Schilderachtig woud, dat woord concurrentie, op zijn Hol-
landsch samenloopen beteekenend. Wij hebben het
aanschouwelijk beeld der „concurrentie" hier voor oogen,
want onwillekeurig brengt die uitdrukking onze gedachten
over naar de wereld der paardenliefhebbers, naar het woelig
en levendig terrein, voor den wedren bestemd. Werkelijk,
een wedren met al zijne gewone wederwaardigheden, zie
daar wel het beeld dat zich aan ons opdringt als wij van
concurrentie spreken, omdat het duidelijk de rol aanwijst,
welke voor haar in het maatschappelijk leven is weggelegd.
Welk een beweging, welk een jagen en vliegen in dat
groote renperk, dat wij de maatschappij noemenWelk
een bont mengelmoes van personen, begeerige blikken slaande
op de toegezegde schitterende prijzen, en hunne beste
krachten inspannende, om anderen vooruit te komen! Hoe
verbazend groot is het aantal mededingers bij schier eiken
wedstrijd, maar hoe groot ook het onderscheid in kracht
en sterkte tusschen de verschillende deelnemersReeds
bij voorbaat meent gij ze met den vinger te kunnen aan
wijzen, die beter hadden gedaan met zich niet in den
strijd te mengenmaar wees voorzichtigwant zie eens,
zij die het hardst van stal gingen, worden al spoedig door
minder driftige ruiters ingehaald, en onder deze is het nog
niet eens de vlugste die zegeviert, maar hij die met over
leg te' werk gaande, daar waar het renpenk zich kromt
de bochten weet af te snijden, en zoodoende zijne vlugge
mededingers eerst op zijde en dan voorbijstreeft. In de
maatschappij als in de renbaan behoort de overwinning
niet aan de kracht alleen maar aan hen die verstand met
kracht vereenigen. Niet waar, de vergelijking die ik maakte,
is nog zoo slecht niet gekozen
Maar de goede heer Camphout schudde droevig het
hoofd. „Neen," zeide hij, met ongewone warmte, „ik laat de
vergelijking voor hetgeen zij is, als zij maar niet moet
dienen om mij met de zaak zelve te verzoenen, want het
beeld van een renbaan heeft voor mij zooveel aantrekkelijks
niet. Is dan vroeg hij eenigszins heftig het ware
geluk van de maatschappij in die eindelooze onrust, in
dat zwoegen en sloven van eiken dag gelegen, en bestaat
er zooveel grond om een stelsel toe te juichen, dat de
menschen aan rennende paarden gelijk maakt Toegegeven
al eens, dat voor hem die beleid aan kracht verbindt, de
zege is weggelegd, hoe duur wordt die dan niet gekocht
Laat ons toch billijk zijn en niet alleen oogen hebben voor
den gelukkigen overwinnaarlaat ons, na afloop van den
strijd, ook eens op den afgelegden weg terugzien en het
cijfer tellen van hen, die daar gekneusd en g9wond ter
neder liggenlaat ons, althans voor een oogenblik, onze
aandacht wijden aan al die magere paarden en niet minder
magere ruiters, die door dagen lang honger te lijden zich
voor hunnen wedstrijd hebben voorbereid. Ja, het gekozen
beeld is maar al te juist: de overwinning voor één, wonden
en kneuzingon voor velen, onthoudingen gebrek voor allen.
Ziedaar den wedren, en ziedaar ook de concurrentie. Wan
neer zoo velen beweren, dat de wedrennen volstrekt niets
kunnen bijdragen tot veredeling van het paardenras, mag
ik dan op mijn beurt niet twijfelen aan den heilzamen
invloed van de vrije concurrentie op het geluk in de maat
schappij'?"
