Eu vergeef ons onze schillen! Zondag, 30 September 1833. 31ste Jaargang- Ho. 2233. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: sniAOF*. Laan, D, 5. Gemeente Sc hagen Bekendmakingen. INKWARTIERING. HERHALINGS-ONDERWIJS. Roman van GEORGE HöCKER. Dat was me hier in 't begin van de week een opschudding van belangGeen plotseling uitgebroken Europeesche oorlog had zooveel rumoer teweeg kunnen brengen. „Heb je 't al gehoord?" „Wat? Is de Koning dood?" „Neen, maar 't is toch erg beroerd!" „Wat dan?" „Mezger gaat weg. Onherroepelijk!" „Ben je gek?! En verleden jaar heeft hij pasOch, loop heen; 't kan niet waar zijn! Hoe kom je er aan?" „Iedereen zegt het: de knechts in 't Amstelhotel, de lui die in de buurt wonen, heel Amsterdam is er vol van. Het staat ook al in 't Handelsbladkijk maar." Van dien aard waren de korte, gejaagde gesprekken, die men overal kon opvangen: op straat, in de trams, op de Beurs, in de sociëteiten, overal. En het bericht in het Handelsblad maakte aan alle twijfelingen een einde. Ja, daar stond het zwart op wit te lezen, zoo kersversch opgevangen uit den mond van Dr. Mezger zelf, dat hij nu onherroepelijk besloten had zijn praktijk uit Amsterdam naar Wiesbaden over te brengen. En de reden van dit besluit stond er óók bij, óók uit den mond van Dr. Mezger zelf: des dokters patiënten blijven voortdurend klagen over den last dien zij hier ondervinden van de baldadige straat jongens en de stuivende grachten. De heer Mezger had al zoo dikwijls op verbetering in dit opzicht aangedrongen, zijn stem was echter steeds de stem eens roependen in de woestijn gebleven, en „daarom" dóAromwilde hij van Amsterdam en van heel Nederland niets meer weten, en had hij veertien dagen geleden het contract geteekend, waarbij hij zich tot vestiging in het Sanatorium te Wiesbaden verbood. Dat daar geen straatjongens zijn, of, als ze er zijn, geen kwaad doen, en het stof daar heel stil en rustig op de straten blijft liggen, vooral wanneer er een patiënt van Dr. Mezger voorbijkomt, spreekt van zelf. Anders zou Dr. Mezger er niet heengaan. „Les arguments sont faits pour s' en servir", of in goed Hollandsch: als je een hond wil slaan, kan je wel een stok vinden. Zoo is het met Dr. Mezger ook. Maar met dat al had hij wel een beteren stok kunnen nemen. Want die hij nü koos, is niet veel beter dan een zwavel stok en ligt reeds bij den eersten slag in splinters. Iedereen kan tasten en voelen, dat dit argument van de baldadige straatjongens en de stuivende grachten tot de praatjes behoort, die geen gaatjes vullen. De ware reden van Dr. Mezger's vertrek is van gansch anderen aard. Om de straatschenderijen der Amsterdamsche jeugd en het stof der Amsterdamsche straten te ontvlieden, had hij zeer gemakkelijk op een fraai gelegen punt in de nabijheid der hoofdstad een groot gebouw, geheel naar zijne wenschen inge richt, kunnen laten zetten en zich daar gevestigd hebben tot ontvangst en behandeling zijner patiënten. Zijn kolossaal ver mogen stelt hem daartoe overvloedig in staat. Ook had hij desnoods naar Den Haag, Utrecht of Arnhem kunnen ver huizen. Maar daar wringt de schoen den wrijfdocter niet. De eenige reden van zijn heengaan isdat hij in de we tenschappelijke en geleerde kringen der hoofdstad niet SGHAGER A COURANT. Mie- Lilrafcl Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEH- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 6 Cents. ADVERTENTIÈN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.16 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen, brengen ter kennis van de Ingezetenen dat de Lijst betrekkelijk de In kwartiering, bedoeld bij Art. 17 der Wet van 14 September 1866, (Staatsbl. n°. 138) is vast gesteld en ter voldoening aan evenge- meld Wetsartikel, gedurende 14 dagen voor een elk ter inzage aan het Raadhuis is nedergelegd, en alzoo van af heden tot den lOen October a. s. Wordende tevens ter kennis gebracht dat zij die tegen gemelde Lijst bezwaren hebben in brengen, zulk schriftelijk behooren te doen aan Burgemeester en Wethouders, binnen 14 dagen na het einde der ter visielegging en alzoo vóór den24en Octobor 1888. Schagen, den 26 en September 1888. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LARGENBERG. