ifi- Mliili.
El vergeef ons onze schilden!
Donderdag, 16 Augustus 1838.
31ste Jaargang. Ho. 2220.
I
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCIIitGEHT. Gaan, I), 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
J A C II T.
Binnenlandsch Nieuws.
SCHAGE8
RAWT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÊN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f8.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTlEN van 1 tot 6 regels fO.76; iedere regel meerfO.lt
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
De Burgemeester der gemeente Schagen;
Brengt ter kennis van belanghebbenden, bet navolgende
De Commissaris des Konings in Noord-Holland,
Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten dier provincie d.d.
25 Juli 1888, no. 21;
Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857. (Staatsblad no. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden:
lo. dat in Noord-Holland de jacht op klein wild, met
uitzondering van die op faizanten, zal worden geopend op Zater
dag, 1 September 1888, met zonsopgang
2o. dat de jacht op faizanten zal worden geopend op
1 October 1888, mede met zonsopgang;
3o. dat de korte jacht dagelijks, met uitzondering van
den Zondag, en de lange jacht alleen op Woensdag en
Zaterdag zal mogen worden uitgeoefend.
En zal deze in het Provinciaal blad worden geplaatst en voorts
in elke gemeente van Noord-Holland worden aangeplakt.
Haarlem, 30 Juli 1888.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(get.) SCHORER.
Schagen, 10 Augustus 1888,
Do Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der Gemeente Schagen,
brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier gemeente,
dat het kohier No. 1 voor de belasting op het personeel, dienst
jaar 1888/89 op den 9dcn dezer door den Heer Provincialen In
specteur in de Provincie Noord-Holland is executoir verklaarden
Roman van GEORGE HöCKER.
44.)
XXI.
Toen Martin den jongen graaf Wolf hielp zijn paard op de
been brengen, raakte hij onwillekeurig diens hand aan. Martin
huiverde, alsof hem een adder had gestoken. Tegelijkertijd was
zijn blik gevallen op de rijkelijk met ringen versierde hand
van den jongen aristocraat. Toen was het Martin alsof zijn
blik gedurende eenige oogenblikken beneveld werd. Telkens
weder keek hij naar diezelfde hand van den jongen graaf
geen twijfel, aan dien pink, achteloos opgeschoven en gedeel
telijk verscholen achter een schitterenden diamantenring, stak
die kleine, eenvoudige ring, dien Martin eenmaal op zekeren
kermisdag in de naburige stad voor zijn geliefde had gekocht.
Het was dezelfde smalle ring, dezelfde blauwe steen en het
sierlijk daarin gegraveerde vergeet—mij-niet.
»Mijnheer mijnheer,* riep Martin eindelijk uit en
vatte onwillekeurig den ander stevig bij den arm.
//Mat wilt gij nu?' beet Wolf hem hoogmoedig toe, ter-
wijl hij tevergeefs poogde, zich uit Martin's had los te maken.
//Is dat een manier, om iemand in het woud aan te val-
jen Gij gelijkt wel een struikroover, hè Daarbij
het hij den teugel van het paard los en trachtte nu met de
hand, die hij vrij had, in zijn zak te komen, om een wapen
te grijpen.'
Maar Martin deed eem spottend gelach hooren. «/Gij behoeft
voor mij niet bang te zijn, mijnheer, ik ben niet van plan, u
een'8 Jeed te berokkenen tenminste nu nog niet, tot
antwoord hebt' gegeven," voegde hij er op doffen
De jonge graaf kon nog altijd niet begrijpen, wat zijn tegen
stander van hem eischfje, maar onwillekeurig rees er een ver
goeden bij hem op, d^.t hij Martin's door woede verwrongen
gelaat reeds vroeger een,maal in zijn leven moest gezien hebben.
4 21jt toch niet Martin Katzenberger, van Wolfenstein
*roeg hij eensklaps, zonder zich er rekenschap van te kunnen
geven, hoe hij zoo in pens op dien naam kwam.
</Dle ben ik, met uw verlof, mijnheer," antwoordde de
n*Tf ï?et dreiëeEden blik, „en gij zijt de oudste zoon van
E van Wolfdnstein. Wilt gij het nu nog langer
enen, dat gij mij ririjn geliefde ontstolen hebt
ned versch°°t van kleur en sloeg onwillekeurig de oogen
6r voor den verwijteenden blik van Martin.
op heden aan den Heer Ontvanger der directe belastingen bin
nen deze gemeente ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezeten, welke daarbij belang beeft wordt alzoo vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te goven, ten
einde alle gerechtelijke vervolgingen welke uit nalatigheid zouden
voortvloeien, te ontgaan.
Schagen, den 13den Augustus 1888.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd
G. LANGENBERG.
Schagen, 15 Augustus '88.
