En vergeef ons onze sclmlöen!
Donderdag, 19 April 1888.
31ste Jaargang. No. 2186.
Het Museum van Alkmaar.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SlIIAGKA. Laan, D, 5.
Gemeente Scha gen.
Bekendmakingen.
Verloren
ONDERWIJS.
den 20 dezer.
10.)
JACHT en VISSCHERIJ.
XI.
(31 o t.)
Zooals schier van zelf spreekt de vaandels en ba
nieren zijn als de symbolen van Alkmaars glorie rijk ver
tegenwoordigd.
Oude, aan flarden geschoten en door de overwinnaars
verscheurde, stukken dundoek zijn de overblijfselen der op
de Spanjaarden veroverde vaandelsde latere tijd heeft
hare banieren beter bewaard gehouden omdat Jan
Salie toen dén veldheerstaf in handen nam
Daar zijn vaandels van verschillende bestaan hebbende
en nog bestaande corporatiën, maar, hoe uitmuntend ook
voor decoratie, ze boeien ons niet.
Eene uitzondering maakt de banier door de jonge dames
der stad in 1873 der Feest-Commissie tot viering van
Alkmaars ontzet aangeboden.
Dat zij zeiven baar geschenk geborduurd hebben, is een
blijk van goeden wil en zeker wel eene der omstandigheden
waarom het zoo hoog in eere wordt gehouden. Echter ge-
looven wij niet, dat bet ontwerp geboren werd in het brein
van een artist hij zoude meer losheid en bevalligheid
geëischt hebbenbij ware teruggedeinsd voor eene derge-
gelijke nauwgezette uitvoering, die het grootsche van den
algemeenen indruk terugdringt; maar vooral, hij hadde
zijne kleuren anders gekozen en het doodsche wit voor
gloeiende verve verwisseld
Echter ik dwaal af en 't is niet mijn plan eene zoo
groote heuschheid te miskennen.
Eenige vaandels herinneren nog aan den in 1873 gehou
den historisch-allegorischen optocht, maar aan eene schil
dering daarvan wage ik mij niet, uit vreeze te koel te zijn,
waar ik de herinnering nog zoo frisch en levendig mag
verwachten.
De krijgswapenen hebben de historie als verdienste, maar
ik zou vreezen, mijne lezers te vervelen, zoo ik daarvan
op nieuw gewag dorst maken.
Iets echter durven we niet zwijgend voorbijgaan 't
zijn de sieraden, gevonden op de lijken der in 1799 ge
sneuvelde Russische Krijgers.
Een op porcelein geschilderd beeld (St. Joris), in een
lijst van geel koper, was bevestigd op den ringkraag van
een officier; diptiek en een triptiek op de borst van sol
daten, daar als amuletten gedragen. Beiden zijn van geel
koper, de eerste blauw geëmailleerd, en toonen in haut-
Wordt Vervolgd.
SCHAGER
AliciEEi Nieuws-
RAMT
AM- k Lllllfll.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 8.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.1»
Groote letters worden aaar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
op Zondag den 8en April j. 1. op de Mark plaats alhier,
een. zilveren oorbelletje,
in den vorm van een hoefijzertje.
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter secretarie dezer
gemeente.
Burgemeester en "Wethouders van Schagen, brengen ter keu
nis van de. ingezetenen
le. dat het toelaten van nieuwe leerlingen, op de openbare
lagere school aldaar, zal geschieden op den eersten Mei a. S.,
en als dan kunnen worden toegelaten de kinderen, geboren
in het jaar 1882
2e. dat de ouders die hunne kinderen wenschen toegelaten
te zien, daarvan aan het Hoofd der School, den Heer Kloeke,
kennis moeten geven, vóór den 25 dezer, met overlegging
van geboorte- en vaccine-bewijzen der nieuwe leerlingen
3e. dat verzoeken om kosteloos onderwijs voor de nieuwe
leerlingen, moeten worden gedaan ter gemeentesecretarie, vóór
Schagen, 10 April 1888.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGEN BERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Roman van GEORGE HöCKER.
V.
De graven van Wolfenstein waren een gevestigd geslacht^
Reeds ten tijde van Karei den Groote waren zij in het land
gekomen, en hunne voorvaderen waren gevreesde en machtige
landgraven geweest. Ook hunne nakomelingen stonden hoog in
eer en aanzien. Daar zij den Koning en het rijk trouw bleven,
had het hen in den loop der tijden noch aan uiterlijke praal
en aanzien, noch aan rijkdom en macht ontbroken. Eerst ten
tijde van den boerenkrijg, toen menig schijnbaar voor altijd
gevestigd eigendom werd vernietigd, was ook het uiterlijk
machtsvertoon der graven van Wolfenstein ingekrompen. Niet,
dat zij arm waren geworden of dat men met minder achting
dan vroeger van hen gesproken had, maar het branden en plun
deren der bestormende en oproerige boerenbenden hadden hun
ne uitwerking ook niet gemist. Hier en daar was een stuk van
het uitgestrekte bezit van het grafelijk geslacht afgebrokkeld,
en wat het ruwe geweld niet vermocht, dat gelukte door de
hooge intressen van onbarmhartige woekeraars, tot wien de toen
malige vertegenwoordigers der Wolfensteiners in hunnen nood
hun toevlucht hadden moeten nemen.
