was dan toch ook al te groot. Wanneer men deklach- j
ten hoort van zoovele jongelieden, die, met hunne ver-
kregene akten in de hand, toch geene plaats bij t onder-
wijs kunnen deelachtig worden, dan vraagt de oningewijde
verbaasd naar de oorzaak van dien waarlijk onaangenamen
toestand. Wat is er al geblokt en gepompt, eer de hoofden
zoo vol waren met geleerdheid, dat men uit die volge-
stampte voorraadschuren op den dag van 't examen, met
kwistige hand de heeren examinatoren schatten van ge
leerdheid naar 't hoofd kon slingeren, zoodat die heeren
de gevraagde akte niet konden noch mochten weigeren.
In angstige spanning werd daar in menige ouderlijke woning
de uitslag tegemoet gezien. Wat al uitkijken naar den
besteller, ot hij ook een telegram zou brengen. Vader
meende, dat de jongen of 't meisje wel niet zou seinen,
als 't mis was, en moeder hield vol, dat men 't in alle
gevallen zou doen om de ouders uit de onzekerheid te
helpen.
„Daar komt hij!" roept een der kinderen en vliegt naai
de deur en opent die en ach't is maar een brief, dien
hij brengt. Tevens deelt hij meê, dat het voor een telegram
nog te vroeg is en dit nog wel een uurtje kan duren.
Nieuwe marteling. Komt dat uur dan nooit om? Heeft
dat meer minuten dan een gewoon uur Geduld 1 roepen
ze elkander toe.
Eindelijk springt de moeder, die de oogen niet van den
weg kan afgehouden eensklaps op en roept„daar komt
hij werkelijk den hoek om. Zie maar. De tasch heeft hij
om en hij komt hierheen 1"
Ja. hij is 't. Een telegram heeft hij. Hij schelt aan
Vader zal toonen, dat hij zich zeiven meester is en open
doen. Ach, goede manwaarom beeft uwe hand zoo, toen
gij eenvoudig uwen naam moest teekenen? Waarom valt
het potlood voor de deur op de mat? Kinderachtig, niet
waar Zoo'n ijzersterke man en dan nog zenuwachtig
Hij komt in de kamer en aarzelt nog om het te openen,
totdat de moeder sterker is en zegt„Zooals 't is, zal 't
goed zijn. Maak 't openDe man gehoorzaamt en terwijl
bij dat dunne blaadje, als ware 't hem te zwaar, op den
grond laat vallen, roept hij, neenschreeuwt hij het uit
„Geslaagd God dank Geslaagd
Dat zijn zoo van die oogenblikken, die men nooit vergeet.
Wat ging dat papier dien middag naar bloedverwanten
en belangstellende vrienden, om hen deelgenoot te maken
van die blijde tijding
Want het was werkelijk een blijde tijding! 'tWas niet
alleen de groote inspanning van 't kind, die hier werd be
loond, maar wel degelijk ook de groote opofferingen van
de zijde der ouders. Zoo heel breed hadden zij 't niet en
men had zooveel boeken noodig en nu en dan nog e9n
extra les. Maar dat alles was nu geleden. Nu zou er wel
spoedig eene plaatsing volgen, want een jaar of wat gele
den, toen hun kind de studie in vollen ernst begon aan
te pakken, was er zoo'n gebrek aan personeel, dat de ge
meentebesturen het salaris gedurig moesten verhoogen en
nog dikwijls niemand konden bekomen.
