En yerpef ons onze scliiilfleii!
Zondag, 19 Augustus 1888.
31ste Jaargang. ITo. 2221.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SOI-IGKI, Laan, I>, 5.
Gemeente Schagen
Bekendmakingen.
„Waar niets is, verliest zelfs de keizer zijn recht," zegt
het spreekwoord. En zoo zal ook mijn vriendelijke lezer
wel niet al te streng vasthouden aan zijn recht om weer
het een en ander omtrent onzen aanstaanden historischen
optocht van mij te vernemen, wanneer ik hem plechtig
verzeker, dat er geen nieuws is. Over alles wat den
optocht betreft, heerscht hier in de laatste acht of veertien
dagen een stilte als des grafs, hoewel we nog maar door
twee weken van de groote feestdagen gescheiden worden.
Wij paaien ons nu maar met den troostgeen tijding,
goede tijding. Wij kunnen intusschen verzekerd zijn, dat
de Commissie met rustelooze voortvarendheid hare veelom
vattende werkzaamheden voortzet en wel zorg zal dragen
dat de hoofdstad op den Prinsessedag een goed figuur maakt.
Het tweede, niet-gecostumeerde gedeelte van den optocht
zal bestaan uit verschillende corporatiënnaar aanleiding
daarvan is nu door de regelings-commissie openlijk kennis
gegeven dat Vereenigingen, waarvan leden aan de feest
viering deelnemen, zich met hunne banieren in den stoet
kunnen doen vertegenwoordigen. Ook andere Vereenigingen
kunnen zich met banieren of op andere wijze daarbij aan
sluiten. Daarmee worden de werklieden-corporatiën bedoeld,
de vakvereenigingen, enz. Het is nu eenmaal gewoonte,
dat deze zich bij optochten en dergelijke feestvieringen
niet onbetuigd laten, en ik vind deze gewoonte ook zeer
goed en zeer loffelijk. Maar te bejammeren is het, dat de
werklieden dan in hun „mooie" Zondagsche plunje, als
heeren gekleed, met hoogo kachelpijpen op en witte garen
handschoenen aan, achter den stoet meeloopen. Ik kan het
niet helpen, maar dat geeft mij altijd het idéé van een
begrafenis, ondanks de wapperende banieren en de schet
terende muziekprecies of het voorste (gecostumeerde)
gedeelte van den stoet door het achterste gedeelte plecht
statig „naar zijn laatste rustplaats" wordt geleid. Hoeveel
prettiger, schilderachtiger en natuurlijker zouden de
arbeidersgroepen er uitzien, wanneer de timmerlui, scheep
makers, drukkers enz., in hun werkpak paradeerden,
liefst elk met een stuk gereedschap in de hand. Dat zou
kleur en leven en een pittig aspect aan het geheele schouw
spel geven Van de in hun heerenpakje meeloopende werk
lieden kan men dat waarlijk niet zeggenonwillekeurig
bederven zij, door den eentonieen aanblik van al die mannen
met zwarte jassen en hooge hoeden, veel van den aange-
namen indruk, door het gecostumeerde deel van den stoet
gemaakt.
Doch, zooals ik zei, de gewoonte wil het nu eenmaal
zoo, en die laat zich niet zoo maar in een ommezientje
eeD anderen kant heen sturen. Wij kunnen het a.s. Maandag
hier weer zien aan de van ouds gebruikelijke viering van
den „Hartjesdag" door de kinderen (en groote menschen)
der volksklasse. Die feestviering, als het dien naam dragen
mag, dagteekent nu reeds uit den grafelijken tijd, toen de
Willems en de Florissen en de Aernouts nog jaarlijks in
de Haarlemsche duinen ter hertenjacht togen, en is dus
meer dan zes eeuwen oud. Doch de herriniieriug blijft nog
altijd gehandhaafd en gevierd, al is het dan ook niet
meer op zoo groote schaal en op zulk een rumoerige wijze
SGHARËR
Alpieei
COURANT.
MirtÉ- Liiboibl
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN 8TDKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.00.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.16
Groote letters worden aa&r plaatsruimte berekend.
De Burgemeester der gemeente Schagen
Gezien art. 23 en 29 van het Politie-reglement dezer gemeente
Verleent vergunning aan de tappers, om op Dinsdag den
21 en Augustus a. s. na bezetten tijd, te mogen tappen, muziek
te laten maken en danspartijen te doen plaats hebben.
Schagen, 17 Augustus 1888.
Do Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, gelot op art. 89a
van het Politie-reglement dier gemeente, brengen ter algemeene
kennis;
a. het is, in het belaDg der openbare veiligheid op Dinsdag,
den 21en Augustus a. s., verboden, in de kom der gemeente
anders dan STAPVOETS te rijden.
b. de rijtuigen welke op dien dag, de afgesloten harddravers-
baan op de Gedempte Gracht moeten overgaan, zullen op die
baan steeds RECHTS AAN moeten moeten houden. De be
stuurders of geleiders gedragen zich verder stipt naar de aan
wijzing der aldaar aanwezige politie.
