Ei Tergeef ons onze schulden! Zondag, 16 September 1883. 31ste Jaargang. No. 2229. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. UitgeverJ. WINKEL. Bureau: SCHjt©Ki¥, Laan, 19, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. Het was, al zeg ik het zelf, waarde lezer, een kapitale zet van onzen wederzijdschen vriend, den wakkeren uit gever der Schager Couranttoen hij het schrijven van zijne wekelijksche „Amsterdamsche Kroniek" opdroeg aan een h. v. m. 1. z. b. b. h. (Welk achttal kabalistische letters, naar men weet, in advertentiestijl de gebruikelijke verkor ting vormt vooreen heer van middelbaren leeftijd, zijne bezigheden binnens- (of buitens-) huis hebbende.) Want had ik nu niet de eer te zijn een heer van middelbaren enz., en behoorde ik nog tot 't licht ontvlambare gilde der jonge spring-in-'t -velden, die er maar voor het lieve vaderland op los schrijven en al wat hun nobel maar oner varen hart hun ingeeft, zoo maar heet van de naald op bet papier krabbelen en naar de drukkerij sturen, dan had ik misschien een gekke streek uitgehaald. Dan had ik mij door zekere geschiedenis, die aan „het anders zoo stille" Schagen opeens een Europeesche vermaardheid heeft bezorgd, wellicht laten verleiden om nu eens een Kroniek te schrijven die op pooten stond. Zoo'n Kroniek zie je, 53.) XXV. waarin eens flink werd uitgevaren tegen boosaardige kui perijen en sluwe plannen, tegen verraderlijke bedoelingen en mislukte aanslagen van verblinde raddraaiers, en tegen nog veel meer. Maar nu ik een h. v. m. enz. ben en niet zoo'n jonge borst, die in zijn streven om eens heel kranig voor den dag te komen b. v. vertelt, dat onze tachtigjarige oorlog goed is voor de poppenkast en voor anecdotenboekjes, nu vind ik het veel raadzamer om al de bovengenoemde uitvaringen stillekens achterwege te laten. Nu heb ik bij mij zelf gezegd„Gijsbrecht, houd je gewone bedaardheid, manbemoei je niet met dingen, die je niet aangaan. Wie zijn hand noodeloos in een wespennest steekt, heeft pijn en berouw te wachtenDat was heel verstandig van mij geredeneerd, al zeg ik het zelfen nu weet mijn waarde lezer meteen, waarom Gijsbrecht die gansche geschiedenis van j.1. Maandagavond maar onaangeroerd laat. Heeft hij geen gelijk? Trouwens, we hebben hier zóóveel op onzen eigen kerf stok, dat we waarlijk niet naar anderen behoeven om te zien. En al worden er nu juist niet bij al die zaakjes glazen ingeworpen of vlaggen uitgestoken, de justitie en politie heeft er toch ook handen vol werk mee. Zoo is de rechtbank hier vier lange dagen achtereen bezig geweest met de behandeling van het proces der beruchte valsche munters. Drie sujetten van dien aard stonden er te recht, reeds uit vroeger tijd oude bekenden der politie. De getui gen-verhooren, het requisitoir van den officier van justitie, de pleidooien der verdedigers alles was even uitvoerig en ingewikkeld. Twee der verdachten hebben successievelijk alles bekendmaar de derde, de meest schuldige blijft alles ontkennen en is volgens zijn zeggen zoo vlekkeloos als versch gevallen sneeuw. Niettemin is er 9 jaren gevan genisstraf voor dezen braven man geëischt, en voor zijne mede-fabriekanten een dergelijke straf respectievelijk van 5 er 7 jaar. De uitspraak zal in het begin van October plaats hebben. Even merkwaardig als leerzaam is de opmerking van een der beklaagden, die er grootendeels de schuld aan het publiek van gaf, dat de misdaad zulke groote afmetingen had aangenomen, want zeide hij, als het publiek spoediger de politie of justitie met het ont- vangene valsche geld had in kennis gesteld, zou de misdaad niet zoo groot zijn geworden. Van die verklaring dienen wij goede nota te nemenwij hebben nu uit den mond der bedriegers zeiven gehoord, dat door bet ni6t aangeven van valsch geld hun succes het best verzekerd wordt. Als de goê-gemeente wat nauwlettender toezag bij het ontvangen van geld, vooral na gegeven waarschuwing dat er valsche stukken in omloop zijn, en, bij ontdekking van zulk een valsch stuk, het onmiddellijk bij de politie depo neerde, zou dit soort van industrie het nooit tot zulk een buitengewone hoogte kunnen brengen. Het valsche muntersproces, waarbij de ongelooflijkste schelmerijen aan het licht kwamen, was nog nauwelijks achter den rug, of een ander crimineel feit leverde stof tot gepeinzen over de menschelijke verdorvenheid. J.1. Woensdagmorgen