Ja, goede monschenZoo is 't geweest, maar zoo is 't
nu niet meer. Weet gij dan niet, dat men eene massa
normaalscholen heeft opgericht; dat het eene harddraverij
was, om daartoe te worden toegelaten dat langzamerhand
het aantal kandidaten voor de akte van onderwijzer eenige
honderden bedroeg; dat menigeen vrij wat verstandiger
had gedaan, om een handwerk te kiezen, toen hij 14 jaar
oud was, dan dat hij voortgesukkeld zijnde en zijn hoofd
afgetobt hebbende, nu op zijnachttiende öf voor zijn
examen zakt en niet weet, wat hij dan moet aanvangen,
öf de akte wel bekomt, maar maanden lang rondloopt,
terwijl hij bij elke mogelijke vacature solliciteert, als is 't
salaris aanmerkelijk minder geworden en toch herhaaldelijk
wordt teleurgesteld, zoodat men het wel een witte raaf
mag noemen, wanneer men tot de gelukkigen behoort, die
aangesteld worden. --
Ziedaar onder zooveel anderon een voorbeeld van uiter
sten, die elkander raken in onze maatschappij. Evenals in
zoovele andere opzichten heeft men zich ook hier aan de
grootste overdrijving schuldig gemaakt. Er was gebrek, dat
viel niet te ontkennen, maar wanneer men de helft van
't aantal normaalscholen had opgericht, zou men met meer
overleg hebben gehandeld. Wat zijn nu de gevolgen?
Vooreerst, dat de markt meer dan overladen is; dat
daardoor eene menigte jongelieden geene plaatsing kunnen
bekomen en verscheidenen van hen nu niet weten, hoe zij
op eene fatsoenlijke wijze aan den kost zullen komen. Om
nu nog een handwerk te leeren, daarvoor zijn ze te oud,
en menigeen met zoo'n dosis geleerdheid in het hoofd,
bedankt er dan ook hartelijk voor. Wat rest hun dan nog
Dan moet een of andere spoorwegmaatschappij of kantoor
een toevluchtsoord openen, en wat ze daar verdienen, is
nog niet eens zooveel als 't minste salaris van een onder
wijzer. Zoo ontstaan de half blankheertjes, de scharrelaars
Nog meer. Toen de regeering inzag, dat men overdreven
had, ging men, ook ter wille van de schatkist, hier en daar
normaalscholen weer opheffen. Een wijze maatregel voor
zeker, maar waarbij men wel eens niet bedenkt, hoe menig
hoofdonderwijzer in den tegenwoordigen tijd, waarin men
nog al wat noodig heeft, op eens van eenige honderde
guldens inkomen werd beroofd, die men nu eenmaal op
zijn budget als inkomsten had geboekt en waarvan men
nu het gemis dubbel onaangenaam gevoelt. Al die toestan
den zouden niet ontstaan zijn, wanceer men behoorlijk
had overwogen en niet de waarheid van de spreuk „dol
of mal" over 't hoofd had gezien.
Deutinchem. 1v. tl. "Velde IVIz.
Binnenlandsch Nieuws.
Wordt Vervolgd.
Huitenlandsch Nieuws.
Schagen, 6 Juni '88.
Ten opzichte van het op a. s. Zaterdag vastgestelde
beproeven der brandspuiten, deelen wij, tot goed begrip voor
belanghebbenden mede, dat daartoe (zie de bekendmaking der
gemeente) alleen worden opgeroepen de spuitplichtigeu,
u
om zijne lippen; hij wist toch maar al te goed, welke plannen
de majoraatsheer eigenlijk smeedde met betrekking tot den
dochter van baron van Almenrode. Deze, in het bezit van een
groot vermogen, daarbij toegerust met alle voorrechten naar
lichaam en geest, moest de gemalin worden van Wolf van Wolfen-
stein. Het was voor Frans ook geen geheim, waarom zijn
gebieder dit huwelijk boven alles tot stand wenschte te zien
gebracht. De schurk was er mede de schuld van, dat het
vroeger voor onuitputtelijk geldende landgoed van den graaf
zeer achteruit was gegaan. Ofschoon men graaf Wolf in het
algemeen nog voor een der machtigste en rijkste grondbezitters
hield, wisten toch reeds eenige ingewijden, hoe het eigenlijk
met zijnen geldelijken toestand gesteld was. Slechte oogsten
en nog meer het wanbeheer, dat Frans dien graaf Wolf
goedschiks of kwaadschiks wel had moeten vertrouwen hield,
zoowel als de ongunstige tijdsomstandigheden, hadden het met
schulden bezwaard, zoodat er op de landgoederen van den graaf
zware hypotheken stonden. Ook was het persoonlijk vermogen
van Wolf zoo tamelijk verteerd en hij had behalve dat nog
vele schulden. Het majoraatsgoed was nog wel onbelast, doch
dat kon volgens 's landswetten ook niet bezwaard worden, daar
het na zijn dood onverminderd aan den oudsten zoon zou
toevallen.