„Wel," antwoordde ik glimlachend, „ikben waarlijk eenigs
zins uit het veld geslagen door dezen heftigen en onver-
Dachten uitvalhad ik daarop kunnen rekenen, ik zou
voorzichtigheidshalve mijne vergelijking thuis gehouden en
zoodoende uwe knorrige en ondeugende opmerking voor
komen hebben. Ik zie nu trouwens duidelijk in, dat het
gekozen beeld toch minder juist was dan het mij opper
vlakkig toescheen. Neen, in de maatschappij is de over
winning niet voor één, maar voor allen, want elke prijs
wordt er gemeengoed, 't Is waar, ook daar moeten wij
zwoegen en sloven en loopen, want dat is de wet van ons
bestaan en de voorwaarde, aan bet erlangen van eiken
prijs verbondendoch wij loopen er niet doelloos rond in
een cirkelvormige renbaan, maar in de rechte lijn voor
waarts, altijd voorwaarts, altijd de plaats naderende waar
de begeerde prijzen zijn weggelegd. Ja, ook in de maat
schappij is aan de mededingers een dikwijls harde en
moeielijke voorbereiding opgelegdmaar verder mag de
vergelijking dan ook niet worden voortgezet, want in plaats
van tot uithongering leidt de concurrentie tot overvloed. Goed
begrepen, is zij misschien de heilzaamste van alle natuur
wetten, waaraan de Voorzienigheid het verkeer in de maat
schappij gebonden heeft."
Maar hij liet zich niet zoo gemakkelijk uit het veld
slaan. Hij had twee volwassen jongens thuis, die „bij al
die concurrentie" maar nergens een baantje konden vinden.
En in zijn zaken merkte hij er nog een andere schaduw-
Wordt Veryolgd.
zijde van op. „Tot hoevele groote en kleine schelmerijen,"
klaagde hij, „geeft de concurrentie geen aanleiding hoevele
pogingen om elkander op ongeoorloofde wijze de loef af te
steken, hoevele knoeierijen en vervalschingen lokl zij niet
uit
„Luister eens," hernam ik. „Als wij van maatschappelijke
wetten spreken, dan moeten wij wèl bedenken, dat die
wetten geen doode stol beheerschen, maar levende men
schen, menschen van allerlei aard, met vele goede, maar
tevens met niet weinig kwade eigenschappen. Dat onder
de heerschappij van de concurrentie ook die kwade eigen
schappen zich openbaren, is een feit, maar kan zij het
helpen Wilt gij er aan het licht een verwijt van maken,
dat er zoovele leelijke schepselen op de wereld ronddwalen
Blaas het licht uitzijn de menschen dan mooierneem
de concurrentie weg, zijn ze dan beter? Zoudt ge in ge-
moede gelooven, dat de zucht naar ongeoorloofden winst
eerst van de dagen der algemeene en vrije concurrentie
dagteekent
Zoo sprekende hadden wij het terrein verlaten en stap
ten wij naast elkander huiswaarts. Ik zou nog „een
straatje" met hem meeloopen, want hij kon mij het pleit
nog maar niet zoo voetstoots gewonnen geven.
„Welnu", zeide ik eindelijk, „ik wil u niet geheel onge
troost laten er bestaan, ook van uw standpunt beschouwd,
allerlei hulpmiddeltjes tegen de concurrentie, welke bijna
altijd met goed gevolg kunnen worden aangewend. De
voornaamste van deze wil ik u wel even opnoemen, mis
schien dat zij u van dienst kunnen zijn. De meerdere
of mindere concurrentie hangt in den regel af van de hoe
grootheid der bevolking: hoe meer menschen, hoe meer
arbeiders, hoe meer mededingers en hoe grooter moeielijk-
heid om aan een middel van bestaan te komen. Welnu,
de bevolking is niet overal even dicht gezaaid, in sommige
streken, vooral in Amerika, in de Transvaal, enz., is zij
geheel ontoereikend ter voorziening in de bestaande be
hoeften; men verlangt daar naar niets zoozeer als naar
meer handen; elk arbeider is er welkom en kan ook bij
geringe inspanning op een goed loon rekenen. Stuur daar
uwe jongens heen."
„Ja, maar/ merkte hij hoofdschuddend op, „daartegen
heeft moeder de vrouw veel in te brengen; zij beweert
dat men in zijn eigen land ook wel den kost kan vinden."