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen ter kennis van belanghebbenden dat het Herhalings-Onderwijs aan do ge meente School aldaar zal aanvangen Dinsdag 2 October a. s., des avonds ten vijf ure. De leerlingen kunnen zich, medebrengende hun vaccinebewijs, aanmelden aan de gemeenteschool op Maandag den 1 October des avonds van vijf tot zes ure. Het onderwijs zal niet worden ge geven, wanneer zich daarvoor niet minstens tien leerlingen aan melden. Bij het weinige gebruik, den vorigen cursus van het herhalings- Onderwijs gemaakt, vestigen B. en W. nadrukkeljjk de aandach 57.) XXVII. Maar nog waren de dagen van de volle maan niet geteld, toen Antje niet meer op de kleine veranda verscheen. De moeielijke ure was ook voor haar aangebroken en zij had het leven geschonken aan een knaap. Nu lag zij bleek en uitge put op het ziekbed, maar in hare koorsachtige droomen, die haar bewustzijn in een nevelachtigen sluier omsloten hielden, verlangde zij onophoudelijk naar den veraf zijnden geliefde. Dat deze niet aan hare legerstede verwijlde, en haar een zoete kus van dankbaarheid op het voorhoofd drukte, dat deed haar gevoelig hart onbeschrijfelijk wee. Het is toch het schoonste geluk van elke vrouw, die een kind het leven heeft geschon ken, voor deze kostelijke gave de liefde en den dank van den echtgenoot te ontvangen. Maar Antje was alleen, te midden T*n gehuurde menschen. Zoo geheel alleen, aan haar lot over gelaten, kon het niet falen, dat onder den verzwakk enden invloed van het kraambed, haar gemoed steeds meer veront rustte, en zij met bang voorgevoel de toekomst inzag, alsof deze haar een vreeselijk, vernietigend onheil zou brengen. Maar dit ziekelijke gevoel verdween weder, zoodra zij van het dekbed verrees, en, met den kleinen lieveling op den arm, *eder in den door den zon beschenen tuin heen en weder kon *&ndelen. Dan was haar hart vervuld met blijdschap. Het was uaar te moede, alsof haar in het rustig slapende kind, dat zij °P hare armen wiegde, een nieuwe waarborg werd aangeboden T°or haar geluk. Haar liefhebbend moederhart en de rechtma tige trots, dien zij gevoelde over het bezit van den kleinen knaap, zeide haar instinktraatig, dat dit haar echtgenoot nog u&uwer aan haar zou verbinden. Met ongeduld verbeidde zij •■olf's terugkomst. Zij kon nauwelijks meer het oogenblik jachten, tot hij bij haar binnentrad en zij hem denkleinen oaap op de armen leggen en tot hem zeggen kon „Ziedaar, lieveling, dat is uw kind, onze jongen Eindelijk kwam het oogenblik, waarnaar Antje gedurende panden vurig had verlangd, en bracht den lang ontbeerden et *as op Jt laatst van Augustüs, Antje's kleine knaap *Veeds twee weken oud, toen op zekeren avond, ouver- tsi zeer laat nog, aan de kleine villa werd gescheld. J?^.® bad zich reeds ter ruste begeven, doch toen nu de klank der bel door het huis weerklonk, kon zij het e langer in haar bed uithouden. Een blijd vermoeden sloop op bet groote nut daarvan, onder herinnering dat het geheel kos teloos wordt gegeven. Schagen, 25 September 1888. Burgemees Ier en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. haar hart binnen; haastig wierp zij zich in de kleeren en snelde zij den terugkeerenden echtgenoot te gemoet. Het was Wolf werkelijk. Met een vreugdekreet stortte Antje zich aan zijn borst. „Eindelijk eindelijk keert gij weder riep zij juichend uit. „Maar wat bleeft gij lang weg De dagen groeiden aan tot een eeuwigheid; doch nu ik u weder bij mij heb, Wolf, is het mij, alsof gij mij nooit verlaten heb. Wees hartelijk welkom, mijn liefste Nu eerst ontdekte zij, dat de begroeting van haren echtgenoot niet zoo hartelijk was als de hare. Schuchter sloeg zij het ontstemde gelaat van haren echtgenoot gade. „Zeker, gij zijt vermoeid van de reis," zeide zij dadelijk verontschuldigend, alsof zij niet begrijpen kon, dat er nog iets anders kon be staan, waardoor Wolf ontstemd werd. „Maar waarom hebt gij mij niet een enkel woord geschreven, dat gij kwaamt O, gij hebt mij van vele kostelijke uren beroofd met ongeduld heb ik de uren, de minuten geteld, die mij nog van u scheidden." „Wees gegroet!" zeide nu Wolf, die zich niet kon losmaken van het beschamende gevoel, dat zich van hem meester maakte, toen hij de gelukkige blijdschap zag, die zijn jonge vrouw aan den dag legde bij zijn terugkeer. „Ik zie, dat gij gezond en opgeruimd zijtdat verheugt mij, mijn zoete liefDe laatste woorden waren hem