bekoelen, maar behalve dit is iedereen niet in staat, te blijven geven. Zoodoende wordt er nog veel, zeer gebrek geleden. u denkt men daarbij alleen aan koude en armoede, ir minder denkt men er aan, hoe in zulke tijden, de ijkheid op een zware proef wordt gesteld en hoe menige endaad van trouw en braafheid, onbekend en onbeloond t. Niet alleen de straten zijn dan glad en dreigen me ien met vallen, er is nog een ander glibberig pad, het der verleiding, en bij een weinig nadenken zal men ten erkennen, dat de laatste in deze dagen zeer groot Dan komt het er in zedelijken zin op aan, om niet te glijden op dat gevaarlijke pad, om vast te staan, ineer de verzoeking, ontstaan door nijpende armoede koude, het er op toelegt, om slachtoffers te vinden. er, hij kon tot geen besluit koinen. ara hij dit aanbod aan, dan was hij van alle zorgen verlost, kon het hoofd weder trots opheffen en ieder vrij in de oogen Maar toch, hij moest dan ook zijn eigen wil onderwerpen den wil van een ander en het hoofd buigen voor den neef, hij eens zoo trots en barsch had ontvangenDat was eene edering, waartegen zijn trots zich verzette. En toch moest erkennen, dat zijn neef hem dit aanbod had gedaan in een a, die voor hem niets vernederends had. Wanneer hij het aanbod aannam, dan bleef hij toch meester iet landgoed, en behalve de ingewijden zou niemand ver en, dat Buchenhain in Jenny's bezit was overgegaan; de wijden zouden in huu eigen belang wel zwijgen. 'og een ander punt legde veel gewicht in de schaal. De )egdoening tegenover den handelsraad, dien hij nu niet r te woord behoefde te staan. Hij kon hem antwoorden, de geuite twijfel aan zijne soliditeit hem zoo diep krenkte, hij nu zelve zijne toestemming tot die verloving niet meer e geven, daar hij daarin niet een handelszaak wilde zien. was hij degene, die den ander buiten deur had gezet, laarin lag eene voldoening, die zijn trots streelde, agobert liet hem tijd, om over dat alles na te denken; hij itte geduldig op de beslissing. ndelijk bleef Steinthal staan, zijn blik rustte ernstig doch onvriendelijk op den baron. Jenny had er niets van mogen vernemen", zeide hij, „hare ;rs hadden alle rechten aan mij afgestaan De rechten der natuur kunnen niet verkocht worden," viel ;obert hem in de rede. „Zij laten zich ook niet onderdruk- zij doen zich telkens weder gelden. Jenny zou in het van Gerhard Steinthal mij ontmoeten, haar vader kon het ingen naar de liefde van zijn kind niet langer bedwingen, serste woorden moesten dan ook gevolgd worden door inthulling van het geheele geheim. Ik wil u niet verzwij- dat Jenny weigerde, van u te scheiden; dat zij onmiddel- verklaarde, dat zij jegens u plichten had te vervullen, al zij zelve daardoor ook ongelukkig worden. Wilt gij u nu deze edelmoedigheid laten beschamen?" ïleen," antwoordde Steinthal beslist, terwijl hij Dagobert hand reikte, „maak Jenny gelukkig, dat is de eenige sch, dien ik nu nog koester. Gij zijt heden mijn gastga, sult Jenny in haar kamer vinden; bij het middagmaal zien elkander weder." [et van vreugde schitterenden blik beantwoordde Dagobert handdruk. Daarop snelde hij heen. 