„Zoo Ziedaar al dadelijk een lastig bezwaar, dat gij in
gemoede toch wel niet aan de concurrentie wijten kunt.
Maar ik wil uwe vrouw niet hard vallen; misschien han
delt zij verkeerd, maar hare bewering dat men hier in
Holland ook wel aan den kost kan komen, is in elk geval
juist. Wat zien wij om ons heen Verbazend veel con
currentie onder de arbeiders, 't is zoo, maar die concur
rentie is toch zeer ongelijk verdeeld. Daarenboven en
ziedaar het vreemdste van de zaak die arbeidsvelden
zijn het slechtst met arbeiders bezet, welke, als men het
werk eenmaal in den grond verstaat, het beste loon beloven,
met? andere woordenhet aantal mededingers neemt af,
naarmate er bij den arbeid, dien het geldt, meer verdiend
kan worden. Vraag naar een klerk op een salaris van
f 200 in het jaar en gij ontvangt morgen tenminste hon
derd briefjes; vraag naar een knap geneesheer of naar een
kundig professor, en gij zult in den regel maanden moe
ten wachten eer gij gevonden hebt wat gij zoekt; dikwijls
zelfs zult gij niet vinden en u moeten behelpen met
dezen of genen, die eigenlijk maar half goed is voor zijn
ambt; en toch ik behoef het u zeker niet te zeggen
beide betrekkingen leveren nog al aardige voordeelen op.
„Nu ga ik echter veel te hoog, niet waar? Wie kan
voor zijne jongens aan zulke betrekkingen denken Goed;
maar op elke sport van de maatschappelijke ladder ont
dek ik volmaakt hetzelfde verschijnsel. Er is overvloed
van timmerlieden en metselaars, die slechts vijftien of
zestien stuivers dagloon vragen; maar jaar in jaar uit
hoort men klagen over gebrek aan kundige werklieden,
voor wie de belanghebbende bazen gaarne vijf en twintig
stuivers zouden over hebben. De vrouwen die naar een
dienst zoeken en geen noemenswaardig loon eischen, wor
den bij duizenden geteld; en toch zijn ongeveer alle huis
moeders het tegenwoordig hierover eens, dat goede, maar
dan ook zeer goede dienstboden bijna niet te krijgen zijn,
ook al wil men ze met goud betalen."
De oude heer keek mij eens met een fijn glimlachje
aan; blijkbaar begreep hij waar ik heen wilde.
„Vindt gij" vervolgde ik, „dat ik te veel beweer, dan
verzoek ik u, mij te zeggen, hoe het komt dat hier te
lande tallooze vreemdelingen in schier alle takken van
handel en nijverheid een middel van bestaan, en dikwijls
een zeer goed bestaan vinden Zou het louter voorliefde
zijn ten aanzien van vreemdelingen, of zou gebrek aan
geschikte arbeiders onder onze eigene landgenooten de
oorzaak wezen Herinner u slechts wat de zoo populaire
en geliefde dichter Heije indertijd ons volk toegezongen
heeft
„Wat tobt gij toch, o jonge maats
Om 't leven, alle dagen
Wat zit ge laf te klagen
Geeft scheepsbouw of fabriek geen plaats?
Ik hoor de hamers dreunen,
Maar 'k zie er Eng'lands volk en trant,
Met kloeke leden, flink verstand
Terwijl gij zit te kreunen,
O, Jonge maats van Nederland!"
»Ja," moest hij toestemmen, „wij hebben ons dikwijls
door den vreemdeling de kaas van het brood laten eten
„Of wij," herhaalde ik. „Zie alleen maar hier in Am
sterdam eens rondgasfabriek, duinwater, telefoon, tram
banen, spoorweg, en nog veel meer, het is alles door En-
gelsche of Duitsche handen tot stand gebracht, terwijl de
minder bedreven Nederlandsche werklui er bij mochten
toezien. Doch misschien beweeg ilj mij nu weder in een
kring van bedrijven, die ook al niet passen voor uw zoons.