werktuigelijk van de lippen gekomen, nu voegde hij er ook haastig, alsof hij zich er over schaamde, aan toe„Antje, miju kleine, lieve vrouwZij trok hem met zacht geweld naar de verlichte kamer. „Iets weet gij nog niet," fluisterde zij op gelukzaligen toon, „een hemelsch geheim is u nog onbekend gebleven, Wolf." Deze keek verstrooid en met bijna schuwen blik naar de bleeke, slanke gestalte, die zich zoo vol vertrouwen tegen hem aanvlijde. Wat meent gij daarmede, Antje," riep hij op bijna barschen toon uit. „Kom, o kom," lispelde de jonge vrouw en trok hem haastig met zich mede naar een zijkamer. Daar sluimerde in eene wieg, de kleine lieveling van Antje, en met kloppend hart en blozend gelaat boog de jonge vrouw zich over het slapende kind. „Uw kind onze jongen," fluisterde zij. Wolf stoud onaangenaam verrast, hij had er zelfs niet meer aan gedacht, dat de vadervreugde hem wachtte. In den maal stroom der gebeurtenissen der laatste maand had hij het geheel en al vergeten. „Ah zoo," riep hij gejaagd uit, terwijl een wolk van misnoegdheid op zijn voorhoofd zetelde, „het is ons kind.... zeer juist.' De jonge vrouw keek met bangen, schuchteren blik tot hem op. „Het is ons kind.-., onze jongen," fluisterde zij toen zacht. „O, Wolf, het is het kostelijkste, wat mijne liefde u heeft te schenkenen daarbij wierp zij zich met een zachte kreet aan de borst van den naast haar staanden man. „Zeer terechtantwoordde Wolf werktuigelijk, terwijl zijne gedachten in waarheid verre weg zweefden. „Maar gij moet niet zoo hartstochtelijk zijn, Antjewat is het dan ook meer, een kindwij zijn immers ten slotte allen eenmaal kinderen geweest!» Daarbij wendde hij zich af van de wieg en liep, als om een onaangename gedachte van zich af te zetten, haastig terug naar de woonkamer. Antje volgde hem op den voet, maar de gelukzalige gloed der eerste vreugde over den terugkeer van den echtgenoot was van haar aangezicht verdwenen, een trek van doodelijke ont steltenis stond er nu in gegrift en hare oogen stonden nu vol tranen. Zij had het zich zoo geheel anders voorgesteld, den terugkeerenden echtgenoot haar kleinen lieveling toe te reiken, het kwam haar zoo onhartelijk voor, gelijk Wolf haar bij de wieg van het kind behandelde. Zij had toch wel een enkel woord van dank verdiend, dacht zij bij zich zelve, maar met geweld verdreef zij dezen aanval van bitterheid en droogde hare tranen. Toen Wolf zich tot haar wendde en met stom gebaar haar uitnoodigde, naast hem op de kleine sofa plaats te nemen, toen was zij reeds weder opgeruimd en een vrien delijk lachje speelde om hare lippen. Zij had nu geen tijd om te rusten, later konden zij nog veel met elkander praten, meende zij. Wolf had zeker nog niet zijn avondeten gebruikt, men zag het aan zijn gezicht, hoe vermoeid en hongerig hij moest zijn. Tevergeefs trachtte haar echtgenoot haar naast zich plaats te doen nemen. Hij was vol strekt niet hongerig, integendeel, het zou hem onmogelijk zijn, ook maar een enkele bete te nuttigen, beweerde hij afwijzend, maar dat wilde Antje niet gelooven. Vroeger was hij ook altijd blijde geweest, wanneer zij eenige spijze voor hem gereed maakte, zeide zij en snelde toen heen om voor den terugge keerden lieveling het heerlijke eten op te disschen, hetwelk zij had gereed gemaakt. Toen zij nu met eene bedrijvigheid, die haar zoo goed stond, de tafel dekte en eenige koude, heerlijk toegerechte spijzen Wolf voorzette, toen moest deze onwillekeurig bekennen, dat zij toch een zeer lieftallig wezen was, hetwelk hij het zijne noemde. Met bijna dronken blik zweefde zijn oog over hare bekoorlijke gestalte. In dit oogenblik dacht hij niet aan de vreeselijke zending, die hem hierheen had gebracht, maar aan datgene, wat vroeger zijn hart had bezield en warm had doen kloppen. Daarop nam Antje naast hem plaats en noodigde hem uit tot eten en drinken. Als hij zoo zijn lieve vrouw zag, die ge heel en al in hare liefde tot hem opging, dan bekroop een ter neder drukkend gevoel zijn schuld van bewast hart. Dit zonnige lachje zou hij van die rozenroode lippen verjagen deze geluk kige blijdschap ademende uitdrukking uit dat gelaat verbannen In plaats daarvan zou hij harteleed en vertwijfeling brengen Onmensch, die hij was I Ach, waarom was hij gekomen en had

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1