MliBÉ- En vergeef ons onze schulden! Donderdag, 10 Mei 1888 31ste Jaargang. Ho. 2192. KRACHT. Gemeente Sehagen% Bekendmakingen. 16.) Wordt Veryoïgd. SCHAGE Alicic COURANT. Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIÈN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Uitgever: J. WINKEL. Rurcau: SCHAOES. Laan, I), 5. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.1 Groote letters worden Q&ar plaatsruimte beiekend. POLITIE. Ter .Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een alhier gevonden dames handschoen. Slot. De zedelijke kracht noemde ik eenen hefboom. Is ieder wel genoeg doordrongen van 't goede nut van zoo'n werktuig Daar ligt de groote steen, 't zware blok hout en ze spotten met de menschelijke kracht, die niet in staat is, hen op te beuren, -t Is, als of we ze hoorden zeggen heer der Schepping! waar zijt ge nu? Gij zijt immers machteloos tegenover ons Toon nu uwe zoogenaamde kracht, waarop gij zoo trotsch zijt En de mensch antwoordt't is waaruw volume over treft mijne mate van lichamelijk vermogen, maar toch zal ik u bewijzen, dat ik uw lieer, dat ik uw meerdere ben. Door mijn verstand heb ik de middelen uitgedacht, die 't gemis aan kracht moeten vergoeden. Zie, ik heb een werktuig uitgedacht, dat spot met uwen tegenstand." Daarop brengt hij zijn hefboom aan en overwint. Zoo stel ik mij de zedelijke kracht in 't leven voor. Op ons levenspad zijn ieder oogenblik zwarigheden, zoogenaamde steenen, die zoo groot kunnen zijn, dat onze grootste in spanning dreigt te kort te schieten. Gelukkig rest ons dan onze zedelijke kracht, die even als een hefboom, aan 't Roman van GE O R GE HöCKER. VIL Toen den volgenden morgen de zon weder opging over het dorp Wolfenstein, beschenen hare stralen een beeld van gruwe lijke verwoestingWaarheen de vriendelijke dagvorstin haar licht zond, overal ontmoette zij berookte, gebarstene muren, ledig gebrande venster-openingen en verkoolde balken. Meer dan de helft der huizen van het dorp was geheel afgebrand; maar geen enkele hofstede was volkomen vrij gebleven van den brand. Gelijk slaapwandelaars slopen de ongelukkige dorpsbe woners op klaarlichten dag rond; de vrouwen zaten op de puinhoopen van haar geluk, hielden de schorten voor de oogen en weenden, en zelfs de kinderen schenen stom en terneder- geslagen, alsof ook zij den omvang van hun ongeluk konden begrijpen. Het allerrampzaligst zag het er uit in de gemeenteschuur. Ook deze was bijna geheel afgebrand, alleen de kleine muren stonden nog. Een aischuwelijk beeld vertoonde zich daarbinnen Naast elkander lagen zes verkoolde, onkenbare lijken, de stomme getuigen vsu den verstreken nacht en zijne verschrikkingen. Het ongeluk, hetwelk de boeren getroffen bad, was zoo groot en ontzettend, dat zij geen woorden en klanken vonden, om hun ellende uit te drukken. Zwijgend balden de bewoners de vuisten en schudden die in de richting van het slot, alsof zij allen het vermoedden en gevoelden, dat hun verderf van daarginds gekomen was. Onder de ruwe kleediug van de in het leven geblevenen sloeg wel geen enkel hart, dat niet een doodelijke vijandschap gevoelde jegens Wolf en diens huisgezin. Maar de reeks der bezoekingen was nog lang niet ten einde. Eerst tegen den morgen was er militaire hulp komen opda gen, maar nauwelijks was het volkomen dag geworden, of daar verscheen ook reeds de rechter van onderzoek, met talrijke politie-agenten ter plaatse des onheils. De oproerwet werd voor gelezen, en met doffen trommelslag trokken de patrouilles door de dorpsstraten, en namen het tooneel der verwoesting in oogen- schouw. De rechter van onderzoek volgende hen. Nu eens hier, dan daar ging hij een huis binnen of betrad hij de plaats, waar er een had gestaan en bijna telken male keerde hij terug met een bleeken, trotschen man, die, de handen op den rug gebonden, zich te midden der gewapende soldaten bevond. Een der eersten, die in hechtenis genomen werd, was de groote boer. Men had hem stom en onverschillig naast zijn tot aan de fundamenten afgebrande hoeve, staande gevonden, met zijn kleinkind in de armen. werk gaat, om ons hulp te verleenen. Wilt ge een voor beeld Eene vrouw behoort ontegenzeggelijk tot het zwakkere geslacht. Er mogen landen zijn, waar de vrouw mannen arbeid verricht, omdat de laatste de vrouw niet acht, niet telt; dit is eene uitzondering op den gewonen regel, eü aangenomen moet worden dat de lichamelijke kracht den man is toebedeeld. Stel u nu voor, dat eene