Schagen's Mannenkoor „Euterpe," dat Zaterdag j.1. ten
wedstrijd optrok naar Purmerend, heeft schitterend succes
gehad en behaalde den Eersten Prijs, een Kerguld
Zilveren Medaille, welk feit voor ons Mannenkoor inder
daad van zeer groote en heuglijke beteekenis is. Immers, slechts
16 leden tellende, nog nimmer aan eenigen wedstrijd deelgeno
men hebbende, allen, zelfs tot den geachten Directeur, den heer Jb.
Denijs Jz., dilettanten op muzikaal gebied, onbekend met de
mededingende corpsen, behoorde er inderdaad ijver en moed
toe, om dezen stap te durven wagen.
Omtrent den uitslag van dit Zangers-Concours, lezen wij in
de Purmertnder Courant van heden, het volgende:
„Dat het Zaterdag-avond jl. bij den Zangwedstrijd druk zou
wezen in „de Doele," hadden wij wel verwacht. Wij kregen er
veel schoons te hooren. Toen de strijd ten einde was, zag elk
met spanning de uitspraak van de Jury, bestaande uit de heeren
M. Bouinan, J. Kwast en Jac. J. Ruigrok, met verklaarbare
spanning tegemoet.
Voor hij evenwel een antwoord vermocht te geven, had
Martin hem op nieuw bij de rechter hand gevat en bracht
hem die voor de oogen. „Lieg niet, mijnheer," antwoordde hij
kort en beslist, „het is een man onwaardig, niet de waarheid
te zeggen zie den ring aan uwen pink, dien heb ik
voor mijne geliefde gekocht het was een blijde, geluk
kige tijd, doch dat doet hier niets ter zake, zij zal u dien ook
in een uur van geluk geschonken hebben kortom, mijn
heer, dien ring daar hebt gij van Antje Sturm, ja of neen
Nu ontwaakte toch de trots van den jongen graaf. Met killen
hoogmoed zag hij zijn tegenstander aan en krulde de lippen.
„En wanneer dat nu eens zoo ware, mannetje wilt
gij mij misschien dan ter verantwoording roepen
„Ja, mijnheer," zeide Martin met nadruk. „O, laat toch uw
hand in de rok," antwoordde hij onmiddellijk. „Gij behoeft u
niet voor mij te verdedigen, want wanneer ik uw leven wilde,
dan had ik waarachtig niet gewacht, tot zooeven, toen
ik u herkende, beefde de bijl in mijne hand, en wanneer een
goede engel mij niet verschenen was, dan had ik u met de
bijl den schedel verpletterd nu ligt ze daar in het
boscbje. Wees onbezorgd, ik haal ze niet terug."
Wolf was bleek geworden, maar onwillekeurig echter dwong
een zeker iets in het wezen van den ander hem achting af.
Hij liet dan ook zijn geladen revolver, dien hij steeds bij zich
droeg, in zijn borstzak.
Gedurende eenige oogenblikken heerschte er een pauze en
maten de beide mannen elkander met gloeiende blikken. Wolf
had de teugels van zijn vurig, onrustig trappelend paard om
een zijtak van den naastbijzijnden boom geslagen en leunde
zelve tegen den boom.
„Ja of neen, mijnheer begon Martin nu op zachter
toon. „Is het waar, dat Antje Sturm de uwe is geworden
spreek vrij uit, mijnheer,* zeide hij toen aanmoedigend, „nie
mand hoort dit dan ik en God, daar boven in den Hemel
dat zijt gij mij toch wel schuldig, mijnheer, dat gij mij de
waarheid zegt, als een eerlijk man.'
Er lag iets zoo dringends in het ongekunstelde, eenvoudige
gedrag van den wakkeren man, dat Wolf zelf tegen zijn wil
niets anders kon, maar de waarheid moest bekennen. Hij sprak
vele woorden, waarover hij zich later ten zeerste ergerde. Hij
gevoelde instinktmatig, hoezeer zijn gejaagde houding afstak
bij de eenvoudige waardigheid van Martin. Hij verhaalde hem
in onafgebroken adem, hoe hij Antje Sturin had leeren kennen
en liefhebben en haar had weten over te halen, met hem te
vluchten. Nu was zij zijne vrouw, maar vooreerst nog in het
geheim, want Martin moest begrijpen, dat duizende banden
hem aan zijne familie bonden, dat hij eerst van lieverlede er
aan zou kunnen denken, Antje in zijne kringen in te leiden
en al wat dies meer zij.
Terwijl Martin hem aanhoorde, liet de eerlijke man steeds
„De Eerste prijs, verguld-zilveren Medaille, werd toegewezen
aan „Euterpe" van Schagen, directeur Jb. Denijs Jz.
„Den Tweeden prijs, Zilveren Medaille, ontving „Wormer-
veer's Mannenkoor," directeur A. M. de Jong, terwijl de Derdo
prijs, bronzen Medaille, aan „Zaanland's Mannenkoor" van
Koog a/d Zaan, directeur J. J. M. Sicking werd vereerd.
„De toewijzing geschiedde door de Jury met algemeene
stemmen.
„Voor zoover wij met het oordeel van het luisterend publiek
zijn bekend geworden, hadden wij hier het vrij zeldzame geval
dat Jury en publiek volkomen van één gevoelen waren.
