Wordt Vervolgd.
lijkheden, maar toch ook van groot succes en bijval ach
ter den rug. Zóóveel suces, dat de proefneming om de
opera's van Meyerbeer, Gounod, Rossini, Verdi, enz., enz.
in onze eigen taal op te voeren, als volkomen geslaagd
mag beschouwd worden. Vooral de onlangs plaats gehad
hebbende opvoering van Verdi's nieuwste werk „Othello"
mocht een triomf voor de jeugdige onderneming heeten.
Er zijn dan ook nu reeds engagementen met de zangers
en zangeressen gesloten tegen het volgend seizoen, zoodat
de zaak bepaald als gevestigd beschouwd kan worden,
tot groote voldoening van alle kunstminaars. Tusschen
twee haakjes, dit laatste woord nederschrijvende, denk
ik er onwillekeurig aan, welk een dwaze beteekenis het
verkrijgt, indien men het predicaat „kunst" hier in dezelfde
beteekenis opvat als voor kunstboter, kunstkoifie, enz.
Dan zou 't een kunstmatige nabootsing van een echten
minnaar te kennen geven. Een onzer vaderlandsche schil
ders, een groot meester, heeft daar eens een grap mee
gehad. Op zekeren dag komt ergens uit een der achter
hoeken van ons land eene deputatie bij hem van een lie
dertafel, die den veelgebezigden naam van „Kunstmin"
droeg. De heeren wilden een banier voor hun college heb
ben ep daar zij over meer geld dan verstand konden be
schikken, waren zij op den luminieusen inval gekomen,
naar den beroemden kunstenaar te gaan, en hem te vragen
wat hij hebben moest om een toepasselijk vaandel voor
hen te ontwerpen. De schilder hield zich volstrekt niet
beleedigd, noemde een som en beloofde binnen acht dagen
het „karrewei," aan de heeren thuis te zullen sturen. En
jawel, nog eer de afgesproken tijd om was, kwam er
een groot pakket in het acbterhoeksche dorp, geadresseerd
aan den heer President van het College Kunstmin." Onmiddel
lijk werd er een buitengewone ledenvergadering belegd;
van alle kanten stroomden de heeren en dames bijeen, in
de grootste spanning werd de ontbinding van het veelbe
lovende pakket gadegeslagen en een langgerekt „o van
verbazirg gaf lucht aan de eenparige gewaarwordingen der
geheel© vergadering, toen het laatste vel vloeipapier einde
lijk werd opgeslagen en men zich kon verlustigen in de
beschouwing van de welgelijkende afbeelding eener
zuigflesch voor kleine kindertjes. Toch beantwoordde het
gezondene volkomen aan de bestelling, want welk zinne
beeld kon voor het College toepasselijker zijn dan het
conterfeitsel van zulk een kunst-min!
Heeft de Hollandscho opera van de zomermaanden hare
deureD gesloten, daarentegen zijn thans de sedert eenige
jaren dichtgebleven hekken weer geopend van den Parktuin,
van ouds een der gelieikoosdste zit- en wandelplaatsen
der Amsterdamsche burgerij. Toen onze mooie Parkzaal
gesloopt werd om plaats te maken voor den uitwendig
zoo leelijken schouwburg van dien naam, bleef de tuin,
waar vroeger zoo menigmaal de heerlijke tonen van StumpfFs
orkest weerklonken, onbeheerd liggendoch thans heeft
een ondernemend man op nieuw de exploitatie gewaagd.
Intusschen, bij vroeger vergeleken, met dit aanmerkelijke
verschil, dat men er nu, in plaats van bovengenoemd
eerste rangs orkest, de „muziek" van een café-chantant
zal te hooren krijgenAlsof wij in de stad zelf niet reeds
genoeg van die inrichtingen hadden, en er nu ook nog in
de buitentuinen moesten hebbenMeer aan winst voor
de kunst is het onlangs geopende Concertgebouw in de
Houbrakenstraat, op de grens van Amsterdam en Nieu-
wer-Amstel. Daarin hebben we nu eindelijk eens een
concertzaal, der hoofdstad waardig, die in alle opzichten
voor uitvoeringen op groote schaal berekend is. Aan pu
bliek zal het er niet ontbreken. Van wedrennen zou men
echter bijna zeggen, dat Amsterdam genoeg begint te krij
drongen meisje, met roode koontjes en kuiltjes in wangen en
kin, een echt lief kind, dat alleen geschapen scheen om te
lachen en gelukkig te zijn.