'e grondeigenaar hervatte zijne wandeling door de kamer, laar er moest nu ook niets half geschieden, dit opofferend >od van den neef moest een eerlijke verzoening volgen, indien moesten de voorwaarden van het aanbod nog nader ien vastgesteld. an zulk een vast staan te midden van verzoeking en beproeving wil ik een voorbeeld uit het werkelijke leven mededeelen. Moge het vele tot navolging opwekken. De deugd, die blijft staan op 't pad der verzoeking, verricht werkelijk eene heldendaad Stelt u voor eene hoogst armoedige woning in eene der buitenwijken en daarin een vertrekje, waarin waarlijk geen overvloed heerscht. Buiten waait de felle, onbarmhartige, scherpe Oostenwind. Hij blijft niet buiten, maar dringt door de kleinste opening naar bionen. In dat vertrekje zijn geene dubbele ramen, noch ramen met tochtlatten voorzien, om de koude den doorgang te beletten. Integen deel er zijn zelfs gebarsten ruiten, ja, op een paar plaat sen ontbreken de ruiten, en ze zijn met vodden en ik weet niet wat volgestopt. Geen wonder, dat het daar koud is Er staat, ja, een oude kachel, maar wat is een kachel zonder brandstof? Dan maakt dat koude metaal alles nog kouder. Daar zit eene vrouw, bleek en vermagerd door de aan houdende koortsen, die het uitgeputte lichaam niet willen verlaten. Een tweetal kinderen, met handen, paarsch van de koude, en met een maag, die luide om voedsel roept. Het jongste kind beeft reeds eenige malen om brood ge vraagd, en schreit, omdat moeder het niet geven wil. Niet wil Och kindals ge in uws moeders ziel kondet lezen! Als ge wist, hoe ge telkens door 'tuitspreken van dat woord brood, haar als 't ware een pijnlijken steek toe brengt! Ach! ze heeft het niet! Ze heeft alles, wat te missen was, verkocht of naar de bank gebrachtEn haar man Haar man is sedert eenige weken zonder werk. Hij wil werken maar overal stoot hij 't hoofd, 'tls zoo slap, er is niets te verdienen. Met de kou is er niets te doenDan vraagt hij hier, dan daar, maar 't einde is, dat hij dag aan dag zonder werk blijft Hij is er weer op uit. Hij is naar een heer gegaan, die hem 's winters wel eens wat liet verdienen met houthak ken. Hij schelt aan, met de hoop, want hij is al zoo vaak teleurgesteld, maar vrouw en kinderen roepen om brood. Hewat snijdt die windt hem in 't gezicht. De meid laat zoolang wachten Eindelijk gaat de deur open en hij komt in den gang. Mijnheer is in eene der achterkamers aan 't einde van de gang en heeft iemand bij zich, met wien hij nog een oogenblik moet spreken en zegt daarom, dat de man maar even moet wachten. De gang is smal en daar door staat hij wel wat in den weg. De meid kent hem en laat hem daarom in 't zijkamertje gaan. Mijnheer zal toch dadelijk komen. Hij komt er in. Het duurt alweer eenige oogenblikken en nog komt mijnheer niet. De man kijkt het vertrek eens rond. Er staat eene chiffonnière en aan weerskanten hangt een schilderij. Die schilderijen gaat hij bekijken om den tijd te korten. Maar daarop slaat hij ook een oog op 't meubelstuk zelf. Wat ligt daar boven op Een toegevouwen papier en aan de streep met rooden inkt is het te zien, dat het eene rekening is. Op dat papiertje liggen vier rijksdaalders Daar staat de man en staart op de derde schilderij een papiertje met rijksdaaldersDe andere schilderijen zijn maar platen, maar deze\ Dat is werkelijkheid! Daar ligt geld, werkelijk geld\ Hij had den brief van den handelsraad reeds beantwoord, toen de bediende hem aan tafel riep. In de eetkamer kwam hem een gelukkig paar tegen, en de hartelijkheid, waarmede Jenny hem haren dank betuigde, bewees hem, dat hij van hare liefde nog niets verloren had. Heden was het onderhoud aan tafel zeer levendig, geen wanklank bedierf de goede stem ming. Toen het middagmaal was afgeloopen, bracht Steinthal de noodzakelijkheid ter sprake, Jenny's ouders een bezoek te brengen, en