1 Mïei'ISÉ- LiÉifB Ei verpof ons onze schilden! Zondag, 11 November 1883. 31ste Jaargang. No. 2245. AMSTERDAMSCHE KRONIEK. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHAODI, Laan, 1), 5. SCHAGER COURANT. pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meerfO.lt Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. 9 November. Sedert ik verleden Vrijdag mijn vorige Kroniek schreef, hebben wij bier een kolossale verandering van omgeving gekregen. Compleet alsof er een hap uit den almanak is genomen, heeft het sombere, natte, smerige herfstweer, waarmee wij de eerste dagen dezer maand werden bezocht, eensklaps plaats gemaakt voor een vorst, zóó streng en zóó hardnekkig of wij in het hartje van Lentemaand zijn. De sering en de Geldersche roos, die met hun beidjes den „boomgaard" vormen van mijn tuin (een Amsterdamsche tuin, anderhalf maal zoo groot als een tafellaken) en daar hun beklagenswaardig bestaan voortsleepen, hebben nog een groot deel hunner vaalgroene bladeren behouden, en toch vindt de edele schaatsenrijderskunst hier en daar reeds welgeslaagde beoefening. Kleine plassen en binnen- slootjes waren gisteren morgen bedekt met een ijsvloer, die den liefhebbers van hard-, kunst-, en schoonrijden de blijdste vooruitzichten voorspelde, en menige feestcommissie voor het bestaan van Neerlands 75-jarige onafhankelijkheid zou, als de wind nog een poosje in den oosterhoek blijft, een hardrijden op schaatsen aan het programma harer feestviering kunnen toevoegen. Iedereen vraagt zich zeiven en zijn buurman met verbazing af, hoelang die ontijdig geboren winter het wel zal volhouden; en in afwachting der juiste oplossing van dit vraagstuk, zijn de leveranciers van turf, steenkolen, cokes, aardappelen en andere levens behoeften alvast begonnen, de prijzen hunner artikelen een weinigje op te drijven. En ook de ondernemers van ijsver- makelijkheden zijn druk in de weer om van deze extra ordinaire gelegenheid te proüteeren de kunstbanen worden volgepompt en de toestellen voor tobogganning (steile hoogten waarlangs men met sleden atglijdt) bereids in orde gebracht. Nu de natuur ons plotseling midden in den winter heeft verplaatst, zit er niets anders en niets beters voor ons op, dan ons zoo goed mogelijk in het onvermijdelijke te schikken. De natuur zelve heeft ontzaglijk hij de verandering ge wonnen. De muffe, klamme nevels, waarin wij nu al een paar maanden rondwaarden, zijn door den verfrisschenden Roman van GEORGE HöCKEB. 69.) XXXI. *Nu dan, zoo wil ik de waarheid bekennen," ging de hui chelachtige kamerdienaar op zalvenden toon voort, „en ik moet om vergiffenis bidden, dat ik het waag, mij in dit schit terend gezelschap te doen hooren Hij hield op en boog zich naar alle zijden. Niemand zag daarbij het ironische lachje, hetwelk voor een oogenblik om 2}jne lippen speelde. „De jonge heer graaf," ging hij voort, ach op nieuw buigende voor Wolf, „heeft de groote goedheid gehad, mij tot vestiging van een eigen huishouding behulp- saam te zijn In mijn afhankelijke verhouding kon ik Aet niet wagen, een vrouw te vragen Toen ik nu den van mijn genadigen heer in het vertrouwen nam, wist h'j voor mij een verlof te verkrijgen ik had een diepen todruk gemaakt op het hart der jeugdige molenaarsdochter, Mitje Sturm zij stemde er in toe, de mijne te worden vluchtte met mij, daar ik niet durfde hopen, den zegen der ouders te verkrijgen voor onzen bond «Met u met u Stamelde Martin, terwijl hij asch- psiiw in het gelaat werd. Ge aderen van zijn voorhoofd zwol- op van toorn, hij hief de beide vuisten omhoog, als wilde i ze met verpletterende kracht doen nederdalen op het hoofd den schurkachtigen leugenaar, doch liet ze in hetzelfde Ogenblik machteloos langs de zijden nedervallen. '/Met mij" antwoordde de kamerdienaar met een zegevierend terwijl hij uit den borstzak van zijn jas een saamgevou- en papier te voorschijn haalde. „Hier is de trouwakte, opge- den dertienden October te Londen, waardoor ik wettelijk efbonden hen aan Antje Sturm hen gemompel van verbazing en verrassing over dezen on- ^er*achten afloop deed zich allerwege hooren. Maar het meest aasd Was Wolf zelve, die nog altijd zijne ooren niet durfde ^touwen. *usschen ging het document van hand tot hand. Ten laatste oostewind onnaspeurlijk weggeblazen