Martin wist slechts weinig van het treurige lot zijner ouders.
De kiesche en fijn gevoelende geestelijke, die wekelijks eenige
malen naar Almenrode kwam, om naar zijn beschermeling te
zien en met hem te praten of te wandelen, vermeed het angst
vallig, de vele vragen van den knaap te beantwoorden. Van
zijne ouders vertelde hij hem alleen, dat zij sliepen om in een
heerlijker oord weder te ontwaken grootvader daarentegen was
op reis gegaan, antwoordde hij ontwijkend, en zou ter rechter
tijd .wel weder terugkomen.
Toen Martin eindelijk naar Wolienstein ter school moest,
vernam hij evenwel meer en kwam hij dikwijls bedroetd, zelfs
luid weenend bij zijn pleegmoeder, die dan den knaap zoo
goed mogelijk troostte. De jeugd is nu eenmaal in zeker op
zicht meedoogenloos. De speelgenooten van den knaap wilden
hem zeer zeker geen leed doen, want de groote boer was in de
meening der dorpsbewoners den martelaar hunner rechtvaardige
zaak, maar de onnadenkende, al zij het ook goed gemeende
vragen van het kleine volkje en vooral het ontkiemend bewust
zijn, dat grootvader in het tuchthuis zat, ontstelden den knaap
en wierpen vroegtijdig een droeve schaduw op diens anders zoo
onbewolkt jongensleven.
Zoo waren er nu tien jaren verstreken. Martin was even oud
geworden. Hij had op school reeds fliuke vorderingen gemaakt;
hij kon lezen en schrijven en zelfs een weinig rekenen. Klein
Antje daarentegen zou eerst in het najaar naar school gaan en
zij had dus veel respect voor haren zoo veel knapperen speelge
noot.
Heden waren zij naar gewoonte met elkander in het heer
lijke bosch gaan spelen. Het was juist den tijd voor de braam
bezien, die verleidelijk de kinderen toelachten. De vrouw vau
den molenaar, moeder Martha, had hen een flink stuk brood
medegegeven. Toen waren de kinderen er op uitgetogen. Het
brood hadden de kleinen spoedig opgegeten en aan de braam
beziën hadden zij zich naar hartelust te goed gedaan, terwijl
zij nog hun steenen potjes vol braambeziën geplukt hadden, die
zij aan hun moeder wilden geven. Voorloopig echter dachten
zij nog niet aan naar huis gaan. Zij verborgen de potjes met
beziën in een hollen boomstam en dekten de opening zorgvul
dig met mos toe. Zij zeiven huppelden verder het woud in;
daar waar een lustig kabbeleude beek haar zacht geklots deed
genVerleden Zaterdag was er een „concours hippiquOj"
zooals men het tegenwoordig noemt, waarbij men de toe
schouwers wel tellen kon. Die draverij begint dan ook op
den duur vrij eentonig te worden.
Veel aangenamer schouwspel vond ik het eergisteren in
en langs den geheelen omtrek van het lokaal Maison Strou-
ken op het Leidscheplein, waar Floralia de jaarlijksche
aflevering van bloemstekken hield. Met blijde gezichten
kwamen de arbeidersgezinnen ze afhalen. Voortreffelijk zoo
De liefde voor het schoone en edele in de natuur verwekt
in het menschelijk hart de edelste aandoeningen, en door
die liefde te bevorderen en aan te moedigen, vervult Flo
ralia een schoone en grootsche taak
11 Mei 1888. Gr yst> recht.
Schagen, 12 Mei 1888.
De staat van de Rijks-Postspaarbank, postkantoor Scha
gen, en de daartoe behoorende hulpkautoren, over de maand
April 1888, is als volgt
Nieuuwe boekjes.Inlagen. Bedrag.