niet alleen Dagobert, maar ook Jenny betuigde hiermede gereedelijk hare instemming. Gerhard Steinthal zat terzelfder ure tegenover zijne vrouw; zij beiden verkeerden in een droeve, gedrukte stemming. „Gij zult het zien, hij neemt het niet aan," zeide de oude vrouw, „zijn grenzelooze trots belet hem dit. Hij zal verkla ren, dat dit geld van rechtswege hem toebehoort, hij neemt uit uwe hand geen aalmoes aan." „Dan kan hij toch nu onze dochter niet meer dwingen, den gehaten man te huwen," antwoordde hij, „ik heb den handels raad gewaarschuwd „En daardoor is de klove tusschen ons en onze dochter slechts nog breeder geworden „Wat doet dat er toe, als Jenny maar gelukkig wordt! De baron is een braaf man, ik heb voor hem den weg nu effen gemaakt, hij zal volharden tot hij Jenny zijn echtgenoote kan noemen. Wij zullen er dan voor zorgen, dat zij geen gebrek lijden en zich flink kunnen redden, dat kan niemand ons be letten en met het oog daarop verheug ik mij in mijn rijkdom." „Het hart van ons kind zullen wij tsots rit alles toch niet terugwinnen," klaagde de oude vrouw, „hij heeft ons dat ontstolen „Mij hebben het hem verkocht Mar ie,* viel haar man haar dof in de rede, „dat is de vloek die op ons rusten blijft. En toch geef ik alle hoop nog niet op, ik meen nog altijd, dat er in het hart van het kind een warm gevoel voor ons moet ont waken, wij hebben onze dochter nu toch bewezen, dat wij tot elk offer bereid zijn, om haar gelukkig te maken.* Intusschen was er een rijtuig voorgereden, doch de oude luidjes hadden het ratelen der wielen niet gehoord. De oude Kaspar opende de deur. Friedrich Steinthal stond op den drempel; hij trad op zijn neef toe en reikte hem de hand. „Alle wrok en haat is begraven," zeide hij op hartelijken toon, wij willen voortaan ons gezamenlijk verheugen in de liefde van dit kind „Zoo zij het", antwoordde Gerhard verheugd, den handdruk beantwoordende, en beider blik rustte met innige teederheid op het van geluk stralende meisje, dat in de armen lag van hare weenende moeder. FilNDE. Ziehij is alleen in de kamer en toch hoort hij een stem, die hem toefluistert „Daar ligt geld, wat wilt ge nog meer Eene andere stem zegt „Dat is mijn geld ni' tdaarop heb ik geen recht. Dat weg te nemen zou stelen, zijn!" „Wees niet zoo dwaasIs 't niet, of 't opzettelijk daar voor u was neergelegd?" „Neenwel ben ik arm, maar ik was altijd eerlijk en dat hoop ik te blijven „Een mooie troost, die eerlijkheidDaarmee heb je 't nog al ver gebracht. En dan je vrouw en kinderen, die 't zoo noodig hebben! die sterven van hongerJe behoeft ook niet alles te nemenNeem er een, dan ben je vooreerst geholpen en dat merkt men zoo spoedig niet Jaals hjj er éénéén namHij staat niet meer zoo vastAls mijnheer maar kwam En de andere stem gaat voort: „Komniet gedraaldJe bent vlak bij de voordeur, in een oogenblik is 't gedaan en dan ben je gered." Het wordt hem zoo vreemd, want het is een hevige worsteling Gebrek, broodsgebrek thuis en geld vóór hem Dat is genoeg, om iemands verstand te benevelenZoo menigeen steelt, zonder gebrek te lijden Al die gedachten doorkruisen zijn brein en doen zijn hoofd kloppen en bonzen Dat zijn vreeselijke oogenblikken Gelukkig hij, die dan overwint! Goddank I onze man bleef overwinnaarWel was 't, of zijn voeten vastgenageld waren aan die plek en zijn oogen als betooverd door dat schijnbare redmiddel, maar zijn beter ik zegevierde. Hij wist zich eindelijk van de betoovering los te rukken. Hij draaide de chiffonnière