Daarom stelde de majoraatsheer alles in het werk, om zijn
zoon een zoo schitterend mogelijke partij te verschaffen. De
inkomsten van het majoraatsgoed waren op verre na niet toe
reikend, om Wolf in de toekomst zulk een benijdenswaardig
lot te bereiden, als hij het nu gewoon was. Kwam echter het
vermogen van baronesse van Almenrode bij de inkomsten uit het
majoraat, dan was Wolf van Wolfenstein voor altijd geborgen.
Reeds herhaaldelijk had de oude graaf zijn oudsten spruit
een vingerwijzing gegeven, hoe hij het gaarne zou zien, wan
neer hij zich meer wijdde aan Angelika. Tot nu had echter
de jonge graaf Wolf alle vaderlijke vermaningen luchthartig
in den wind geslagen. De kalme, trotsche verschijning van
Angelika lachtte hem volstrekt niet toe. Zij liet hem koud;
ook was hem de omgang met het schoone meisje daarom reeds
onaangenaam, omdat de jonge baronesse niet behoorde tot die
alledaagsche dametjes, die niets kunnen dan oppervlakkig zijn.
Angelika bezat een fijn en diep gevoelend gemoed. Zij was veel
beschaafder dan de meesten harer kennissen, ja, tot zijne ver
bazing had Mi olf ontdekt, dat zij over menig wetenschappelijk
onderwerp zaakkundiger en grondiger kon spreken dan hij
zelve, die toch aan de universiteit zijn opleiding had genoten.
Maar W olf was gewend te schitteren, en het troetelkind der
dames te zijn. Hier, bij Angelika, moest hij echter spoedig
ontwaren, dat de groote nietigheid van zijn innerlijk wezen,
trots het schitterende uiterlijk, duidelijk aan den dag kwam.
Daarom vermeed hij eiken omgang met haar en het allerminst
dacht hij er aan, eenmaal de jonge barones tot zijne gemalin
te maken.
De genegenheid, welke zijn broeder voor Angelika koesterde,
was voor hem geen geheim gebleven, want de beide broeders
gingen nog altijd vertrouwelijk met elkander om. Ook was
Wolf een te scherpzinnig opmerker, om niet spoedig te ont
dekken, dat ook Angelika den jongen graaf een warme gene
genheid toedroeg. Dat was echter koren op Wolf's molen. In
plaats van op zijn broeder ijverzuchtig te zijn, omdat deze het
voor hem bestemde goudvischje trachtte weg te kapen, beguns
tigde hij veel meer, tenminste lijdelijk, de ontkiemende liefde
van beiden Voor hem stond immers de wereld open, dacht
hij bij zich zeivenwanneer hij slechts wilde, behoefde hij
maar de hand uit te steken, dan zouden er aan eiken vinger
wel dadelijk een paar verbazend rijke goudvischjes toebijten.
De kamerdienaar Frans wilde tot geen prijs het jonge paar
uit het oog verliezen. Gezwind belastte hij een der lakeien
met zijn werk, en snelde toen zoo spoedig mogelijk langs een
anderen weg het niets kwaads vermoedende paar achterna.
Het gelukte hem ongemerkt en bij tijds post te vatten bij
een viersprong en in een groep dicht bij elkander staande
dennenboomen zich te verschuilen. Het toeval was hem gunstig.
Het jonge paar zette zich neder op de sierlijke tuinbank, die
juist voor het dennenboschje stond. De luisteraar spitste de
ooren, om maar geen enkel woord van het onderhoud der beide
jonge lieden te verliezen. Zij spraken op fluisterenden toon.
Zij moesten elkander zeer veel en liefs hebben te zeggen.
Op eens vertoonde zich een duivelachtige, hatelijke grijns
lach om de lippen van den bespieder; hij had opgemerkt hoe
de beide harten een eeuwig verbond hadden gesloten. De
kleine, schalksche liefdegod, Amor, had de overwinning behaald.
