AlfElECl
MïrtÉ- k LiiliwW
En vergBBf ons onze schulden!
Zondag, 24 Juni 1883.
31ste Jaargang. Uo. 2205.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
Uitgever: J. WINKEL.
Rurcau: SCHAGEK, Laan, D, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
MATIONALE MILITIE.
„De nachtegaal verstomt in 't woud,
't Viooltjen bloeit niet meer;
Maar 't zeisjen blinkt in 't golvend goud
En de airen vallon neer.
„De bloesems zijn gerijpt tot vrucht,
Die tusschen 't loover zwelt,
Bezieling ademt door de lucht
En volheid woont op 't veld.
„Vervulde hoop lacht overal
In dreef, in beemd, in woud;
Geen plekjen zelfs in 't diepste dal,
Waar zij geen hoogtijd houdt.
Roman van GEORGE HöCKER.
„Gods vaderliefde zegent de aard
In milden overvloed,
En wederliefde, aan dank gepaard,
Ontgloeit het koudst gemoed."
Ik kan mij niet weerhouden, dezen keer mijn kroniek met
dit lieve, gevoelvolle versje aan te vangen; het heet „Zomer"
en werd in Juni 1862 geschreven door den zangerigen
dichter S. J. van den Bergh. Het is volkomen toepasselijk
op de schoone, warme, zonnige dagen, waarin we ons hier
gisteren en heden'mochten verheugen; en om uitdrukking
te geven aan de gevoelens, die dan, na al de doorgestane
koude en guurheid, het hart vervullen, is het proza eigen
lijk te kalm en te dor, en moeten we bij den dichter onze
woorden en beelden gaan borgen.
Nu, Amsterdam heelt den langverwachten zomer met
open armen ontvangen. In ons Vondelpark, dat zich aan
alle kanten in een groenend en bloeiend feestkleed scheen
gedost te hebbeD, hield hij gisteren een druk bezochte
receptie; op sommige punten zag het er uit alsof er een
reusachtigen hoorn van overvloed met amazones, ruiters,
rijtuigen, velocipèdes en wandelaars over het park was
uitgestrooid. De ondernemers (directeuren noemen ze zich
tegenwoordig) van publieke vermakelijkheden in de open
lucht zullen, dunkt mij, vau pleizier een rondedansje ge
houden hebben. Want de goede tijd is voor hen thans
aangebroken; de tijd dat men overdag zijne bezigheden
zoo spoedig mogelijk afdoet en zich haast om, zoodra de
avond aanbreekt, een verfrissend en verkwikkend zitje op
te sporen. Tot dusver waren de gelegenheden daartoe nog
niet bijzonder in trek, daar de Junimaand meer aan bet
winter- dan aan het zomerseizoen deed denken; maar
thans zal het beter gaan en de trams en havenbootjes zijn
dan ook 's avonds na zessen opgepropt met blazende en
puffende Amsterdammers, die „de muffe stad ontvlieden",
dm iD de schoone natuur wat frissche lucht te gaan happen.
En voor dezulken, die wat al te traag en te lusteloos zijn
uitgevallen, doen de ondernemers bovendien nog aller
lei pogingen om ze te loKken. Muziekuitvoeringen be
ginnen in dit opzicht al wat oudbakken te worden. Overal
kan men tegenwoordig, onder het drinken van een potje
bier, een mopje van Strausz of Millöcker gaan hooren.
Daarom beproeft men het nu eens in den laatsten tijd met
het oplaten van luchtballons; dit amusement amusanter
voor degenen die er naar kijken, dan voor degeen die er
mee reizen gaan, adres aan de heeren die verleden week
een onvrijwillig bad in de Zuiderzee genomen hebben
is hier thans bijzonder in trek. Laatst ging er op één en
denzelfden dag op twee verschillende plaatsen een ballon
in de hoogte, 't Is een soort van wedstijd, wie het meest
de belangstelling en de dubbeltjes van het publiek tot
zich zal lokken. Precies als van den winter met de tooneel-
directies: op één avond kon men het blijspel „Durand en
Durand" in drie verschillende schouwburgen gaan zien!
Over luchtballons en schouwburgen schrijvende, kan ik
meteen vertellen, dat wij hier de geheele voorgaande en
het begin van deze week kermis hebben gehad. Kermis
hoor ik mijn lezer vragen, daar bij bedenkt dat dit veel
belasterde volksvermaak reeds sedert lange jaren te Am
sterdam is afgeschaft. Nu ja, niet zulk een kermis als te
Schagen, met poffertjeskramen en goochelaarstenten, maar
een verkiezings-kermis, met een gansch rumoerige
uitstalling van groote woorden, een oorverdoovend gedreun
van de groote trom der reclame, en een drukken handel
in kwakzalvers-argumenten. Ook zijn er salte-mortales
op het slappe koord der logica gedaan, die de beste
koorddanser op de Scbager kermis niet zou verbeterd heb
ben. Wat een drukte en een spectakel 1 Het gold eene
herstemming voor een lid van den Gemeenteraad en de
SCHABËR
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIÏJN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prys per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÏN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meerf0.lt
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester van Schagen, daartoe ontvangen hebbende
de noodi^e aanschrijving, brengt ter voldoening aan de bestaande
voorschriften, ter algemeene kennis, dat, tegen den 2en Jutii
a. s. tot den werk el ij ken dienst wordt opgeroepen, de verlofganger
van de lichting 1886, Johannes Jacobus Keet, behoorende tot
het korps Genietroepen, om op den opgegeven datum vóór des
namiddags 4 nre bij zijn korps te Utrecht present te zijn.
