En vergeef ons onze scbnlden! Zondag, 14 October 1888. 31ste Jaargang. No. 2237. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHABKAT, Laan, D, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. 12 October. Wees ik er in mijn vorige Kroniek op, dat nu reeds, bij de „Opening van het Winterseizoen," het aantal wer- keloozen in de hoofdstad zoo schrikbarend groot is, zij zeiven zijn op maar al te welsprekende wijze mijne mede- deeling komen bevestigen. Zondag verscheen de Kroniek waarin mijne opmerking voorkwam, en de bekrachtiging liet zich niet lang wachten. Reeds twee dagen later, in den loop van Dinsdag, werden er onder de werklieden hier ter stede strooibiljetjes rondgedeeld, waarbij „eenige werkeloozen" hunne lotgenooten opriepen tot bijwoning eener „Groote Meeting van Werkeloozen", die dan ook Woens dagmorgen te elf uren in het welbekende Volkspark gehou den is. Dat strooibiljet gaf treurige dingen te lezen. Nu reeds, in 't begin van October, doet de werkeloosheid zich onder do vertegenwoordigers van alle vakken gevoe len, hetgeen „een gevolg van de maatschappelijke wan verhoudingen" werd genoemd. Doch de arbeiders zelf wer den óók niet vrijgepleitals zij zich beter of meer ver- 61.) XXVIII. ■i der eenigden, zou de werkeloosheid wel minder worden. (Wij zijn anders, tusschen twee haakjes, hier nog al rijk geze gend met Vereenigingen en Bonden, ook op werkmans- gebied; doch misschien is dat vele nog niet genoeg.) Wan neer toch alle arbeiders gezamenlijk optraden en recht vroegen, moest er noodwendig verandering in die werke loosheid komen, en daarom werd in dat biljet een beroep gedaan op aller medewerking, niet alleen om op te komen, maar om vol te houden, tot er verbetering in den toe stand is gekomen. En uit dat oogpunt de zaak beschou wende, werd er een heerlijk vooruitzicht geopenddoor aaneengesloten op te treden, kon men „een hoeksteen" worden van de maatschappij, waarin ieder naar behoefte gevoed en gekleed kan worden, en daarom noodigde men de werklieden uit, om Woensdagochtend bij honder den, neen bij duizenden, naar het Volkspark, de eenige plaats die men had kunnen verkrijgen, op te komen. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat, zooals door den werkman-voorzitter, die de uitgeschreven mee ting leidde, verzekerd werd, het aantal leegloopende werk lieden in Amsterdam nu reeds 30,000 bedraagt, dan zou men denken dat van die duizenden toch minstens een derde naar het Volkspark zou zijn gestroomd. Maar neen, er was geen derde, geen tiende, geen twintigste zelfs van dat cijfer aanwezig, van heel de dertigduizend waren slechts een vijfhonderd personen waaronder nog een tal rijk contingent van opgeschoten jongens naar het Volks park getogen. De voorzittende werkman hij voerde den in dit geval eigenaardigen naam van Admiraal en al de andere sprekers betuigden dan ook hunne bittere teleur stelling en verontwaardiging over deze slechte opkomst hunner deelgenooten in het leed. Over de oorzaak van dit opmerkelijk verschijnsel traden zij niet in bijzonderheden, misschien gedachtig aan het„il faut laver son linge sale en familie." Tijdgebrek of overgroote drukte, kon, helaas de reden niet zijn, die de afwezige werkeloozen aan huis bond; onverschilligheid omtrent eene gewenschte lotsver betering is ook niet te veronderstellen; de eenige aanne melijke verklaring is dus deze, daf bij verreweg de groote meerderheid der arbeiders de meening veld wint, dat „die meetings toch niets geven" En ik kan hun waarlijk geen ongelijk geven. De nu gehouden meeting althans heeft weer bewezen, dat de thuisblijvers nog niet zoo heel ver de plank mis sloegen. Al dat eeuwige vergaderen en geredevoer komt op hetzelfde neer en brengt de zaak in quaestie geen stap verder. Zoo ook nu weer. De leider der bijeenkomst opende haar met een niet erg opgewonden speechje, waarin hij den ellendigen toestand van den werkman in deze bange dagen blootlegde en alweer tot vereeniging en sa menwerking aanspoorde. Dat er zoo weinigen aan de roepstem hadden gehoor gegeven, griefde hem diep. Men moest samen middelen beramen om aan den onhoudbaren toestand een einde te maken. Werk moet er wezen, geen vernederende onderstand. En er was werk genoeg, als men het den arbeider maar geven wilde, want er moeten b.v. tramlijnen aangelegd wordenen eten was er ook genoeg in voorraad, want de pakhuizen zijn vol. Dus de handen ineen geslagen om werk en eten te krijgen Volgde er nu een geanumeerd debat? Volstrekt niet. Men zou zeggenwaar het hart vol van is, loopt de mond over, doch dit was hier geenszins het geval. Met veel Wordt Vervolgd- SCHAGËR Aliticti COURANT. MM Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ABVEB- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. POLITIE. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een alhier gevonden Schuier. Roman van GEORGE HöCKER. //Wel nu, ik heb mij voorgesteld, dat gij hier in dit huis zoudt blijven wonen," begon Wolf, zonder te letten op de hevige huiveringen der jonge vrouw; ,ik zal het u natuurlijk aan niets laten ontbrekengij en uw kind, gij zult zoolang ik leef, voor alle zorgen gevrijwaard blijvendaarvoor zou ik natuurlijk van u verlangen, dat gij mij geen moeielijkheden in den weg legt en vooral u niet zult verzetten tegen mijn huwelijk V' De jonge vrouw zag hem trotsch aan. //Wees onbezorgd,# antwoordde zij op scherpen toon, van al bet oogenblik, waarin gij mijn hart verstooten hebt, beschouw ik mij niet meer als uw vrouwik zeide bet u reeds eenmaal, gij zijt vrij, God zij met u Toen Wolf niet spoedig genoeg antwoord gaf, voegde zij nog °P gejaagden toon aan toe „Ik ben een arm, hulpeloos wezen, 'k ben te dom, om te weten, hoe men het moet aanleggen, om weder van elkander af te komen Gij zult het op u moeten nemen, de scheiding te bewerkstelligen Nu lachte graaf Wolf spottend. „Gij spreekt in eens zoo verstandig en bedaard," meende bij, „maar des te beter, des te gemakkelijker zullen wij tot bet doel gerakenoverigens, liefste, aan een scheiding behoeven wij volstrekt niet te oenken; dat zou nog mooier worden, dat zou juist de gebeele geschiedenis aan de groote klok hangen De jonge vrouw begreep hem eenvoudig niet, en schudde ■net het hoofd. »Maar gij zeidet toch zooeven, dat gij eene andere vrouw wildet huwen zeide zij haperend. „Het is toch in strijd met e *et; zoolang ik leef, kunt gij toch niemand anders huwen »Gij begrijpt dat niet," zeide hij, „mijn belang eischt voor s> dat elke opschudding of publiek schandaal vermeden i. t niemand draagt kennis van ons huwelijk, en het slechts aan n, dat gij voor eeuwig blijft zwijgen *e,rsta mij goed, de wereld houdt mij voor een vrijgezel, waarom de wereld niet in dien waan laten?" »VVolf!" riep de jonge vrouw uit en keek hem ontzet aan. ersta ik u goed? O neen, dat zou eene laagheid zijn, gij ut nog een andere vrouw willen bedriegen?" ue graaf beet zich op de lippen. „Wat spreekt gij opeens groote woordenantwoordde hij scherp. „Het zal toch j^e zaak zijn, hoe ik die dingen wil beschouwen; van u ver- ■p niets anders, dan dat gij zult zwijgenen c 11 wat moet ik dan in het vervolg zijn riep Antje drif- Ult' »^at moet er van mij, van ons kind worden?# „Het spreekt van zelf, dat niemand weten mag, dat wij ooit tot elkander in nauwe betrekking hebben gestaan ging Wolf voort, terwijl hij beproefde een onverschillige houding aan te nemen, „gij neemt eenvoudig uw meisjesnaam aan en leeft verder gelukkig en tevreden hier aan het Coinomeer De jonge vrouw gaf eerst geen antwoord. Met een diepe zucht wierp zij zich in de hoek van de kleine sofa en liet het hoofd achterover zakken. Gelijk zij daar zoo lag, de oogen half gesloten, de lippen half geopend en een roerende trek van hulpeloosheid en harteleed op het bleeke engelachtige gelaat, toen vlamde ook in het zelfzuchtige hart van den voor haar staanden man de oude. hartstocht weder op. In dit oogenblik was zij wonderbaarlijk betooverend schoon. Wie weet, of Wolf niet ook al het andere in de wereld vergeten zou hebben, wanneer het jonge, bekoorlijke schepsel nog eenige oogen- blikken langer in die houding had gelegen. Maar eens klaps richtte zij zich vast besloten op en keek haar man met vlammenden blik aan, die op deze eene verkoelende uitwerking had. „Gij zijt een ellendeling, Wolf 1" zeide zij, bevende van toorn. „Denkt gij dan werkelijk slechts aan u alleen Ben ik voor u dan niets meer, dan een armzalig veldbloempje, hetwelk men in het voorbijgaan wel afplukt, om het na weinige oogenblikken achteloos en voor altijd ter zijde te werpen Ik moet weder mijn eigen naam aannemen, onteerd en beschimpt zal ik voor