En vergeef dbs brzb schulden! Zondag, 8 April 1888. 31ste Jaargang. Ho. 2183. AMSTERDAMSCHE KR0NIEK~ Gemeen te Schagen Bekendmakingen. Er is wel geen vlaggentooi, illuminatie of vuurwerk bij te pas gekomen, maar toch heeft ieder Amsterdammer in het begin dezer week met groote blijdschap de plassende en spuitende bewijzen aanschouwd, dat de lang gewenschte Vechwaterleiding thans gereed is. Op verschillende punten der stad werd de nieuwe leiding beproefd en, behoudens eenige gemakkelijk te verhelpen kleinigheden, bleek alles uitstekend te werken. Eigenlijk had men er 1 November reeds kant en klaar mee moeten zijn, maar, zooals het met zulke groote ondernemingen meer gaat, er deden zich allerlei onvoorziene tegenspoeden op, die de voltooiing schier een half jaar vertraagden. Vooral had men te worstelen met de hooge eischen van sommige grondeigenaren, die enorme sommen vroegen voor het recht om de buizen door hunne terreinen te mogen leggen. Doch thans heeft men deze en vele andere bezwaren en tegenspoeden voor goed achter den rug en mag Amsterdam zich nu verheugen in het bezit van twee waterleidingeneen uit de duinen bij Velsen en de andere uit de rivier de Vecht. Het eerstge noemde water blijft nu speciaal voor drinkwater bestemd, het andere is meer bepaald aangewezen om te spoelen en te plassen en kan in geval van nood toch ook zeer goed gedronken worden. De bewoner van tweede en derde bovenhuizen zullen nu des zomers niet meer behoeven te klagen over watergebrek, want daar het Vechtwater thans gebruikt wordt in de fabrieken, de brouwerijen, voor straat- besproeiing, voor de brandkranen enz., kan de voorraad duinwater groot genoeg blijven om in alle behoeften te voorzien. Door deu aanleg der Vecht-waterleiding in de hoofdstad dus werkelijk uit een grooten, telken jare weder keerenden nood gered, want goed drinkwater is in een huishouding almee een der onmisbaarste artikelen. Dat de nieuwe leiding voor straatbesproeiïng zal dienen, is óók een groote verbetering. Tot nog toe gebruikte men daarvoor het water uit de stadsgrachtenmaar dit ver spreidde bij warm weder zulk een ondragelijken geur, zal ik maar zeggen, dat men nog liever in de dikste stofwolken liep, dan over een op die wijze „verfrischte" straat. Trouwens, het chocolaad-kleurige, drabbige, vunzig riekende vocht dat onze grachten vult, heeft een spreek woordelijke vermaardheid verkregen. Althans Dr. Mezger die het weten kan verzekert nadrukkelijk, dat menigeen zijner aanzienlijke patiënten der hoofdstad een vaarwel voor eeuwig heeft toegeroepen om de ongure atmosfeer, die er 's zomers uit hare lagunen opstijgt. En het is bijna niet te gelooven, indien de geschiedrollen het niet zwart op wit boekstaafden toch is er een tijd geweest, dat de goede burgers van Amsterdam slechts naar den Amstel, den burgwal en naar de vesten behoef den te loopen, om den watervoorraad te scheppen, dien zij voor hunne dagelijksche behoefte noodig hadden, zoowel voor hun bijna eindeloos geschrob en geboen en voor hunne fabrieken, als voor het toebereiden hunner spijzen en het vullen hunner waterkannenHiermede wil ik nu niet zeg gen, dat onze Amsterdamsche voorouders ooit liefhebbers zijn geweest van brak water, maar alleen dat het Amstel- en het grachtwater een eeuw of wat geleden zoet en drinkbaar was. In het jaar 1507 b. v., toen het gracht water wellicht aan velen reeds niet lekker meer smaakte, deed de stedelijke regeering nog al het mogelijke om het in goeden toestand te houden, en werden twee ingezetenen beboet omdat zij „private" in de gracht hadden uitgegooid. Zij betaalden ieder een pond Hollandsch (zes gulden) en moesten bovendien voor den wekelijkschen ommegang uit loopen met een brandende waskaars in de hand, die na afloop der processie in de oude kerk moest geofferd worden. Was die penitentie tegenwoordig nog van kracht, dan zou den wij alle weken een illuminatie hebben van duizende vlam metjes en de kaarsenfabrieken die nu zoowat op haar vet teren er weer met glans bovenop komen. Die boete-opleg- ging berustte natuurlijk op „keuren" of verordeningen, welke voor het in stand houden van de hoedanigheid van het water waakten. Nog in 1530 was de stadsregeering officiéél de meening toegedaan, dat het water „costelijck" was; maar of de vroede vaderen het daarmede in de diepste diepte hunner hoogwijze harten wel eens waren, mag terecht betwijfeld worden. Immers, de brouwers konden toen het grachtwater niet meer