Schagen, den 22en Juni 1888.
G. LANGENBERG.
29.)
XIV.
Weinige weken na het vertrek van den jongen toekomstigen
majoraatsheer, had diens vader het ongeluk, bij het gaan
door een der vertrekken met een zijner voeten verwikkeld te
geraken in een der kostbaarste tapijten en rechtuit op den
grond te vallen. Graaf Wolf had daarbij zijn voet zoodanig
bezeerd, dat hij niet in staat was zich weder op te richten en
met van smart verstikte stem om hulp moest roepen. Het bleek
al spoedig, dat hij met den linkervoet niet meer kon loopen;
men moest hem te bed brengen, de voet zwol terstond op en
de per renbode uit de stad ontboden geneesheer verklaarde
schouderophalend, dat hij den linker enkel had verstuikt en de
pezen waarschijnlijk gescheurd waren; in ieder geval zou de
genezing slechts zeer langzaam gaan en gedurende dien tijd
moest graaf Wolf onafgebroken het bed houden-
Dat was een harde slag voor den verlaten man, het leven
was hem toch eigenlijk reeds meer tot last. Hoe dikwijls was
hij des nachts, wanneer alles om hem heen sliep en rustte, van
zijn leger opgestaan, omdat de onrustige geest in hem, hem
niet langer meer op het zachte peluw rust gunde. Dan was hij
naar het vensier gegaan en, dit openende, had hij de koele nacht
lucht begeerig ingezogen en naar het rijk met schitterende
sterren bezaaide uitspansel gestaard en gezucht, of hij had
rusteloos in zijn kamer heen en weder geloopen, de handen op
den rug en met doffen blik. Nu moest hij, misschien maanden
achtereen onafgebroken en bewegenloos op het bed doorbrengen,
niet meer in staat, den knellenden vijand in zijn gemoed te
ontvluchten. Hij zou de uren zien komen en in eindelooze
marteling verstrijken, alleen met zich zeiven en zijn smart, en
hij zou denken en telkens weder denken moeten en er was
niets in den hemel noch op de aarde, wat graaf Wolf meer
vreesde, dan het denken, dan de verteerende herinnering aan
een ellendig verleden reeds bij de gedachte aan dit lot trad
het koude zweet hem op het voorhoofd en verwarde, fantas
tische gestalten traden dan aan zijn legerstede en strekten hunne
ontvleeschte doodsarmen dreigend naar hem uit.
Zoo was het dan niet te verwonderen, dat de met zich
zeiven in tweestrijd geraakte man een lastige en ongeduldige
zieke was, wien niemand het naar den zin kon maken. Ook
Frans, de kamerdienaar, had in die dagen zelfs veel te dulden.
Wilde hij zich e^ns voor eenige uren uit het slot verwijderen,
dan was hij nauwelijks heengegaan, of graaf Wolf had herhaal-
delijk om hem geroepenkwam hij terug, dan werd hij door
den zieke met eeu vloed van verwijten overstelpt, hetgeen de
laatste dan in gebukte, onderdanige houding verdroeg. Gelukkig
voor den zieke, dat hij den sardonischen, bijna verachtelijken
lach niet zag, die in zulke oogenblikken zetelde om de dunne
lippen van zijn vertrouwden dienaar.
Spoedig zou er intusschen voor den lijder hulp opdagen van
een zijde, van welke hij die wel het minste had verwacht.