den rug toe en zag naar buiten. Gelukkig was hij, toen hij voetstappen hoorde, die 't kamertje naderden. De heer kwam, had medelijden met zijn toestand en gaf hem iets te doen. En toen de man al een uur weg was, kwam de-rekening, die betaald moest worden, ter sprake. Bij vergissing was zij met het geld op de chiffonnière blijven liggen, en toen nu de heer bedacht, in welken nood die arme man had verkeerd, en hoe lang hij zich in dat kamertje had bevon den, heeft hij misschien gezegd: „Wat zou die man wel gedaan hebben, als hij had geweten, dat ik dat geld daar maar zoo had laten liggen Maar wat zou hij gezegd en gedaan hebben, als hij had geweten, welk een vreeselijken strijd die man daar heeft gestreden? Dat is eerlijkheid. Menig roemt op zijn deugd, op zijn vastheid van grondbeginselen, zonder in de verleiding te komen. Is 't zoo'n groote deugd, om niet te stelen, wan neer men geen gebrek heeft? Te blijven staan, wanneer niemand tracht, ons een beentje te lichten, dat is waarlijk geen kunst Laat ons in deze dagen van koude en gebrek doen wat we kunnen, om te verhinderen, dat de deugd op al te zware proef wordt gesteld Deutichem. F*, v. tl. Velde Mz. Schagen, 13 Maart 1888. De Heer Th. Boep alhier is benoemd tot lid der Jury, samengesteld, om op 28 April a.s. te Den Helder het voor werkers-examen iu de Gymnastiek af te nemen. Gelijk uit achterstaande advertentie blijkt zal de heer David Tobias Bamberg eerstdaags alhier in de Landbouw—Socië teit „Ceres" eene voorstelling geven. De heer Bamberg, Nedeil. Hof—mechanicus, heeft zich bij jong en oud, getuigen de vele gunstige recensiëu in onderscheiden dagbladen, bemind gemaakt door zijne werkzaamheden op het gebied der goochelkunst en andere vermakelijkheden voor de jeugd; als prestidigateur en acteur wordt hij algemeen geacht en toegejuicht. Zondagavond j.1. trad in het Noord-Holl. Koffiehuis op, de heer de Winter, Hollandsch komiek, die door zijne werkelijk geestige voordrachten en coupletzang bewees te zijn, een der beste Hollaudsche komieken. Dit eerste optreden te dezer plaatse mag als zeer aanbevelend voor een volgende keer worden beschouwd. Naar wij vernemen zal de heer Justus v. Maurik, uitge- noodigd door de vereeniging D.D., Zondag, 25 Maart e.k., alhier eene lezing houdeu in het Noord-Holl. Koffiehuis, Hoort men in den laatsten tijd weder spreken van po gingen tot verkrijging van eene paardentram van Schagen tot Hoorn door de gemeenten Barsingerhorn, Winkel, Hoogwoud, Opmeer, Spanbroek en Wognura, ook verneemt men dat er plannen worden beraamd tot aanleg van eene telephonische ver binding der dorpen Hensbroek, Opdam, Spanbroek, Opmeer, Hoog- en Aartswoud in aansluiting met het telegraafkantoor te Winkel De uitvoering dier werken zou aan die streek, juist tusschen de beide N. H. spoorlijnen gelegen, zeer ten goede komen. In Blokker schitterde eergisteren avond om half negen en elf ure telkens een heerlijk poollicht, gedurende vijf tot tien seconden. Het was voor den toeschouwer als het schijnsel van bengaalsch licht op de sneeuw. Wekelijksch. Politiek O verziekt. „De Keizer is dood! Leve de Keizer!" met deze leuze begroet men elkander voor de eerste maal in het nieuwe üuitsche rijk. Hoezeer ook door een gunstig lot de grens van Keizers Wiihelm's dagen was afgebakend, hoezeer men in Duitschland er ook op voorbereid had moeten zijn, dat de treurmare van het afsterven van den grijzen vorst het land zou

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 2