Schagen, 10 227 1061.57.
Barsingerhorn, 4 19.90.
Dirkshorn, 2 65 134.
Kolhorn. 2 82 520.40.
Sint Maarten, 3 9.96.
Oudesluis, 5 40.01.
Schagerbrug, 8 63 25.
Wieringer waard, 1 10 137.
't Zand,
39.50.
Sedert de oprichting werden tot op heden uitgegeven 1180
boekjes.
Op 3, 4 en 5 Juni e. k. zal te Hoorn het concours van
den Noord-Hollandschen Scherpschuttersbond plaats hebben,
opgeluisterd door een kameraadschappelijken maaltijd, eene uit
voering van de Gymnastiek- en Schermvereeniging „Uitspanning
door Inspanning," met muziek, bal-champêtre en een muziek
uitvoering in het Park van de kapel van het 7de regiment
infanterie, kapelmeester Zaagmaus.
Het vertrekuur van den trein der Ned. Rijnspoorweg
maatschappij, waarmede HH. MM. de Koning en de Koningin
zich 17 dezer naar het Loo zullen begeven, is bepaald op 9.40
des voormiddags.
De koninklijke familie denkt tot het einde dezes jaars onaf
gebroken op het Loo verblijf te houden.
De Minister van binnenlandsche zaken brengt in de
St.-Ct. van gisteren, ter kennisse:
A. dat, nu uit ingekomen ambtsberichten gebleken is, dat
de doorvoer van schapen, bokken en geiten gevaar oplevert
voor den gezondheidstoestand van den Nederlandschen vee
stapel, geen afwijking meer-zal worden toegestaan aan het verbod
van doorvoer van buitenslands van schapen, bokken en geiten,
bedoeld in art. 1 van het Kom'nkl. Besluit van 8 Dec. 1870.
(Stsbl. no. 194.)
B. dat de aan de Commissarissen des Konings in de onder
scheidene provinciën verleende machtiging om de afwijking toe
te staan is ingetrokken; St.-Ct. van (8 April 1885).
C. dat reeds gegeven en thans nog geldende vergunnin
gen tot doorvoer zijn vervallen.
In eene vergadering van de „Katholieke leesvereeniging
te Rotterdam tïad Maandag avond als spreker Op dr. H. J.
A. M. Schaepman, die als onderwerp zijner rede gekozen had
de uiteenzetting van „de politiek der rechterzijde.*
Nadat hij vluchtig had verklaard, dat men omtrent de kolo
niale quaestie en de regeling onzer strijdmacht gerust kan af
wachten wat de regeering aanbieden zal, trad hij in eenige
beschouwingen over de belastingen. De Rechterzijde wil geen
versterking, maar beperkii g der rijksmiddelen, bezuiniging lot
het hoogst noodige. Geen nieuw stelsel vau belasting, maar het
tegenwoordige door wegneming van de daaraan klevende mis
bruiken verbeteren. Afschaffing der accijnzen op de eerste
levensbehoeften, waardoor reeds een verbetering wordt gebracht
en een meer geleidelijke druk der belastingen verkregen wordt.
Vervolgens overgaande tot den schoolstrijd, bleek spreker te
zijn vóór het voorloopig behoud der schoolwet van 1878, omdat
een Schoolwet de vrucht moet zijn van ondervinding en lijp
beraad. Hij meent, dat onder deze wet ondersteuning kan gege
ven worden aan de bijzondere normaalscholen, en dat een bil
lijke schoolgeldheffing, (deze, zoo noodig, als voorwaarde stel
lende bij de uitkeering der 30 pCt, aan de gemeente door het
rijk) door wijziging der examens, met dien verstande, dat geen
even hooge eiscben gesteld worden voor onderwijzers ten platte-
lauden en in de steden veel bezwaren kunneu overwonnen
worden.