verspreidde zich als een loopend vuur de tijding door de stad, dat in den voorafgaanden nacht een hoofdconducteur der Amsterdamsche Omnibus- Maatschappij door een ontslagen conducteur op twee pas sen afstands was doodgeschoten en de moordenaar vervol gens met het eigen pistool zich zeiven om 't leven had gebracht. Dit laatste nu was niet geheel juist: de dader, een dertigjarige deugniet, had na het plegen van zijn wanbedrijf, wel getracht, om met hetzelfde wapen ook aan zijn eigen leven een einde te maken, maar dit opzet is hem niet gelukt; hij heeft alleen eene zeer ernstige verwonding bekomen, waarmede hij nu in het gasthuis ligt, en gisterenavond leefde hij althans nog. Gelijk men zich voor stellen kan, heeft deze hoogst treurige zaak, deze laaghartige moord uit waakzucht van een om billijke redenen ontslagen dwarsdrijver, op een bekwaam en oppassend beambte gepleegd, hier algemeene verslagenheid teweeg gebracht. Met de meeste verontwaardiging spreekt ieder over den ellendigen moordenaar en wenscht men hem het maximum der straf toe; waarschijnlijk zal hij echter zijne ernstige verwondingen niet overleven, en daardoor aan de wrekende arm van den aardschen rechter onttrokken worden. Tevens is het droeve feit weer een bijdrage tot de toeneming van het verschijnsel, dat het pistool tegenwoordig zulk een groote rol op het gebied der misdaden begint te spelen. In den tijd van een dag of acht hebben we er nu èn te Haarlem èn te Amsterdam weer twee treurige Wordt Vervolgd. SCHAGER 4 COURANT. AMÉ- LlÉOllÉ Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEBTENTIEN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.16 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en "Wethouders der Gemeente Schagen brengen naar aanleiding van art 203, alinea 3 der Wet van 29 Juni 1851, (staatsblad No. 85) ter openbare kennis, dat de Begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven voor 1 8 8 9, zooals zij aan den Raad der gemeente is aangeboden, op de Secretarie der gemeente voer een ieder ter lezing is nedergelegd tot en met den 2 6 e n September a. s. en dat eenieder daarvan, tegen betaling der kosten, een afschrift zal kunnen bekomen Schagen, den 13 en Sepember 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeeter, G. LANGENBEKG. De Secretaris, DENIJS. Roman van GEORGE HöCKER. Nu echter wilde Angelika vol natuurlijke nieuwsgierigheid weten, wat Martin nader kon berichten over den haar opge drongen verloofde en diens verleden. Eerst wilde Martin er niet voor uitkomen. „Hij had het den Wolfensteiner nu eenmaal beloofd, er niet veel ophef van te maken," meende hij, en ofschoon hij "Wolf haatte, zoo wilde hij tegen dezen toch zijn eenmaal gegeven woord houden. Daar nu echter Angelika niet ophield, hem te verzoeken, gaf hij eindelijk toe en schilderde hij het jonge meisje de laatste ontmoeting, die hij in het woud met den toekomstigen majo raatsheer had gehad. Stijf van ontzetting staarde Angelika hem sprakeloos aan, nadat de jonge boer reeds lang met zijn bericht ten einde was. „Antje Sturm, het arme, lieve schepsel, zou hij werkelijk ontvoerd en gehuwd hebben bracht zij eindelijk tet- „Maar, mijn God, het is niet goed van n, dat gij mij zoo *a^g in het onzekere hebt gelaten; gij weet toch, dat Antje rmjne lieve, kleine vriendin was. Lieve hemel, ik heb mij bij- Da immers de oogen uitgeweend over het harteleed, hetwelk ZlJ toenmaals hare lieve ouders aandeed." *Ik wist, dat gij daarover niet gaarne spraakt," bracht Mar- tin tot verontschuldiging in het midden. „Wij hebben ook een hart, en het doet wee, wanneer men van zulke dingen 'preken moet Kortom, ik zou het altijd voor de wereld geheim gehouden hebben. Nu echter, waar gij zulke streken VaD den jongen graaf vertelt, acht ik hem tot geen goed meer 10 staatwanneer het werkelijk waar is en geen grap van hem, teaar hij u inderdaad wil huwen, niettegenstaande hij reeds vrouw heeft Angelika huiverde. „Het zou ontzettend zijn. Maar nu kun- ,.ei1 *ij hem ontmaskeren. Waar waar toeft het kleine, ev® Antje Martin antwoordde met een zucht„Ja, waar mag zij zijn j®Dneer ik het wist, waar zij was, dan wilde ik wel mijn leven er voor geven dat heeft bovendien niet veel waarde meer. Maar dat doet er niet toe, de zaak betreft mij nu niet maar u, mejuffrouw. Nu, gij kunt nu het hoofd omhoog heffen, en wanneer de lastige