Slechts langzaam en na verloop van tijden had het grafelij
ke geslacht zich uit zijn verval weten op te werken. Eerst in
den loop van de tegenwoordige eeuw was hen dit volkomen
gelukt, en in plaats van de verloren feudale rechteu hadden
zij nu weder te beschikken over een zeer aanzienlijk grondbe
zit en een bijna onmetelijk vermogen in geld.
Toen had echter de graven van Wolfenstein, ongeveer een
dertig jaren voor het begin onzer jaartelling, een nieuw onheil
bedreigd. Graaf Juliar, de vader van den tegenwoordigen graaf,
was een zwak een gebrekkig heer, die ten gevolge der
uitspattingen en losbandigheden zijner jeugd op nog jeugdigen
leeftijd afgeleefd was. Reeds vele jaren gehuwd, was zijn echt
tot nu steeds kinderloos gebleven. Men had dan ook reeds in
de kringen zijner bloedverwantschap gerekend op het uitster
ven van den hoofdtak van het oud-eerwaardige geslacht en wiens
uitgestrekt bezit men gemeend had in andere handen te zullen
zien overgaan.
Des te grooter was de ontnuchtering, toen gravin Ulrike
toch nog het leven schonk aan een knaapje. Ja, de ontsteltenis
der door de geboorte van dit kind zich benadeeld wanende
bloedverwanten was in volslagen ongenoegen overgeslagen, toen
men moest vernemen, dat het jonge graafje, wien men uithoofde
zijner zwakke gezondheid niet veel levensdagen had toegedacht,
Wolf geheeten, als door een tooverslag eensklaps een krachtige
en gezonde jongen was geworden. Maar zelfs de beschuldigingen
dat de even plotselinge als wonderbaarlijke lichaamsversterking
van het kind geen eerlijk werk kon zijn, mochten den verbit-
Burgemeester der gemeente Schagen, brengt ter kennis van
de ingezetenen, dat de aanvragen ter bekoming van jacht en
vischacten en van kostelooze vergunningen tot uitoefening der
visscherij voor het saizoen 1887/88, ter Secretarie voor de
belanghebbenden ter invulling verkrijgbaar zijn, dagelijks, Zon
en Feestdagen uitgezonderd, des voormiddags van 9 tot 12 ure.
Schagen, 10 April 1888.
De Burgemeester voornoemd,
G."LANGENBERG.
terden bloedverwanten niets baten. Zij geraakten daardoor in
vijandschaj) met deD veelvermogenden slotheer, wien hunne
praatjes ter ooren waren gekomen en die nu geheel en al zijn
handen van hen aftrok. Graaf Wolf groeide op en hoe ouder
hij in jaren werd, des te krachtiger en voortreffelijker gedijde
hij naar lichaam en geest Nauwelijks 20 jaar oud, moest hij
zijn vader verliezen, die zeer zeker zijn levensdraad zoolang
niet gerekt zou hebben, wanneer niet zijn verbazende rijkdom
hem in staat had gesteld alle mogelijke kunstmiddelen te baat
te nemen, die iemand wel niet vrijwaren voor den dood, maar
die de rijken wel degelijk in staat stellen in zekere mate hun
leven te verlengen.
1'e dood van den vader berokkende den jongen majoraats
heer weinig leed; het was evenwel een publiek geheim, dat de
verhouding tusschen vader en zoon verre van hartijk was ge
weest, maar veeleer koel en vormelijk was gebleven tot op den
laatsten dagjHoe minder liefde graat Wolf intusschen bij zijn
vader had gevonden, des te rijkelijker vergoeding vond hij,
toen hij, op den leeftijd van 26 jaar zijn tegenwoordige gade
leerde kennen en spoedig daarna haar huwde. Het was een
huwelijk uit liefde geweest, hetwelk graaf Wolf gesloten had
met Clotilde van Ellenberg, want de jonge vrouw bracht behal
ve hare schitterende schoonheid, haren eerlijken oudadelijken
naam en haar goed hart verder niets ten huwelijk mede.
Desniettegenstaande was het huwelijk van het jonge paar,
steeds gelukkig en onverstoord geweest. De hemel had hen
tot nu twee knapen geschonken, van wie Wolf, de oudste, het
evenbeeld zijns vaders was, terwijl de jongere, Erich, meer
geleek op zijne zachte, schoone moeder.