Langzaam en onhoorbaar sloop de kamerdienaar uit zijn
schuilhoek, zonder dat de minnenden hem ontdekten. „Dat
was een meesterstuk van mij," fluisterde hij in zich zeiven,
terwijl hij naar het gedeelte van het park terugkeerde, waar
het gezelschap zich vermaakte en waar zijne tegenwoordigheid
weder werd vereischt. „Zoo, zoo, mijn mooie mijnheer Erich
gij zijt dus verliefd op het vette goudvischje van Almen
rode Dat zal moeielijk gaan, zeer moeielijk gaan, denk
ik," meende hij, terwijl hij staan bleef en zijn gelaat afschu
welijk verwrongen werd. „Ik herinner mij nog zekere geschie-
denisjes, mijn waarde heer, toen gij mij meendet te moeten
trappen als een worm maar Frans laat zich niet trap
pen, het aller minste niet van den zoon van een van
een landlooper zonder vaderland," zeide hij grijnzend, behage-
lijk zijn handen wrijvende. „Gij weet niet, hoe machtig ik
ben, mijn beste jongen ik zal er wel voor zorgen, dat
uw liefdesdroom bij tijds afloopt."
Wanneer de minnenden in dit oogenblik het wraakzuchtige,
door haat verwrongen gelaat van den gewetenloozen schurk
hadden kunnen zien, dan zouden zij zeer waarschijnlijk niet
zoo onbeperkt vertrouwen gesteld hebben in een gelukkige en
blijde toekomst.
Nu echter maakten zij in hunne onwetendheid duizenderlei
plaunen voor den blijden morgen. Het was hen onbeschrijfelijk
te moede, zooals het slechts twee harten kan zijn, die den
j ondragelijk geworden ban van een zoet geheim verbroken hebben
en nu wederkeerig weten, hoe oneindig zij elkander beminden.
die wonen in de kom dezer gemeente. Van deze verplichting
zijn dus vrijgesteld al de spuitplichtigen, wonende in de wijken
G. H. I. en K.
De heer Jb. Fraij Az., werkzaam aan 't secretarie te St.
Maarten heeft dezer dagen met gunstig gevolg het examen voor
't secretarisambt afgelegd.
De heer J. Bakker, klerk ter Secretarie der gemeente
Beverwijk, heeft insgelijks met goed gevolg het examen voor
het secretaris-ambt afgelegd.
Voor de bewoners van Kolhorn en Barsingerhorn is
sedert 1 Juni j.1. weder eene geschikte gelegenheid opengesteld
om eiken dag op de eerste en de laatste treinen naar Amster
dam te komen. De Heer P. Keuris is opgetreden als onder
nemer van een vasten wagendienst voor personen en goederen,
tusschen Barsingerhorn (Öosterbrug) en het station Schagen.
Hoe schadelijk aanhoudende droogte voor houders van
eierleggende huisdieren, die gewoonlijk er op uitzijn de uit de
gaten liggende regenwormen te snappen, wezen kan, kan opge
maakt worden uit het volgende feit.
De eendenhouder P. Reus te Groenveld, gemeente Sint Maarten
verkreeg, na den onbeduidenden regen op 19 Mei 1.1. 4 dagen
achtereen van de 117 eenden eiken dag 115 eieren en den dag
daaropvolgende 117, dus van eke vogel één ei. Thans, met
deze sterke droogte is dit getal gehaald tot op ruim 20 eieren,
ofschoon de tijd, waarop gewoonlijk het leggen vermindert, nog
niet gekomen is.
Een arme kelderbewoner te Amsterdam had het gelukje
eene som van f 1400 uit de loterij te trekken. Dit bracht hem
zoo uit de plooi, dat toen z;ine vrouw er Zaterdag-morgen een
klein bedrag had afgenomen, hij zich zoo driftig maakte, dat
hij haar met een zak vol rijksdaalders om de ooren sloeg. Het
mensch bekwaam zoodanige verwondingen, dat de hulp van een
apotheker moest worden ingeroepen.
In een dorp in de nabijheid van Amsterdam woont een
oude melkverkoopster, die sedert geruimen tijd niet in staat was
geweest hare huishuur te betalen. De verhuurder had geduldig
gewacht totdat betere tijden zouden komen, maar ten slote duurde
het hem al te lang en hij zocht de juffer op om haar eens
hartig tot betalen aan te manen.