vrouw, wat haar huwelijk aangaat, eene zeer ongelukkige keuze heeft gedaan. De man is lui en wat daarmede gewoonlijk gepaard gaat, daarenboven verkwistend, zoodat de armoede al zeer spoedig de deur binnenkomt. „Groot is 't verschil tusschen de karakters van man en vrouw. Zij doet alles wat ze kan, om den achteruitgang weerstand te bieden. Niemand zou het die zwakke, teedere vrouw aanzien, dat ze halve nachten opzit, om de kleederen harer kinderen nog zooveel mogelijk bij elkander te houden, en overdag gaat ze nog uit werken, om te verdienen, wat mogelijk is. Ziet, dat is geene lichamelijke kracht, maar de kracht van d6n vasten wil, die strijdt zoolang de lichaamskrachten het nog kunnen staande houden. De liefde voor hare kinderen houdt haar staande en doet haar verrichten, wat menig ander ronduit onmogelijk zoude noemen. Wilt ge een ander voorbeeld Ziet dien zoon van burger ouders. Zij hebben voor hem gedaan, wat ze konden en hem laten leeren, opdat hij later bruikbaar zoude worden voor de maatschappij. Verder kunnen ze niet gaan, want in ruime omstandigheden verkeeren zij niet. Do zoon heeft het nu, dank hunne zorgen en zijne inspanning, zooverre gebracht, dat hij eene betreking heeft, die hem een onder houd oplevert, wanneer hij zich tenminste geene hooge eischen stelt. Hij erkent alles, wat 'zijne ouders voor hem hebben gedaan en zal trachten, hun dit zooveel mogelijk te vergelden. Hij komt in aanraking met andere jongelieden, Bijna zonder tegenspraak liet de groote boer zich grijpen en binden; alleen toen hij op den stnadelijken tocht naar het raad huis den ouden, eerwaardigen geestelijke had ontmoet, toen had hij hem gewenkt, tot hem te komen. „Mijnheer de geeste' lijke, gij weet, hoe het met mij staat zij zullen mij niet meer vrij laten,,* had hij schijnbaaar onverschillig gezegd, alsof het van zelf sprak, „zorg voor mijn Martin zij hebben hem mij uit de armen gerokt De jongen moet leven, heer pastoor, hoort gij het Hij heeft op deze wereld nog veel te volbrengen.* De geestelijke had hem hoofdschuddend aangehoord. „Ik neem hem tot mij, gij kunt u daarop verlaten,* had de geestelijke geantwoord, „ik heb het reeds beloofd aan zijne overledene moeder, dat ik hem in het oog zou houdenMaar wat is u toch in de hersenen geslagen had hij er toen aarzelend bijgevoegd. „Ongeluksmensch welk lot wacht u I* Maar toen had de groote boer den geestelijke bijna vijandig aangezien. „Het is mijne zaak, mij te verantwoorden was zijn wederwoord. „Ik heb met mijnheer den graaf nog niet afgerekend Ilij moet zich voor nij wachten, wanneer ik weder vrij kom Ik beleef het nog, dat zegt mij mijn hart En dan komt de afrekeuing, verlaat u daarop, eerwaarde 1* Daarna had hij moeten voortgaan met het escorte en hij had ook gewillig alles met zich laten doen. In de zomer kwam het gerecht bijeen om uitspraak te doen over de rebellen. Er waren zelfs harde straffen, die daar over enkelen werden uitgesproken; geen kwam beneden een jaar ge vangenisstraf vrij, maar het hardste werd Severin Katzenberger. in wien de rechter den eigpnlijken aanvoerder zag, gestraft. Toen de oude man het over hem gevelde vounis vernam, dat tien jaren tuchthuis gaf, toen barstte hij op de bank der beschuldigden in dof gejammer uit en verborg hij het gelaat in de handenzoo bleef hij een poos zitten, zich niet bekom merende om de woorden van zijn verdediger en van den naast hem zittende bewaker. „Tien jaren tien jaren Zal ik het overleven kunnen, deze gruwzaam harde straf?... O, gij heeren,schreeuwde hij, en van zijn zitplaats opspringende wendde hij zich tot den rechter „Gij kunt niet begrijp,en welk leed gij mij berokkent met uw uitspraak, tien jaren moet ik weg van de wereld 1" Daarna, nadat hij een poos onbewegelijk voor zich op den grond had gestaard, zeide hij met bevende lippen„Maar Gods wil zal sterker zijn, dan des menschen wil ik heb het Margriet beloofd, dat het bloed van haren man gewroken zal worden en ik zal het wreken door baren zoon Sluit mij op in het tuchthuis, zoolang gij wilt, mijn trots zult gij toch niet breken, nooit en nimmer." Daarna het hij zich wegvoeren. Spoedig daarop openden zich de deuren van het tuchthuis voor den grooten boer. onder welke meer dan een over eene ruimere beurs kan beschikken. Zal hij mee doen Voor eene poos zou dit gaan, maar hij weet, dat hij spoedig zijne ouders zou moeien lastig vallen of schulden maken. Hoe men hem aanspoort, hoe men hem aanbiedt te leenen, hoe men hem bespot over