Maar dit om het even; zooveel staat vast, dat zij, in welke
betrekking dan ook, de concurrentie minder te vreezen
zullen hebben, naarmate zij meer weten en aan de maat
schappij grooter diensten kunnen bewijzen, 't bpijt mij
voor uwe zoons, mijnheer Camphout, maar ik voor mij kan
die regeling nog zoo kwaad niet vinden."
Wij waren in ziju straat gekomen en scheidden met
een hartelijken handdruk, wederzijdsch ons genoegen be
tuigende over de aangename kennismaking. Of de vriende
lijke oude heer, thuiskomende, zijn stokpaardje voor goed
op stal gezet heeft? Ik durf het bijna niet hopen.
25 Mei 1888. G-ijsbrecht.
fiinnenlanclsch Nieuws.
baar voordeel, onbuigzaam te zijn als ijzer. Hij was niet in
staat, van een eenmaal als rechtvaardig erkend inzicht
af te wijken, en het was een geluk te noemen, dat de schit
terende, lichtzinnige "Wolf steeds gaarne bereid was, zich in
het beslissende oogenblik te onderwerpen aan het betere
oordeel van zijn jongeren broeder. De strenge grondbeginselen
van Erich, blijkbaar overgeërfd van zijn moeder, waren niet
te buigende hoeken en oneffenheden van zijn wezen werden
in den loop der jaren wel afgewisseld, ook werd hij wel wat
vriendelijker, dan hij oorspronkelijk was geweest, maar de bui
tengewone standvastigheid en onbuigzaamheid van zijn karakter,
die zijn vader in zijn jongensjaren hem maar al te dikwijls
als trots en boosaardigheid had verweten, bleven bestaan. Hij
was gesneden nit dat onbuigzame hout, waarvan de martelaars
gemaakt worden; de onverwrikbare trouw aan de overtuiging
van zijn gemoed wist zich ouder alle omstandigheden, zelfs
wanneer zij voor zijn eigen wel en wee gevaarlijk was, te doen
gelden.
Trots dit alles bestond er tusschen de broeders eene on
loochenbare, hartelijke genegenheid. Voor zoover Wolf tenminste
.tot ware genegenheid in staat was, droeg hij die Erich toe.
Deze bezat als zeer zeker geen ander, een bij zonderen invloed
op zijn ouderen broeder.
Schagen, 26 Mei '88.
Naar wij vernemen zal er door de kinderen, in deze
gemeente, die behoorden tot de leerlingen van den heer
F. Baggerman, organist te Barsingerhorn en muziekonderwijzer,
dezer dagen te Koog a/d Zaan op nog zoo jeugdigen leeftijd
overleden, als blijk van waardeering en persoonlijke achting, op
zijn graf een krans worden gelegd, waarop het opschrift
„Ter nagedachtenis aan hnnnen leermeester, den heer F. Bagger
man, van zijne leerlingen te Schagen."
Zij die met ons den beer F. Baggerman hebben leeren kennen,
zullen het eens zijn, dat een dergelijk huldebetoon alleszins
verdiend is. De heer B. was een eigenaardig figuur, bescheiden
tot in de hoogste mate, een zeer bekwaam pianist en organist,
die door zijn spel en onderwijs in de toekomst op het gebied
der kunst voor hem zeer veel deed hopen. Evenals in zijn spel
was hij ook in zijn leven een net en ernstig mensch, wien ie
der gulle achting toedroeg. Zijn heengaan doet ons het afsterven
betreuren van een talent vol jongmenscb, die zijn plaats in de
maatschappij op waardige wijze innam.
Bij onderhandscbe aanbesteding der Kaasfabriek te Sint
Maarten op Donderdag 24 Mei 1.1. zijn de heeren J. Klerk
en P. Levendig, beiden te Sint Maarten, aannemers geworden
voor de gezamenlijke som van f 6200.
De postambtenaren zijl. aangeschreven om in het vervolg
geen postpakketten meer ter verzending toe te laten, die de
gestelde maxima voor de afmetingen en den kubieken inhoud
(resp. 80 cM. lengte over een der vlakken en 25 dMs) over
schrijden.