Overtreding wordt gestraft met een boete van 5.
Schagen, 17 Augustus 1888.
Burgemeester en Weihouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der Gemeente Schagen,
brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier gemeeute,
dat het kohier voor het Patentrecht over het dienstjaar 1888, op
den 15dcn dezer door den Heer Provincialen Inspecteur in de
Provincie Noord-Holland is executoir verklaard en op heden aan
den Heer Ontvanger der directe belastingen binDeD deze gemeente
ter invordering is overeegeren.
Roman van GEORGE HöCKER.
44.) xxn.
De herberg „Het hongerige hert", gelijk een kleine spelonk
door het volk genoemd werd, die niet ver van het dorp Wol-
lenstein in het bosch stond, verheugde zich reeds sedert eenige
maanden in voorname logé's, gelijk men die daar geenszins
gezocht zou hebben. Graaf Albert van Wolfenstein en zijn
waardige telg hadden hun intrek genomen in de befaamde
herberg. Minder, omdat zij zich tot dezelve bijzonder aan-
Setrokken hadden gevoeld, maar omdat de nu eenmaal in het
orp bestaande haat tegen alles, wat den naam Wolfenstein
droeg, het den waard der dorpsherberg onmogelijk had gemaakt,
hen op hun verlangen te herbergen.
Daar intusscheu de beide graven bijna den geheelen dag
met tehuis waren, maar schijnbaar doelloos de omtrek in alle
nchtingen doorkruisten, en de bedden in „het hongerige hert"
niet zoo kwaad waren als de herberg van buiten scheen aan
gegeven, zoo hadden zij in het algemeen genomen toch een
leer dragelijk onderkomen gevonden.
In het late avonduur van eer. mooien zomerdag maakte ook
de kamerdienaar van het slot Wolfenstein zich op, den afge
legen boschweg te betreden, die naar de beruchte kroeg voerde,
kie geheimzinnige manier, waarop Frans door het bosch sloop
en het angstvallig vermeed, een eerlijk christenmensch op zijn
*eg te ontmoeten, wees er c-p, dat een reden hem naar de
erberg dreef, die het daglicht of tenminste de openbaarheid
kd te schuwen.
Zoo was het dan ook intlerdaad. De beide graven, die den
nJd oni hun toekomstig gestaan streden en besloten hadden,
®ts onbeproefd te laten, hadden, geprikkeld door de zeer
«ttugende houding varj den kamerdienaar, zeer juist de
pdgtrekking gemaakt, <$at de kamerdienaar meer van het
eden yan zijnen heer wist, dan hij bereid was te laten
Och waren echter deze beiden niet de mannen, die
lette Tv" Z0° sP°edig li/eten afschrikkenhet was bij hen
taoe tl 6en ideé-fixe geworden dat er het een of ander geheim
bestaan, welks ontsluiering hen ongehoord groote voor-
Unen zou kunnen brengen; een ieder gelooft toch gaarne
de w*11)/?01 tem gelukkig toeval. Wanneer het hun gelukte,
dan v .7an de door hen vermoede feiten vast te stellen,
biet nf1611 Ziï geborgen voor altijd en behoefden zij er zich
•ennee^'ri0Bl *e hekommeren, wat er van hen zou worden,
tan j. r 1 tweeduizend gulden, die de laatste gift uitmaakten
grafelijken neef, verteerd waren.
Ieder ingezeten, welke daarbij belang heeft wordt alzoo vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven, ten
einde alle gerechtelijke vervolgingen welke uit nalatigheid zouden
voortvloeien, te ontgaan.
Schagen, den 17den Augustus 1888.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd,
G. LANGENBERG.
Zij hadden heimelijk een brief aan den kamerdienaar laten
overhandigen, in welken zij hem dringend om een geheim
onderhoud verzochten in, „Het hongerige hert." Toen zij
geenerlei antwoord ontvingen en Frans ook niet op de bepaalde
plaats was gekomen, toen versmaadden beiden het niet, hem
nog een tweede, zelfs een derde maal te schrijven. Hunne vol
harding scheen indruk gemaakt te hebben op den kamerdienaar,
want wij zien hem nu op geheimzinnige wijze door het woud
naar de afgelegen herberg zich begeven.
Vader en zoon wachtten reeds op hem. Zij brachten hem
naar een achterkamer, welke zij voor geld en goede woorden
van den dikken herbergier hadden gehuurd. Daar, bij de sche
mering van een walmenden vetkaars, begroetten zij hun gast
met de grootst mogelijke beleefdheid. Zij zetten hem den zuren
wijn voor, dien de waard pleegde te schenken en zij boden hem
ook zelfs eenig avondeten aan, maar de verwende Frans trok
hoogmoedig den neus op en weigerde bepaald iets te gebruiken.
„Wat verlangt gij van mij vroeg hij op den man af, ter
wijl hij nu eens den ouden graaf, dan weder diens zoon door
dringend aanzag.