sinjeur iets van u wil, kunt gij hem goed de les lezenIk zal hem ook niet sparen,voegde hij er met dreigend gebaar bij, „ik moet hem maar eens ontmoeten in het bosch bij den hemel, wat ziet gij er ontdaan uit is het dan werkelijk ernst, met hetgeen gij gezegd hebt Angelika knikte zwijgend met het hoofd. „O, geloof vol strekt niet, dat hij gekscheert, die vreeselijke man", zeide zij ontroerd. „Ik kan het u zoo niet vertellen, met welke scherp zinnig heid hij mijn vader heeft weten te dwingen, mij aan hem uit te leveren." „Dus toch waar," stamelde Martin, terwijl een onheilspellend vuur in zijne oogen blonk. ,0, zulk een snoodheid En hij leeft nog De deugniet, dat hij zoo iets durft be staan 1 Het arme Antje, hij heeft het mij nog beloofd, de schurk, dat zij zijn oogappel zou zijn bij mijn ziel, ik maak hem' dood, den schoft Hij voleindigde den zin niet, maar mompelde eenige onver staanbare woorden. Nu was het de beurt aan Angelika, om haar goeden vriend te troosten, want maar al te spoedig geraakte de wakker Mar tin in grenzenlooze vertwijfeling. De jonge dame scheidde nu van hem en begaf zich weder naar het slot. Weinige dagen later kwam Wolf op den burg Almenrode een bezoek brengen. Het was de eêrste maal, sedert hij zich aan Angelika als haar verloofde had voorgesteld. Er had toen een hartstochtelijk tooneel plaats gehad. Hij had op de onom wonden verwijten, die Angelika hem had gedaan, stil gezwegen en was doodsbleek met opeengeperste lippen voor het toornige, jonge meisje blijven staan. Ten slotte was hij heengegaan, zonder een woord te antwoorden. Ook hij was gedwongen een geheimen dwang te volgenalles wat hij kon doen, was de wenkbranwen te fronsen. Toen hij nu wederkwam, meer gehoorzamende aan de wel- voegelijkheid, dan aan eigen verlangen, nam Angelika hem oogenblikkelijk onder handen en vroeg hem naar Antje. Maar Wolf moest zich op zulk een vraag reeds voorbereid hebben, want het was hem geen geheim gebleven, dat de jonge baro nesse af en toe een bezoek aflegde bij den boschboer en daar steeds een poos bleef praten. „Zijt gij ook reeds van den waanzin aangestoken, mijn waarde zeide Wolf met een koel lachje, terwijl hij het angstvallig vermeed, den onderzoekenden, doordringenden blik van Angelika te ontmoeten. „Moet ik ook voor u een eed afleggen, dat ik geen Antje Sturm ken, noch minder tot vrouw neb Angelika zag hem met onverholen verbijstering aan. „Is het dan een leugen riep zij uit. „Onmogelijk Gij hebt het zelve bekend aan den jongen boschboer Martin; mijnheer, waag het niet, uw misdadig spel nog verder te drijven, want Gods toorn zou u anders verpletteren." „Laat mij gerust over aan mijne eigene verantwoording," was alles wat de jonge graaf antwoordde. „Het moet u bekend zijn, dat de grootvader van uwen zegsman aan ongeneeslijken waanzin grenstmisschien dat zijne ziekte overerfelijk werkt op den kleinzoon. Wanneer ik den patroon weder ont moet, zal ik hem aan het verstand brengen, dat hij mij niet in zijn onzinnig gezwets moet mengen." Daarbij maakte hij een vluchtige beweging met de rechterhand, alsof hij er aan dacht, den jongen boer met de rijzweep te tuchtigen. Angelika had infusschen met wantrouwende haast de handen van den jongen graaf gemonsterd, want zij dacht aan de om standigheid, dat Martin den gouden ring, dien hij eenmaal aan Anna had geschonken, gezien had aan de hand van Wolf doch hoe zij ook zocht, de eenvoudige ring was er niet meer aan te ondekken. Zoo was ook dus deze kleine hoop, die Martin bij haar had opgewekt, onherroepelijk vervlogen; zij kon dus niet ontkomen aan het vreeselijke lot, de vrouw te worden van dezen gewe- tenloozen manZij gevoelde instinktmatig, dat Martin, de een voudige, maar met gloeiend fanatisme aan de waarheid han gende man, alleen en uitsluitend de waarheid had gesproken, maar van waar de bewijzen te nemen, om den gewetenloozen schurk, die haar levensgeluk verwoest had, te ontmaskeren Angelika kromp van angst en vrees in een. Zij gevoelde reeds den doodelijken druk van dezen bond. Wanneer zij maar dat eenvoudige ringetje aan zijn hand had gezien. Zij kon wel is waar niet weten, dat Wolf onmiddellijk na de ontmoeting met Martin Katzenberger het verraderlijke rin getje van den vinger getrokken en in de rivier geslingerd had, daar waar deze het diepste was.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 4