voor hunne fabrieken gebruiken en voerden toen reeds Amstelwater met schuiten aan. De goê gemeente schijnt zich intusschen met het grachtwater of met opgevangen regenwater te hebben moeten behelpen. Dat mocht onschadelijk geweest zijn voor hen, die er aan gewoon waren, vreemdelingen achtten het Amsterdam sche drinkwater evengoed gevaarlijk als nu de patiënten van Dr. Mezger het grachtwater verfoeien, en Keizer Karei V, die in 1510 de hoofdstad zou bezoeken, werd een lang verblijf ontraden, omdat „de vier elementen te Amsterdam gecorrumpeert" waren, het water er „nyet en doecht" en men er zich „sieck, ja de doedt drincken zoude mogen". Te vergeefs waren al de „keuren" tegen het plaatsen van privaten boven het water, in 1521 afgekondigd. De ondrinkbaarheid nam toe, en het schijnt dat in 1570 de stad zelve voor aanvoer van versch water zorgde door waterschuiten, die hun ligplaats aan den Overtoom hadden. Daar konden de inwoners, die van regenwater niet gediend SCHA6ER COURANT. MffllïÉ- k mol Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCH AGENT. Laan, D, 5. Burgemeester en "Wethouders van Schagen, gelet op art. 265 der Gemeentewet, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het door Hteren Gedeputeerde Staten op den 21en Maart 1888 goedgekeurde kohier van den hoofdelijken omslag dezer gemeente en dat voor de belasting op de honden, dienst 1888, gedurende vijf maanden ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing is nedergelegd. Bezwaren tegen den aanslag kunnen, binnen 3 maanden na den dag der uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Baad, op ongezegeld papier, worden ingebracht. Schagen, den 30en Maart 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGEN BERG. de Secretaris, DENIJS. Roman van GEORGE HöCKER. 7.) III. Op zijne beschuldiging, antwoordde de bediende van den den graaf, «mijnheer de graaf miskent mijne goede bedoelingen. Mijn nedrig streven, u te kunnen van dienst zijn, heeft uw eer, uwe maatschappelijke positie en rijkdom gered." Op elk gesproken woord legde hij grooten nadruk. Graaf Wolf wendde zich van hem af en liep gejaagd de kamer eenige malen op en neder. Daarna bleef hij weder staan voor den kamerdienaar. O, had ik maar nooit gehoor gegeven aan uwe inblazingen/' zeide hij op zenuwachtigen, doffen toon, «koe gelukkig zou ik heden zijnwelk een zware gewetensschuld zou dan mijn hart bespaard zijn gebleven." »Sta mij toe, mijnheer de graaf, dat te betwijfelen," ant woordde Frans sarkastisch. „Wat ik deed, deed ik immers niet om mijnentwillemijnheer de graaf was geen kind; hij behoefde mijnen raad niet op te volgenMaar mijnheer de graaf weet wel, dat edelmoedigheid betoonen zeer slecht zou hebben gepast, bij de verwachtingen, die hij nu eenmaal van het leven heeft gekoesterd Graaf Wolf kreunde alsof inwendige pijn hem verteerde. «O, gij zijt een duivel met uw koelen glimlach," riep hij uit. Ge looft gij, dat ik u niet doorzie Gij hebt van mij een ge willig werktuig willen maken; het is u maar al te goed gelukt, want ben ik niet reddeloos in uw macht De kamerdienaar maakte eene diepe buiging. «O, mijne vrouw, mijne arme kinderen 1" zuchtte graaf Wolf op nieuw. Maar de kamerdienaar trad dicht naar hem toe. «Mijnheer de graai moet vooral ook niet vergeten, dat wat ik aangeraden heb, geschied is juist ter wille van mevrouw de gravin en van de beide knapen," zeide hij onderdanig. «Had mijnheer de graaf misschien liever nu den houtvester Anton als rechtmati- gen graaf in dit slot willen zien heerschen Ik geloof niet, dat de graaf, nog minder de gravin zich bij deze meta- morphose nedergelegd en hun lot kalm gedragen zouden heb ben, om nu in de houtvesterij te wonen en met dagwerk hun hrood te moeten verdienen Graaf olf bedekte het gelaat met beide handen. «En toch zijt gij mijn booze drnmon geweest," riep hij hart stochtelijk uit. «O, had ik maar nooit naar uwe influisterin gen gehoord, ware ik liever arm en bespot geworden dan had ik een zuiver geweten behouden en zou nu ook vrij zijn van die drukkende, knagende gewetenswroeging, die mij nu mijn levensgeluk vergalt." De kamerdienaar haalde onverschillig de schouders op. «Dat had mijnheer de graaf alles vooraf moeten bedenken," antwoordde hij met onbewogen gelaat, «nu is het te laat wij hebben ons nu alleen bezig te houden met de feiten." «Helaas, helaas," steunde de graaf, terwijl hij nog altijd zijn gelaat met beide handen bedekt hield. Bijna met