Daarna overgaande tot de sociale quaestie, gelooft spreker,
dat die moet worden opgelost ten eerste door wettelijke bepa
lingen, die het leven van den arbeider verzekeren, zijn huise
lijk leven eerbiedigen en hem de noodige rust waarborgen
ten tweede door oprichting en bevordering door den Staat van
verzekerings- en ondersteuningskassen, welke den arbeider een
rustigen ouden dag verzekeren of hem bij ongeval voor ellende
behoeden, en eindelijk door in den geest der gilden vereeni-
gingeu in het hven te roepen, waardoor arbeider en werkgever
hun gemeenschappelijke belangen zullen kunnen bevorderen.
(Tijd.)
Nu de liberale kiesvereenigingen in het kiesdistrict Amers
foort geen candidaat hebben gesteld voor de verkiezing van
een lid der Tweede Kamer op aanstaanden Dinsdag, beveelt dr.
C. M. Verloren van Themaat te Hoogland, ook namens vele
medekiezers, bij strooibiljet aan mr. J. Heemskerk Az., onlangs
afgetreden minister.
Langs den Rijn en in Noord-Duitschland wordt tegen
woordig veelal, na gerst en rogge, witte mosterd gezaaid, met
het doel in den herfst groenvoeder te hebben. Een landbouwer
in Pommeren deelt mede, dat hij op die wijze 180 centenaars
groenvoeder per H. A. oogstte, en 16 koeien van 12 Oct.-
10 Nov. daarmede heeft gegoed. Evenwel zou eene uitsluitende
voeding roet witten mosterd verspilling zijn. Om een rantsoen
met juiste voedingsverhouding te virkrijgen, gaf hij bovendien
per koe en per dag 4 a 5 K. G. roggestroo en 1 K. G. ge
plette haver. Vele practische landbouwers die dit voorbeeld
hebben nagevolgd, raden voor eene koe van 500 K. G. aan te
vermengen 38 K. G. jonge mosterd, 5 K. G. stioo en 1 h
anderhalf K. G. haver of inaïs.
Te Uithoorn onder Amsterdam zal Vrijdag 18 dezer de
eerste kaasmarkt gehouden worden en vervolgens iederen Vrij
dag.
Aan hem die op deze markt het grootst aantal ponden kaas
aanvoert, en aan dengeen, die de meeste kaas koopt, zullen
premiën worden uitgereikt.
Aan de door de Zuiderzee-Vereenigiug uitgeschreven geld-
leening ontbreekt nog ongeveer f 30000. Het bestuur heeft be
sloten eene algemeene vergadering der leden bijeen te roepen
en daarin opening van zaken op technisch gebied te doen en
de middelen te bespreken en vast te stellen, om het doel dat
men zich voorgesteld heeft, te bereiken.
hooren, was hun lievelingsplek. Haar waren prachtige grasper-
keu vol zwellend gras, gezellige, schaduwrijke plaatsjes, waarop
Martin allerlei buitelingen kon maken. Antje zat dan gewoonlijk
met den rug tegen een der boomeu en keek met van vreugde
schitterende oogen naar de kunsten van haren pleegbroeder.
Dan gebeurde het we! dikwijls, wanneer het een bijzonder heete
dag was, dat hare oogjes toevielen en het mormelen van het
beekje haar wiegenlied werd. Wanneer dat gebeurde dan staakte
Martin dadelijk zijne dolle sprongen; gelijk een trouwe wacht
hond nam hij naast zijne sptelgenoote plaats en sloeg haar
opmerkzaam gade. terwijl hij elke brutale vlieg, die te dicht
bij haar gezichtje kwam, behoedzaam verjoeg. Zoo bleef hij ge
duldig dikwijls uren lang zitten, tot klein Antje weder de oo
gen opensloeg en haar kameraad toelachte.
Ook heden had de heete dag de kle;ne doen insluimeren en
zoo kwam het, dat, toen de beide speelkameraden aan den
terugtocht dachten, de zon haren loop bijna reeds volbracht
had en reeds ter kimme dook.
Als zij beiden den molen naderden, ontdekten zij reeds van
verre, dat onder de schaduwrijke linde, die voor het molenhuis
stond, de oude geestelijke van Wolfenstein met nog een anderen
ouden, gebogen man in druk gesprek waren met den molenaar.
De geestelijke zag de beide kinderen het eerste komen.