en door lichtglansen helderheid vervangen. Overdag straalt de Novemberzon zoo heerlijk aan den smetteloos blauwen hemel en giet zij over het wereldrond zooveel gloed en luister uit, dat ik mij aan het schouwspel bijna niet verzadigen kan. En pas is zij verdwenen, of de wassende, matgouden maansikkel verrijst aan het onbewolkt azuur, als om te profiteeren dat het weerglas vooreerst nog niet op verandering zal komen te staan. Op de schoongevroren straten krioelt het den gan- schen dag van lustig en opgewekt voortstappende voetgangers, en in het middaguur worden de winkelbuurten achtereen volgens opgeluisterd door een bevallige damesschaar, die iu heur van snoeperige wintertoiletjes naar de hier en daar reeds voltooide Sint Nicolaas-uitstallingen in de groote magazijnen gaan kijken. Op zulke dagen ziet Amsterdam er aanbiddelijk schoon uit en zou men er b ij n a vrede mee kunnen hebben, dat de winter dit jaar zoo vroeg en zoo streng is opgetreden. Byna zeg ikwant over het geheel genomen, zijn wij eigenlijk met die vroege winter-heerschappij niet erg gesticht. Ik zeide reeds, dat de prijzen der voornaamste levensbehoeften onmiddellijk een stijgende beweging hebben aangenomen, wat niet meer dan natuurlijk is, daar de leveranciers, evengoed als ieder ander, op hun getij visschen. Maar erger nog is, dat het aantal werkeloozen door de plot seling ingetreden vorst weder zoo bedenkelijk vermeerdord is. Er zijn een aantal bouwvakken die nu eenmaal bij vriezend weder niet uitgeoefend kunnen worden, en dus komen thans de beoefenaars dezer vakken de gelederen der werkeloozen nog versterken. Men kan het terstond opmaken uit een onbedriegslijk verschijnselde nieuwe toeneming van het aantal kleine negocianten en bedelaars aan onze huizen. De listen en lagen die deze luidjes be denken om hunne aanbiedingen aan den heer of de vrouw des huizes overgebracht te zien en niet door de dienstboden met eeue eenvoudige weigering heengezonden te worden, zijn soms zeer curieus. Gisteren kwam eene handelaarster in muizenvallen, pijpdoorstekers en andere nuttige ingre diënten aan mijne huisdeur kennisgeven, dat zij besloten had hare „zaak" naar Haarlem over te brengen en nu vrieudelijk verzocht „voor 't laatst" nog iets van haar te koopen. Daar ik geen last van muizen heb en evenmin kreeg Almenrode het en ook deze moest, hoewel schoorvoetend, de geldigheid en echtheid van dit stuk erkennen. „Maar mijn hemel, hoe is dat toch mogelijk!" stamelde hij, met medelijdenden blik zijn dochter aanziende, die op haar stoel was nedergezonken. „Het is de waarheidantwoordde de kamerdienaar gestreeld, en zich tot den majoraatsheer wendende, voegde hij er oogen- blikkelijk deemoedig aan toe„ik mag toch wel blijven reke nen op de gunst van mijn genadigen heer De oude graaf antwoordde hem niet, want hij begreep van het geheele voorval nog niet het minste, slechts instinktmatig zeide een voorgevoel hem, dat het een nieuwe schurkenstreek was, dien de kamerdienaar tegen hem in zijn huiselijk geluk uitspeelde. Eensklaps stortte Almenrode zich op Frans en vatte hem heftig bij den schouder. „Mensch," stamelde hij, „en gij liegt niet waar, waar is uwe vrouw Maar daar veranderde het zoete lachje op het gelaat van kamerdienaar in een hatelijk gegrijns, Vergeef mij, mijnheer de baron, wanneer ik u het antwoord schuldig blijf," antwoord de hij onderdanig, maar ik ben een weinig jaloersch en bewaak mijn lief vrouwtje als een zeldzame schatMijn God, de heeren zullen mij begrijpen, wij leven nog in de wittebroods weken en dan Daarbij zette hij zulk een koddig gezicht, dat eenige van het gezelschap in een schaterlach losbarstten. Van alle zijden haastte men zich nu, den jongen graaf "Wolf deelnemend de hand toe te steken en hem te verzekeren, dat men geen oogen blik de lage beschuldiging had geloofd. Geen mensch bekom merde zich meer om den jongen boschboer, wien door den kamerdienaar in een onbewaakt oogenblik te verstaan gegeven was, zoo spoedig mogelijk de zaal en het slot te verlaten. Maar al te gaarne kwam Martin dit bevel na. Want alleen op herhaald aandringen van Almenrode had hij er in toege stemd aldus op te treden. Nu, waar zijn optreden zulk een onvoorzien einde kreeg, gevoelde hij zich dubbel ellendig. Dus de jonge, lafle graaf had hem in