Na heel veel vieren en vijven gooide men 'top een accoordje.
De oude vrouw had nog eene koe in eigendom, die zij beloofde
te zullen verkoopen, waarvan de huisheer de helft van de
opbrengst voor zijne huur zou krijgen. De brave man die het
beest met het oog van een kenner had opgenomen, meende,
dat hij op die manier bij de zaak niet te kort zou komen.
Den volgenden dag bood de juffer de koe aan den slachter van
het dorp te koop aan, maar vertelde hem, dat hij het dier
enkel kon krijgen, als hij ook hare kat kocht.
„Die kat is wel wat duur," zeide zij, «want je moet er mij
honderd-en negentig guldeu voor geven, maar daar staat tegen
over, dat je dan ook de koe voor een prikje en wel voor een
rijksdaalder krijgt.
De koop werd werkelijk gesloten en zegevierend bracht het
slimme wijfje den armen huisheer de hem toe komende vijf-
en-twintig stuivers, ter voldoening van de huur. De man was
woedend, maar verplicht zich in de droeve omstandigheden te
schikken en moest ten overvloede nog ondervinden^ dat de
bewoners van het dorp, die de slimme fopperij vernamen, dagen
achtereen schudden van 'tlachen.
Den lsten zijn van de geldleening van 1869, ten laste
van het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, groot f 1000.000,
de volgende seriën uitgeloot: 521, 1117, 1252, 1457, 1574,
2725, 2967, 3261, 3657, 3667, 3753, 4585, 4852, 5112,
5445, 5679, 6802, 6979, 7490 en 7917. De nummers 150
in deze seriën worden betaald met f3.
De nieuw opgetreden Minister van koloniën had laten
onderzoeken welke couranten er aan het departement gelezen
werden. Daarna was opmerking van Zijne Excellentie gekomen
dat men de A.rnhetn$che Ctwel kon missen, en er een nieuw
abonnement mo.st worden genomen op: Be TijdStandaard,
Noord-Brabander en Nieuwe Prov. Groninger [het door ds.
Brummelkamp geredigeerde orgaan der anti-revol. partij.) R.N.
ie Kolmscbate (Diepenveen) heeft een driejarig knaapje
een schuurtje, staande naast de woning van den landbouwer
Pasman, in brand gestoken. Hij bezigde daartoe lucifers, die
hij had weten machtig te worden, en vertelde dat hij een
„Paaschvuur" had aangestoken.
Wekelijksch F»olitiek Overzicht.
De overtocht van Keizer Friedrich naar Potsdam, die zonder
nadeelige gevolgen voor den gezondheidstoestand van den Monarch
volbracht werd, viel gelijktijdig samen met eene nieuwe minis-
triëele crisis, die duidelijk bewijst, hoezeer diegenen het bij hetT"
rechte einde hadden, die reeds in de eerste proclamatie van den
souverein aan den rijkskanselier de kiemen ontdekten van eene
reeks van meenings-verschillen tusschen beiden. Vorst Bismarck
kwam hals over kop van zijn landgoed naar de hoofdstad toen
hij bericht ontving, dat de keizer aarzelde, het wetsontwerp te
onderteekenen, hetwelk door het Huis der Afgevaardigden en
door het Heerenhuis was aangenomen, met betrekking*" tot de
verlenging vau de zittingsduur der Pruisische wetgevende macht
van drie op vijf jaar. Een dergelijke rijkswet had de opvolger
van Keizer Wilhelm, wiens formeele onderteekening nog aan het
ontwerp ontbrak, reeds met een zekeren tegenstand in werkin»
gesteld. Deze nieuwe verordening in Pruisen scheen den drager
der kroon nu te bedenkelijker, als zij eene ingrijpende grond
wetsherziening noodig maakt, die juist door het keizerlijke
regeeringsprogram beslist verworpen was geworden.
Vorst Bismarck trad tusschen beide en op zijn drijven ver
klaarde het geheele ministerie, dat het met deze wet over de
verlenging van den zittingsduur zou staan of vallen. In zime
korten regeenngstijd zag Keizer Friedrich zich voor de derde maal