Schertsend dreigde hij hen met de vinger. „Nu, komt gij daar
eindelijk, gij wegloopers?" terwijl de kinderen jubelend naar
hem toe sprongen en nu, met verhoogde kleur voor hem
stonden.
„Ga dadelijk naar moeder, Antje, en breng uwe bez'ën binnen,"
zeide nu de molenaar tot zijn dochter, „maar Martin mag blijven;
daar is een man die hem spreken wil." Daarbij wees hij op
den ouden man, die naast hem stond en met groote, brandende
oogen den blonden knaap aankeek.
Martin wendde zich nu tot den ouden man en stak hem, op
bevel van den geestelijke, zijn hand toe. Maar zonderling, de
anders zoo vrije knaap, was blijkbaar bang voor den ouden
man en ontstelde, toen deze zich eensklaps over hem heenboog
en met onstuimige hartelijkheid omarmde.
„Dat is dus mijn kleinzoon P' riep hij met vuur uit, terwijl
hij onafgebroken staarde in het gelaat van deu knaap. „Mijn
God, is het mogelijk, dat hij reeds zoo groot is geworden, dat
kleine wurm, dat ik hulpeloos bij u heb moeten achterlaten,
eerwaarde
De knaap keek deu zoo hartstochtelijk sprekenden ouden
man verwonderd aan, hij kon zich niet herinneren, ooit zulk
een zonderling gelaat gezien te hebben hel scheen slechts uit
vel en been te bestaan, zoo was de oude man vervallen.
„Dat is uw grootvader, Martin," zeide de geestelijke vrien
delijk. „Weet gij wel, uw grootvader, van wien ik u zoo dik
wijls heb verteldvoegde hij er aan toe, als de knaap nu eens
hem schuw aankeek, dau weder den ouden man aanstaarde.
„Hij is nu teruggekeerd van ziju reis en zal u nu met zich
nemen."
„O neen, neen," riep de knaap angstig uit, „ik wil niet weg
van Antje ik wil op den molen blijven
„Nu dat komt wel terecht," zeide Tobias Sturm lachend.
„Uw grootvader zal reeds ingezien hebben, dat gij reeds zoolang
daar zijt geweest, en het nog wel een paar jaar kan duren uw
grootvader zal er zoo den rechten slag niet van hebben, met
zulk eeu wilden jongen om te springen, als gij er een zijt."
De oude man had blijkbaar uiet naar dat gesprek geluisterd;
hij hield nog altijd de rechterhand van den knaap in de zijne
en streelde die. „Kiud van mijn zoon!" fluisterde hij in zich
zeiven. „Zoo groot en zoo sterk geworden in den tijd, dien ik
Hij haalde diep adem, doch voleindigde den zin niet.
De geestelijke knikte hem welwillend toe. „Gij moet trach
ten te vergeten, Severin," zeide hij, „nu zal er ook voor u een
nieuwe toekomst aanbreken; wel is waar zijt gij niet meer de
oude boerDaar, waar vroeger uwe hoeve stond, breidt
zich jiu het bouwland uit."
„Dat is waar," zeide de teruggekeerde, met moeite zijne
/tranen bedwingende, „zij hebben mij alles ontnomen., alles!'
f „Toch niet," bracht de geestelijke in het midden, „ik heb
nog altijd een paar duizend gulden voor u in bewaring."
De ander lachte bitter. „Een bedelaars kapitaal riep bij
uit, „eu ik was de rijkste man van deze streek
„Nu, zijt gij niet rijk?" vroeg de geestelijke hem op een
toon van zacht verwijt, terwijl hij op den knaap wees. „Heeft
de hemel u niet een wakkeren, lieven kleinzoon geschonken
Hij zal groot worden en voor u zorgen, man."
De oude man schudde mismoedig het hoofd. „Voor mij zor
gen, dat zal ik zelf wel kunneu," zeide hij wrevelig, „maar
het is waar, gij hebt gelijk," voegde hij er na een kleine pauze
bij, „de knaap zal groot worden, en zorgen zal hij ook
zorgen," voegde hij er met ten hemel geslagen blik aan toe,
„dat ziju vader niet ongewroken blijft."