de geheele wereld zijn Neen, neen, dat kan u geen ernst zijn, denk aan uw zoonWat moet ik hem zeggen, wanneer hij groot geworden is „Maar nu stampte Wolf driftig met den voet op den grond. „Zeg hem, wat gij wilt,# beet hij haar toe, „en onthoud vooral goed, dat ik dezen zoon nooit en nimmer zal erkennen!» „Ah ah stamelde de jonge vrouw en keek verward om zich heen. „Kortom, opdat het tusschen ons duidelijk worde," viel Wolf haar haastig in de rede, terwijl hij dicht op haar toetrad, „voor de wereld zijt ge toch niet de gravin Wolfenstein gij draagt een eenvoudigen, burgelijken naam, dien mij een hulpvaardig vriend voor mijn huwelijk heeft geleend 1" „Spreek niet verder, Wolfjammerde de ongelukkige vrouw, terwijl zij van haar plaats opsprong en haar man met een bijna waanzinnigen blik aanstaarde. „Dan is het alles leugen en be drog geweest, ons gelukgij hebt mij bedrogen van af het eerste uur al uwe eeden van liefde en trouw waren leugens, en van nul en geenerlei waarde Onder haar gloeiende blikken moest Wolf zijn oogen neder- slaan. Dat toch dit kleine schepsel, hetwelk hij anders om den vinger had kunnen wikkelen, eensklaps zoo energiek en onver schrokken tegen hem durfde optreden Maar nu, als hij eenmaal het moeielijkste had overwonnen, wilde hij het ijzer smeden, zoolang het heet was. Met haastige woorden, alsof hij zelve bang was, voor hetgeen hij te zeggen had, zocht hij zijn han delswijze in het zachtste, meest verzoenende licht te stellen. Hoe langer hij sprak, des te meer geloofde hij zelve aan de waarheid zijner woorden, en ten slotte was hij met zichzelven zeer ingenomen. Niet zoo was dit de arme, verradene vrouw. Deze was weder op hare sofa nedergezonken en staarde, de handen over de borst samenvouwende, met wezenloozen blik voor zich uit. Ineenge doken zat zij daar, terwijl hevige rillingen haar lichaam deden schokken. Zoo bleef zij nog zitten, toen Wolf geëindigd had. Zij had blijkbaar de bedriegelijke woorden niet eens gehoord, waarvan hij zich had bediend, oui haar voor zijn doel inschikkelijker te maken. Als Wolf dit ontdekte, stampvoette hij van drift, maar met een beweging van schuwe angst hief Antje beide handen tot hem op. „Neen, spreek nu niet,# fluisterde zij op matten toon, „gij kunt mij later alles zeggen, wat gij wilt, doch nu niet, ik moet het eerst begrepen en overkomen hebben, wat gij mij reeds gezegd hebt,... ik bid h, laat mij nu gaan,# smeekte zij en keek den voor haar staanden man met zulk een roeren den blik aan, dat hij alras verstomd en bijna eerbiedig ter zijde trad. De jonge vrouw stond op en liep met wankelende schreden naar de deur. Toen zij de tafel voorbij kwam, moest zij zich haastig ondersteunen, want haar geheele lichaam begon geweldig te beven en de voorwerpen in de kamer schenen wild rondom haar te dansen. Wolf wilde haar te hulp snellen, doch zij had zich weder hersteld en stiet met onverholen afschuw zijn handen terug. De graaf beet zich op de lippen en liet haar gaan; daarna keek hij de wankelende gestalte na, tot deze de deur der aan grenzende kamer had bereikt; daar aangekomen, wenddde Antje zich nog eens om en staarde den achtergeblevene nog een oogenblik aan. Dadelijk daarop was de deur achter haar in het slot gevallen en Wolf stond alleen in de kamer; maar als gekluisterd staarde hij naar de plaats, waar zooeven nog de teedere, zwakke vrouw had gestaan. Zij had hem nog een enkelen blik toege worpen, maar in dien éénen blik lag een wereld van jammer en vertwijfeling. Wolf gevoelde, hoe zijn hart onder dezen éénen blik ineenkromp en dat hij dien blik nimmer zou kunnen vergeten. Graaf Wolf trachtte te lachen, met geweld zocht hij den indruk te verzwakken, dien deze blik op hem had uitgeoefend. Doch het lachje bestierf op zijn lippen, het was hem te moede, alsof hij voor zichzelven had te vreezen en onder het slaken van een lichte kreet, snelde hij, zoo spoedig hij kon, de kamer uit. Antje bleef voortaan voor hem onzichtbaar. Al zijne smeekin gen, dat de jonge vrouw hem toch nog een kort onderhoud zou toestaan, bleven onverhoord. Zoo moest hij dus vertrekken en een nieuwe, donkere toekomst te gemoet gaan en hij nam van al zijn geluk slechts den afscheidsblik zijner vrouw mede. En daar buiten wachtte hem het noodlot.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1