De beide mannen bedachten zich een oogenblik, alsof de
groote onverschilligheid en onvermurwbare kalmte van den
kamerdienaar hen in verwarring had gebracht. Daarop namen
zij dicht bij hem aan de wankelende eikenhouten tafel plaats
en knikten hem veelbeteekenend toe.
„Gij zijt een sluwe vos, meen ik/ begon graaf Albert op
gedempten toon, den kamerdienaar onderzoekend aanziende,
zonder dat het hem evenwel gelukte-, de ondoorgrondelijk
diepe en zwijgende lijnen van diens gelaat te doorgronden.
„Willen wij samen een zaakje maken P Gij weet wel,
waarom wij nu hier vertoeven."
„Op mijn eer, ik geloof, dat gij het weet/ voegde graaf
Egon er bij.
„Het is te veel eer voor mij, dat gij mij zooveel alwetend
heid toedenkt/ antwoordde Frans na eene korte stilte, terwijl
hij de beide mannen onnoozel aankeek, „maar ik zie niet in,
op welke wijze ik u van dienst zou kunnen zijn ik
moest u laatst immers mededeelen, dat mijn heer niet van
zins iS, ook maar het geringste meer voor u te doen.*
„Ha, daarvan is nu ook geen sprake," viel de majoor hem
met eene afwijzende beweging der hand in de rede, terwijl
zijn zoon hoogmoedig de lip krulde, „wanneer gij een eerlijke
kerel waart, op wien men zich zou kunnen verlaten, dan ge
loof ik, dat uw heer ons spoedig niets meer te bevelen zou
hebben."
„Hoe moet ik dat verstaan vroeg Frans.
„Kort en goed," bracht de majoor in het midden, „het is
hier de vraag, een geheim op het spoor te komen. IV ij ver
toeven nu reeds eenige maanden in deze streek, zonder dat
het ons gelukken mocht, eenig noemenswaardige ontdekking
te maken."
Frans lachte sarcastisch. „Ontdekkingen zult gij hier ook wel
niet maken; wanneer er eenig geheim bestond, dan zou men
toch in ieder geval wel er voor gezorgd hebben, het niet aan
de groote klok te hangen Uwe onderzoekingen zijn
derhalve eenvoudig weg, zeer ongerijmd en dwaas
Graaf Albert sloeg met de vuist op tafel. „Yoor den duivel,
mijnheer, dat is het juist, waarom wij u geroepen hebben/
bromde hij nijdig. „Laten wij niet langs de kantjes gaan, maar
spreken wij openhartig en duidelijk met elkander. Ik wil u
zeggen, wat ik vermoed. Met de vermoording van den hout
vester Anton is het niet recht toegegaan.*
„Oho, hoe dat zoo
„Val mij niet in de rede, maar hoor mij ten einde aan.
Ik heb de bewijzen daarvoor in mijn zak, zoo ook den brief,
waarover ik tot uwen meester heb gesproken."
„Nu? En."
„Ik vermoed, dat mijn brave heer neef ter gelegener tijd
een zeer bedriegelijk spel heeft gespeeld en de kunst heeft
verstaan, mij mijn rechtmatig erfdeel te ontfutselen."
De kamerdienaar lachte flauwtjes, terwijl geen trek op zijn
gelaat verried, of de woorden van den ander hem ook eenige
belangstelling inboezemden. „Gij spreekt een groot woord zeer
gelaten uit," meende hij toen, „wanneer gij zoo zeker zijt van
uwe zaak, waarom liet gij mij dan in het geheim hierheen
komen, in dit afschuwelijke nest?"
De majoor wilde een heftig antwoord geven, evenzoo zijn
zoon, die, driftiger dan zijn vader, den zoo driest optreden
den kamerdienaar reeds lang met toornige blikken monsterde.
Intusschen gedachtig aan de voordeelen, die zij uit Frans dach
ten te slaan, bedwongen zij hun drift. „Gij zijt een verduiveld
geslepen man van zaken, beste vriend," antwoordde de majoor
geërgerd, „maar dat blijft hetzelfde, doe een eisch, en elke
prijs zal u worden toegestaan."
„Maar ik weet zelfs nog niet, mijne heeren, waarover gij
eigenlijk spreekt/ viel Frans hen met voorgewend ongeduld
in de rede, „gij spreekt steeds van geheimen, van onregelma
tigheden, die moeten hebben plaats gehad Ja, lieve
hemel, wat moet er dan eigenlijk plaats gehad hebben Gelooft
gij misschien, dat de landstreek van Wolfenstein door allerlei
begane gruweldaden verontrust wordt
„Hoor mij aan/ zeide de majoor bedaard, „gij weet, waar
naar wij streven. Het is niets minder, dan uw tegenwoordigen
heer uit den zadel te lichten en ons te zetten op de plaats,
die hij ons indertijd wederrechterlijk heeft ontroofd de onder
neming is moeielijk en alleen uitvoerbaar bij geschikte mede
werking uwerzijds; tenminste wij weten nu, dat gij zijt de
rechterhand en de vertrouwde van uwen heer. Waarom zijt gij
dat Omdat gij in ieder geval meer weet, dan andere lie
den