De eerste kommer, welke gravin Clotilde in de jaren van
haar huwelijk had ondervonden, was voorgesproten uit de be
zorgdheid, die bij haar was ontstaan uit de onverklaarbare
ontstemming, aan wier rampzaligen invloed graaf Wolfenstein
reeds sedert maanden ten prooi was. Gravin Clotilde geloofde
haren echtgenoot te kennen als zich zelve, zij hield hem niet
in staat tot eenige onedele daad, en het kwam haar natuurlijk
in de verste verte niet in de gedachte, dat de geruchten, die
haren echtgenoot betrokken bij den dood van den houtvester
Anton, ook maar een schijn van waarheid konden bezitten. Te
minder kon zij begrijpen, waarom haar echtgenoot, die haar
anders elk verzoek terstond inwilligde, zoo hardnekkig zich
verzette tegen haar verlangen om den hatelijken kamerdienaar
Frans te ontslaan. Tevergeefs maakte zij zich zelve wijs, dat
haar echtgenoot voor zijn gedrag geen andere gronden had,
dan de haar medegedeeldeu. Zij wist zelve niet, waarom zij
zulk een onoverwinnelijkeu afkeer koesterde jegens den zoo
dienstvaardigen en onderdanigen Frans, die toch zekerlijk in
alle opzichten het toonbeeld mocht heeten van een volmaakt
dienaar. Maar er leefde in haar hart een geheime huivering,
alsof de kamerdienaar vroeger of later zich scheidend tusschen
haar en den echtgenoot zou plaatsen en het echtelijk geluk
zou ondermijnen.
Er waren eenige weken verloopen, sedert den dag. op welken
graaf Wolf zulk eene onaangename ontmoeting met den grooten
boer had gehad. Herhaaldelijk was het tusschen het grafelijk echt
paar ter sprake gekomen, over de niet te ontveinzen verbit
tering, die onder de Wolfensteiner boeren tegen hen heerschte,
maar tevergeefs waren alle beden der schoone vrouw, waarin
zij bij haren echtgenoot er op aandrong, mildheid te betoonen
aan de bovendien toch reeds in moeielijke omstandigheden
verkeerende boeren en hun wrok nog niet aan te wakkeren
door harde maatregelen. Graaf Wolf, die zelf reeds meende
te hebben opgemerkt, dat deze en gene boer uit zijn dorp
hem minder aangenaam dan vroeger groette of wel veinsde
hem niet te zien, zoodoende zich ontslagen achtende, van hem
de burgerlijke beleefdheid te bewijzen, gevoelde zich daardoor
natuurlijk ten zeerste in zijn trots gekrenkt. Bovendien stond
hij nu tot zijn kamerdienaar Frans in zulk eeue eigenaardige
verhouding, dat hij het niet durfde wagen, de aan dezen een
maal opgedragen plichten te beperken, afgezien nog daarvan,
dat hij zelve het voor het beste hield, de oproerig wordende
boereu door de meeste gestrengheid in bedwang te houden. Zoo
geschiedde het dan ook met volkomen goedkeuring, dat weder
om van eenige arme koeboeren de laatste have en goed werden
verkocht. Onnadenkend wees hij al de tegenwerpingen zijner
gade van de hand, want hij kon geen begrip krijgen van de
gevaren, die zij in alle oorden en ook in eigen omgeving
tegen haar zag opdoemen.
De gravin had intusschen alle redenen, om zich ernstig on
gerust te maken. Niet alleen, dat de berichten in de dagbladen
met vrees verwekkende duidelijkheid meldden, hoe het in dezen
oproerigen tijd ijyandere plaatsen van het land gesteld was
"Kiet de gehoorza®üheid en onderdanigheid aan 's lands wetten,
maar ook haarajten, gezonden oogen, verkondden haar, dat het
gedrag der Womnsteinsche boeren tegenover de grafelijke fa
milie eene ongunstige wending had genomen.
Door medeljiden bewogen had, gravin Clotilde eenige kransen
voor de begrarenis van dm ongelukkigen Martin Katzenberger
naar de hofstede van den grooten boer gezonden. Maar deze
laatste had gaven met ruwen, beleedigeuden hoon van de
hand gewezen, en het antwoord, hetwelk de trotsche oude man
daarbij haff laten geven, was dermate vervuld van haat en
wraak, dat de ontstelde bediende het niet eens zijne meesteres
had durven tnededeelen.
Maar luitendien kwam de gravin nog veel ter oore, wat
haar ver^itrustte. Dikwijls reeds had zij gemeend op te mer
ken, hoif men achter haar rug, wanneer zij volgens gewoonte
met de^inderen een wandeling door het dorp maakte, wilde
verwenschingen uitstiet en sommigen dreigend de vuist
balden. Evenwel had tot nu niemand het nog gewaagd, de
wegens hare milddadigheid door velen geliefde gravin aan te
spreken of haar openlijk door teeken van verzet te krenken.
Öp zekeren dag intusschen zou gravin Clotilde tot hare
ontsteltenis ontdekken, tot welk een hooge graad de toornige
verbittering in de harten der boeren reeds was gestegen.