„De uitspraak werd dan ook met luide toejuiching ontvangen,
en menigeen gaf daarna ter plaatse der réunie in geestdriftvolle
woorden lucht aan zijne instemming met dezen uitslag. Schagen
heeft op schitterende wijze revanche genomen van eene vroegere,
naar ons bescheiden oordeel niet geheel verdiende nederlaag.
De kunst, zoo blijkt ons meer en meer, wordt te Schagen met
uitnemend gevolg beoefend."
Het was werkelijk voor „Euterpe" streelend, te mogen be
speuren, dat èn publiek èn mededingende vereenigingen, haar den
haar toegekenden prijs van harte gunden.
Na het concours heerschte dan ook in het Reünie-lokaal
onder de verschillende daar vergaderde corporatiën en zeer vele
belangstellenden een allergenoegelijkste geest en werd er weder-
keerig menig waardeerend woord gesproken.
Daar heerschte in Purmerend allerwege een echt feeste
lijke toon, die nog verhoogd werd, toen Zondag het groot
Gymnastiekfeest honderde gymnasten binnen Purmerend's pa
len bracht.
Zondagmorgen vroeg reeds bracht een telegram de heug
lijke tijding van Schagen's overwinning aan haar belangstel
lende vrienden en plaatsgenooten, binnen onze gemeente.
Alras verkondde het allerwege in de gemeente uitgehangen
„Dundoek," dat Schagen's Burgerij zich verheugde in Euterpe's
meer en meer het hoofd op de borst zakken; eindelijk toen de
jonge graaf niets meer wist te zeggen, slaakte hij een diepe
zucht.
„En zij is uwe vrouw, Antje, voor God en de menschen f'
vroeg hij met ruwe stem.
„Ik zeide het u reeds, dat het zoo is," antwoordde graaf
Wolf haastig. „Maar gelooft niet," ging hij voort, terwijl een
onheilspellend vuur in zijn oogen brandde, „dat ik mij daarom
beleedigingen denk te laten welgevallen, mijn vriend Uwe
wetenschap zal u niets baten, wanneer gij waant, mij te zullen
kunnendwingen, in strijd met mijn wel overwogen plannen, Anna,
eerder dan ik het raadzaam acht, openlijk te erkennen als
mijne vrouw."
Martin schudde zwaarmoedig het hoofd. „Spaar uwe woorden,
mijnheer,* zeide hij. „Gij hebt mij immers niet eens medege
deeld, waar de dochter van den molenaar Sturm verwijlt, gij
hebt alleen gezegd, wat ik reeds lang vermoedde. Uwe
bedreiging mist haar doel, ik vrees u niet, mijnheer,
waarachtig, er zou een ander man moeten komen, dan gij,
die mij zou doen sidderen.' Daarbij lachte hij minachtend.
Na een poos, terwijl hij zwijgend voor zich uit had gestaard,
vroeg hij eensklaps op zachteren toon: „En is Antje gelukkig?'
„Dat kunt gij gelooven, man,* antwoordde graaf Wolf hoog
dravend. „Zij heeft een hemel op aarde, dat verzeker ik u.
Gelooft gij, dat zij haar lot zou willen verruilen, met het nood
lot uw vrouw te worden
„Neen, neen,' zeide Martin, met de hand eene afwijzende
beweging makende. „God zegene haar; wanneer zij maar ge
lukkig is, dan wil ik het gaarne dragen, gelijk God het mij
oplegt Maar gij, mijnheer,* voegde hij er met donkeren
blik bij, „zijt gij ook voornemens, bij het arme, eenvoudige
kind u te bepalen, als een rechtschapen, eerlijk man past
is zij niet bloot een speeltuig uwer luimen, maar uwe echtge-
genoote voor nu en eeuwig, mijnheer?'
Wolf gevoelde onwillekeurig, hoe hij gloeiend rood werd
in het gelaat en zich er over ergerde; maar hij bezat niet
den moed, eene bondige verklaring te geven, doch stelde zich
er mede tevreden, geringschattend de schouders op te halen.
„Het behoeft u niet te steken, mijnheer, wanneer ik u dit
alles vraag," zeide Martin nu op hartelijken toon. „Ziet, mijn
heer, ik heb het recht, u deze vragen te stellen want
zij, wien gij mij ontroofd hebt, zij is mij alles geweest op de
wereld gij hebt mij zoo ellendig gemaakt, zoo diep onge
lukkig doch daarover behoeft gij u niet te bekommeren,'
zeide hij met bevende lippen, „dat behoort hier niet, dat wil
ik alleen met mijzei ven uitmaken eu met Antje,» voegde
hij er op zeer zachten toon bij, „wanneer ik eenmaal voor mijn
hoogsten rechter moet verschijnen doch nu wil ik slechts,
dat zij tenminste het geluk vindt, hetwelk zij bij mij zou ge
vonden hebben; want mijnheer, al ben ik maar een eenvoudig