In den nacht van Woensdag op Donderdag brak omstreeks
3 uur te Medemblik een hevige brand uit in het registratie
kantoor, welk gebouw zoomede het aangrenzend perceel, geheel
ziju afgebrand. Van de boeken en inboedel is niets gered kun
nen worden.
Naar de N. Gr. Ct. verneemt, is bij den brand aan den
Westersingel te Groningen een geheel eenig en niet te vergoeden
kunstwerk verloren gegaan. De heer Van den Worm, die door
de vrouwelijke linie afstamt van Pieter Adriaanszoon van der
Werff, bezat het eenige portret van den beroemden Leidschen
burgemeester, bij diens leven, in 1613, geschilderd. Het is
door het vuur vernietigd.
Woensdag avond ontdekte men nabij het station Elburg-
Epe op twee plaatsen een begin van brand in de heide. On
middellijk begaven zich eenige spoorwegbeambten en militairen
uit de legerplaats bij Oldebroek met schoppen derwaarts, en zij
mochten er in slagen den brand te stuiten. Daar de brand ge
zien werd even na het passeeren van den sneltrein 7 uur
4 min. uit Zwolle vermoedt men dat hij ontstaan is door
het vliegen van vonken uit de locomotief.
In het militair hospitaal te Leiden is opgenomen een milicien
der lichting 1888, die bij het hooren dat hem eene aanzienlijke
erfenis was te beurt gevallen, van blijdschap krankzinnig is
geworden.
Te Amsterdamsche Veld, gemeente Emmen, is bij een
onweder de bliksem geslagen in de woning van L. N. Nijkamp.
De vrouw was met de kinderen alleen tehuis en was zoo ge
schrikt, dat zij niet in staat was de kinderen te redden, waarvan
een, oud 3 jaar, in de vlammen omkwam, en een ander, oud
6 jaar, hevige brandwonden bekwam. Van den inboedel en de
levende have is alles verbrand. Daar niets was verzekerd, is
het gezin thans doodarm.
Eene weduwe te Smilde heeft hare 12-jarigen dochter
de deur uit gezet. Het meisje zwerft nu reeds circa eene week
rond bij vreemden, die haar voedsel en nachtlogies verstrekken.
Hetzelfde is het geval met een 9-jarigen knaap in de gemeente
Vries, die door zijne ouders verstooten is en in de omstreken
rondzwerft.
Namens de vrouw, welke den 7en Mei jl. uit de in
beweging zijnde tram te Kaatsheuvel sprong en bij die gele
genheid zware verwondingen bekwam, is een request om s°cha-
vergoeding ingediend aan de directie der Noordbrabantsche
Stoomtrammaatschappij. Requestrant beweert, dat de tram aan
de halte „Klooster," alwaar de vrouw wenschte uit te stappen,
niet heeft stilgehouden, en zij derhalve in de noodzakelijkheid
kwam den gevaarvollen stap te doen. In hoeverre deze bewering
op waarheid steunt, kan gemakkelijk worden onderzocht, daar
de tramwagens dien dag opgepropt waren met passagiers
Voorloopig weigert de Maatschappij elke schadevergoeding,
omdat zij het ongeval louter aan onvoorzichtigheid toeschrijft.
Uit Hamburg wordt bericht, dat de uitvoer van stroo van
daar naar Engeland thans eene hoogte heeft bereikt als nooit
vroeger. Geheele vlooten van bovenlandsche schuiten, met stroo
hoog beladen, belegeren de stoomschepen, die de waar naar
Engeland moeten overbrengen. In Engeland bestaat gebrek aan
stroo.
Te 's-Heerhoek, in de weide van den landbouwer P. R.,
werden twee zijner beste paarden zwaar in de borst gewond!
Dat hier aan wraakneming moest worden gedacht, werd gister
morgen bewezen, toen op zijn deur een briefje gevonden werd,
waarop stondeerst uw goed, dan uw bloed. Een sterke politie
macht bewaakt de bouwhoeve.