zijne kinderachtige nauwgezetheid, hij is onwrik baar en verdraagt liever hoon en spot en minachting, dan dat hij ontrouw wordt aan zijn eenmaal genomen besluit, om de vreugde zijner ouders te zijn en zoodoende zijne dankbaarheid te toonen. Niets vermag zooveel als die kracht. Elk volk dat die kracht ontwikkelt, zal groote daden volvoeren, groote ondernemingen tot rijpheid brengen en in roem en niet minder in welvaart vooruitgaan. Steeds worden de Engel- schen aangehaald als voorbeelden van menschen met groote wilskracht, die getrouw zijn aan de spreuk„waar een wil is, daar is ook een weg l" Dat is prijzenswaardig; maar ik geloof toch ook, dat wij Nederlanders genoegzaam met die volharding bedeeld zijn en 't meer de kwestie is, of we die behoorlijk op zijn tijd in practijk willen brengen. Daarin ligt juist de knoop. Wanneer we van sommige volkeren lezen, dat ze hoe langer hoe meer verwijfd werden en in zedelijke kracht verminderden, dan zullen we ook tevens daarbij als een onvermijdelijk gevolg lezen, dat ze achteruitgingen en lang zamerhand onder de heerschappij van andere, krachtiger volken kwamen. De geschiedenis is niet bloot geschreven om ons eenige oogenblikken aangenaam bezig te houden de voorbeelden van zulke krachtige karakters staan daar niet opgeteekend alleen opdat we die zouden bewonderen, maar de feiten worden ons medegedeeld, om ons te waarschuwen aan den eenen kant, om ons op te wekken en aan te sporen aan den anderen kant. Wie zich aan anderen spiegelt, spiegelt zich zacht. Bij het VIII. Langzaam verstreek de zomer. Daarna kwam de herfst en /kleurde woud en weide met bonte pracht. Maar langzamerhand verbleekten ook de frissche kleuren, en verloren de boomen hun bladeren en kreeg het aardrijk weder een doodsch aanzien. Toen was de natuur ingeslapen het was winter geworden, en zoover het oog reikte lag er dik op sneeuw. Eindelijk brak de lente weder aan eerst langzaam en aar zelend, doch van uit de sneeuw zond zij reeds Haar lentebloem pjes. Dangzamerhand vermaerderden zich de bonte lieve bloem pjes; de beek verbrak met geweld de ijskorst die haar zoo lang in bedwang had gehouden en kabbelde weder lustig voort. In het eenzame woud, dat zich tooide met jong, frisch groeD, weerklonk op nieuw het zoet gezang der vogelshet was in de natuur de dag der wedergeboorte 1 En wederom werd het zomer, en weder werd het herfst en andermaal verstijfde de winter met zijn killen adem de natuur. Het eene jaar volgde op het andere, en al scheen bij den aan vang een jaar een zeer lang tijdsverloop, in werkelijkheid was het met verbazende snelheid verstreken. En achter de sterke, ondoordringbare muren van het rijks- tuchthuis zat in een eenzame, donkere cel een man, voor wien het lente noch zomer werd, die nauwelijks wist, of het de najaarsstormen waren, die langs zijn met ijzeren traliën voorziene venster gierden, dan of de voorjaarswind over land en veld streek, om nieuwe heerlijkheid in de natuur voor te bereiden. Ontzettend eentonig en vervelend verstreek elke dag voor den gevangene. Eerst had hij geleken op een wild, verscheu rend dier, dat van zijn vrijheid beroofd en in een wel voor ziene kooi was gestokenhij had gejammerd en getierd, gelijk een razende had het om zich geslagen, zoodat men hem in de boeien klinken en het opzicht over hem houden moestmaar dat was slechts den eersten tijd geweest. Daarna was de groote boer langzamerhand stiller en vreedzamer geworden. De oogen, die eerst met vurigen blik het kleine plekje hemel ver slonden hadden, hetwelk hij van uit zijn zei kon zien, werden nu dof en zonder glanshet vroeger zoo fiere hoofd zonk nu dieper op de borst en alleen de trotsche trekken om den vast te zamengeknepen mond bleven dezelfden; ja, zij verscherpten nog in den loop der jaren en gaven aan het toch reeds hardvochtig voor komen van den grijzen man een bijna terugstootende uitdrukking. De lange kerkernacht had den geest en den trots van den grooten boer verzwakt, maar ootmoedig was hij niettegenstaande dit alles niet geworden. De ontzettend vervelende gevangenis tijd had alleen zijn verzet gebroken, dcch niet zijn dorst naar wraak die bewaarde hij trouw en onverminderd in zijn hart, en terwijl dag op dag met looden eenvormigheid voor hryn ver streek, terwijl uur op uur de zelfde verveling bracht, dacht de oude man met onverminderden, trots aan de toekomst en aan het werk der wrake, dat hij nog had te volbrengen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1