De gravin was eenigen tijd op reis geweest; zij had gevolg
gegeven aan de uituoodiging eener bevriende familie en met zeer
opgeruimd hart het voor haar ongezellig geworden slot Wolfen-
stein verlatennauwelijks vernam zij evenwel het ongeval,
hetwelk haar gemaal had getroffen, of zij keerde tot dezen ten
spoedigste terug en nam vrijwillig het moeielijke ambt van
verpleegster op zich. In het eerst scheen het den graaf meer
verdriet dan vreugde te bereiden, onafgebroken zijne gade
die hij nog altijd lief had, om zich te zien. Hij kon er zich
niet tegen verzetten, maar het zoo ernstig geworden gelaat
van Clotilde scheen voor hem een stil verwijt te bevatten, door
hetwelke hij zich maar al te zeer getroffen gevoelde. Langza
merhand geraakte hij toch verzoend met de voorbeeldelooze
zelfopoffering zijner gemalin. Wanneer zij gedurende de einde
loos lange nachten, in welken graaf Wolf het meest te lijden
had, naast zijn bed zat, zijne vermagerde hand in de hare
hield en geduldig bij hem wachtte, dan waande de zieke zich
onwillekeurig teruggeplaatst in vroegere, schoone tijden. Hij
lag dan zeer stil op zijn kussen en staarde onafgebroken in
het nog altijd schoone gelaat zijne gemalin. Dan scheen de
droeve, zware tijd, dien de laatste twintig jaren over hem be
schoren hadden, vergeten en hij kon zich overgeven aan den
waan, alsof de vroegere dagen van levensgeluk waren terug
gekeerd. In zulke oogenblikken was het ook, alsof de harten
der echtgenooten in het oud vertrouwen elkander hadden terug
gevonden maar als door een schrillen wanklank werden zij dan
telkenmale getroffen, bij het verschijnen van den kamerdienaar,
die zwijgend en met onhoorbare schreden dikwijls onverwacht
het ziekenvertrek binnen sloop en dan de een of andere bezig
heid daar verrichtte. Het was vreemd, dat Frans juist altijd
in zulks oogenblikken in de kamer kwam, wanneer graaf Wolf
eene onuitsprekelijke behoefte gevoelde, zijne vrouw algeheele
bekentenis te doen van zijn zoo drukkend geheim.
Ook gravin Clotilde gevoelde instinktmatig, dat de kamer
dienaar er belang bij had, haar zoo weinig mogelijk ongestoord
met haren gemaal alleen te laten, alsof de door haar gehate
mensch vreesde, dat in het tegenovergestelde geval er iets zou
kunnen plaats hebben, wat voor hem en zijne belangen onge-
wenscht zou kunnen zijn. Natuurlijk was deze ontdekking, op
welke zwakke voeten ook steunende, volkomen geschikt, den
diep ingekankerden afkeer, dien gravin Clotilde koesterde
jegens den kamerdienaar van haar gemaal nog in hoogere
mate te doen versterken.
Het aanhoudend nachtwaken aan het ziekbed van haar ge
maal had intusschen bij de tengere lichaamsgesteldheid der
gravin bij haar eene ziekelijke zenuwachtigheid teweeggebracht;
zij was niet meer van plan, gelijk vroeger zich er toe te be
perken, de aanmatigingen van den hatelijken man met minach
tenden ongenaakbaren trots te beantwoorden.
Op zekeren keer, toen graaf Wolf, die reeds half en half
aan de beterende baud was, een uurtje sluimerde, verliet gra
vin Clotilde het slaapvertrek, om een wandeling door het park
te maken. Toen zij in de voorkamer den kamerdienaar aantrof
en meende te bespeuren, hoe deze onder eene beleefde, eerbie
dige buiging, een spottend lachje verborg, ging zij snel be
sloten naar hem toe. »Gij zij een onbeschaamdezeide zij,
den man met vlammenden blik metende. „Ik heb u reeds dik
wijls genoeg te kennen gegeven, dat ik uwe aanwezigheid in
de ziekekamer van mijn gemaal niet duld ik beveel u
nu, dat gij mijne wenken gehoorzaam zult nakomen.*
De kamerdienaar richtte zich op uit zijn gebogen houding,
hij nam een uitdagende houding aan en staarde de voor hem
staande gravin met zulk een uitdrukking van gruwzame wreed
heid en toch zonderlingen gloed aan, dat zij de oogen getroffen
nedersloeg en onwillekeurig bloosde. »Gij zult mij toestaan,
mevrouw, in het vervolg gelijk vroeger, naar mijn beste over
tuiging mijn plicht te vervullen,* was alles, wat Franz na
een korte pauze op den hem eigen koelen toon antwoordde.
De schoone oogen der gravin vlamden van toorn. »Gij durft
het wagen, u bepaald te verzetten tegen mijn wilriep zij
uit, «hoed u ik heb uwe onbeschaamdheden met stilzwijgen
verdragen, maar nu is de maat overvolnog een enkele
ongehoorzaamheid aan mijne bevelen en ik zal er voor zorgen,
dat mijn gemaal u dadelijk ontslaat.*
Een honend lachje vertoonde zich op het terugstootende
gelaat van den dienaar. »Gij zoudt n zelve dan een nederlaag
berokkenen bij mijnheer den graaf," meende hij gelaten.
i Onbeschaamde
,Ik zeg slechts de waarheid," antwoorde Frans koelbloedig.
Zelfs wanneer het mevrouw de gravin mocht behagen, haren
gemaal te laten kiezen tusschen haar en mij ik ben er
vast van overtuigd, dat ook in dit geval de graaf mijne trouwe
verkleefdheid niet ontberen kan."
Nu verbleekte de gravin. ,Ik zal onmiddellijk mijn gemaal
van uw driestheid onderrichten, zoodra hij genezen is," zeide
zij uitdagend.
,Dat staat u natuurlijk vrij wanneer ik u evenwel
een goeden raad mag geven, dan zou ik dat maar niet
beproeven."
Als de gravin geen antwoord gaf, maar minachtend de schou
ders ophaalde, trad de kamerdienaar een schrede op haar toe
en mat met zulk een doorborenden blik.» dat zij op nieuw