geweld trok de kamerdienaar hem de handen van het gelaat. «Wees een man", zeide hij op zonderlingen toon, die in tegenspraak was met zijne anders zoo ootmoedige houding. «Toenmaals, als de houtvester Anton mij in het geheim inwijdde, dat hij uw zoogbroeder geweest is en eigenlijk het recht had aanspraken te doen gelden op uwe bezittingen, toen had gij het in uw hand, te kiezen. Ik deed u voorstellen, die gij later uitvoerdet. Dat ik daarbij ook mijn eigen voordeel niet heb vergeten, wie wil mij daarover verwijten? Het is waar, wij beiden zijn even onafscheidelijk, als ons beider lot schuld heeft ons aan elkander gesmeed eD deze boeien zijn duurzamer dan die van het wisselvallige geluk Maar nu is het ergste voorbij", ging hij op geruststellenden toon voort, «alleen het teedere geweten in uw borst* hij lachtte sarcastisch «belet u, uw geluk volkomen te genieten. Al uwe mededingers zijn uit den weg geruimd, dank zij mijne slimheid en uwe daden «Wel, wel," zeide de graaf haperend, «maarde schuld.... die hatelijke schuld!...; ik durf mijne onschuldige, argelooze vrouw ternauwernood meer in de oogen zien. Het is te vergeefs, dat ik mij voor haar tracht te herstellen, want zij leest het kaïnsteeken van het booze geweten op mijn voorhoofd «Onzin," viel de kamerdienaar hem scherp en beslist in de rede, „wanneer gij een man zijt, wanneer gij u kunt verzoe nen met reeds voltrokken feiten Driftig vatte de graaf hem bij den arm. «Mensch! zijt gij werkelijk de duivel in levenden lijve fluisterde hij op heeschen toon. «Begrijpt gij niet, hoe zeer juist heden al mijne zenu wen tot op het uiterste in spanning verkeeren De kamerdienaar deed een duivelachtig gelach hooren. «Ah, mijnheer de graaf meent het lot van den armen jongen, den zoon van den grooten boer, dien zij heden in dc stad onthoofd hebben Ja, nu,* hij haalde de schouders op het is Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÊN van 1 tot 8 regels fO.75; iedere regel meer f O. II Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. verduiveld jammer geweest voor den armen kerel, dat hij zich op zulk eene onhandige wijze op de plaats van het onheil heeft laten betrappen Maar, wanneer mijnheer de graaf zoo weekhartig is," voegde hij er fluisterend aan toe, terwijl de grijnslach om zijn mond gezeteld bleef, «waarom hebt gij het lot van den armen jongen dan niet verzacht hij kon een vrij en gelukkig mensch zijn, in plaats daarvan zul len zij hem nu reeds begraven hebben «Het is ontzettend, vreeselijk," kermde de graaf. «Wel is waar zou dan mijnheer de graaf nu niet op deze plaats staan," ging Erans onverbiddellijk voort, terwijl hij het zenuwachtige rillen van den graaf met blijkbaar welgevallen gadesloeg, «dat zou een andere vraag zijn. «Zwijg 1 Gij martelt mij met uwe helsche inblazingen,* riep de graaf buiten zich zeiven van woede uit en stampte met den voet op den grond. Het is gebeurd, ik moet dragen, wat er nu komt 1" «Dit zal gemakkelijk genoeg zijn, slechts het hoofd omhoog, mijnheer de graaf." Graaf Wolf wenkte driftig met de band. „Laat mij alleen,* zeide hij toornig. «Zeer wel, genadige heer," fluisterde de kamerdieuaar onder danig en begaf zich naar de deur Daar aangekomen, wendde hij zich nog eeumaal om, eu toen hij den blik van den graaf met onverzoenlijken haat op zich voelde gericht, lachte hij even en sloop met onhoorbaren tred terug tot dicht bij zijn gebieder. «Wil mijnheer de graaf mij toestaan, nog eenige opmerkingen te maken, teneinde in de toekomst onaangename dingen te voorkomen vroeg hij op gedempten toon. „Ik ben niet zulk een onvoorzichtige dwaas, als de houtvester Anton het is geweest ik weet mij zeiven te redden, mijnheer de graaf «Wat zal dat beteekenen?" vroeg de graaf, verbleekende, terwijl hij tevergeefsch zijn stem eenige vastheid trachtte te geven. «Dat zal beteekenen, dat ik mij meen gewapend te hebben tegen onaangename overvallen,» antwoordde de kamerdienaar met ironische, diepe buiging. «Mevrouw uwe gemalin zou in haar hart toch de overwinning kunnen behalen en u weten te bewegen, mij te ontslaan 1'aar gij dan echter langs kronkelpaden uw doel zoudt moeten trachten te bereiken, want het is u maar al te goed bekend, dat ik vrijwillig niet meer heenga, met andere woorden," voegde hij er met sis- senden 'oon aan toe, «daar gij dan mijn levensdraad zou moe ten afsnijden, heb ik mij veroorloofd, eenige feiten op te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1