het bosch wat voorgelogen. Antje was niet zijne vrouw, maar die van den schurkachtigen kamerdienaar, die wel haar vader had kunnen zijnen waarheid moest het zijn, want stond het niet zwart op wit, met stempel en zegels voorzien, op het papier? Gebroken naar lichaam en ziel wankelde de arme man naar tabak rook, maar mij toch door deze aandoenlijke mede- deeling diep geschokt gevoelde, poogde ik de wederzijdsche afscheidssmart te verzachten door aan de toekomstige Haar- lemsche hurgeres een kleine gave ter hand te laten stellen, in ruil waarvoor ik een woordenrijke zegenbede ontving, die naar ik hoop hare uitwerking niet zal missen. En zoo verscheen er dezen morgen op den drempel mijner nederige woning een deerniswaardig natuurgenoot, sedert den dag zijner geboorte verstoken naar zijn zeggen althans van het zintuig des gezichts. Hier en daar worden dergelijke lieden wel eens afgescheept met de boodschap„daar kunnen wij niet aan doen, er komen er zoo veel en zoo dikwijlsEn om nu dit argument ter stond in de geboorte te smoren, liet deze man op zijn verzoek om ondersteuning onmiddellijk de mededeeling volgen, dat hij „maar ééns in de drie maanden" kwam. Weldadigheid per kwartaal dus, een stelsel dat mij nog geheel onbekend was, ofschoon ik anders op dit gebied reeds vrij wat ervaring heb opgedaan. Misschien kon men zich bij dezen periodieken blinde ook wel per jaar ahon- neeren. In ieder geval meende ik mij aan deze spiksplin ternieuwe methode van philantropie niet te mogen ont trekken, en liet ik den man den bescheiden cijns mijner bewondering ter hand stellen. De geniale inval van den armen drommel had er recht op. Maar in ernst, die schrikwekkende toeneming der openlijke en vermomde bedelaars bewijst maar al te zeer, hoe de winter de ellende in onze groote stad komt verer geren. Men zou het echter, des avonds door de winkel buurten wandelende, niet zeggen, want daar ziet het er uit alsof alles zich in weelde en overvloed baadt. Men moet b. v. maar eens in de Kalverstraat komenDaar zijn van Oost en West de fraaiste en kostbaarste zaken bijeengebracht en te koop gesteld, in zoo kwistigen over vloed alsof ieder Amsterdammer een croesus ware. Met dat al is het eigenaardig schouwspel, die bonte, bewege lijke menigte, zich vermeldende in de bewonderende be zichtiging van al de fraaie zaken, die daar achter de reusachtige spiegelruiten liggen ten toon gespreid. En eerstdaags zal dat schouwspel nog aantrekkelijker worden, wanneer een groot gedeelte der Kalverstraat electrische verlichting krijgt. Men stelt zich althans voor, dat dit zijn eenzame woning. In het slot had men iutusschen beproefd, de gestoorde vreugde weder te herstellen. Dit was wel is waar niet gelukt, maar de bekendmaking van de verloving van het jonge paar had toch plaats gehad en de gelijk een marmeren beeld er uitziende jonge baronesse, Angelika van Almenrode, had hare bevende hand moeten leggen in de rechterhand van den jongen graaf Wolf van Wolfenstein, die haar met een zege vierend lachje opnam. XXXII. In de natuur was het overal stil geworden. De natuur sliep den winterslaap. Het vroolijk gezang der vogels was verstomd en de troostelooze eentonigheid des winters breidde zich uit, zoover het oog reikte. Terwijl echter om het slot Wolfenstein hevige stormen huilden en het grijze gebouw teisterden, heerschte er in het lieflijke oord aan het Comomeer slechts een melancholische stilteterwijl in de noordelijke gewesten de weerlooze natuur dreigde ouder te gaan voor de slagen van den hevigen winter, geleek de streek bij het Comomeer daarentegen op een zonnig landschap, voor een korten winterslaap gehuld in het witte sneeuwkleed. Antje woonde nog altijd in het kleine landhuis dat zoo vriendelijk gelegen was aan den oever van het Comomeer. Maar zij leefde werktuigelijk; zij wist ter nauwernood, dat zij leefde; er was in haar gewond, verscheurd hart zooveel ge storven, zij had zooveel als leugen leeren kennen, wat zij vroeger voor gulden waarheid had gehouden Sedert die gruwzame, vernietigende woorden, welke Wolf, de vroeger door haar zoo hoog geeerde en aangebeden man tot haar had gesproken, had zij hem niet meer van aangezicht tot aangezicht gezien; zij had zich opgesloten in haar slaapkamer en was daaruit eerst te voorschijn gekomen, toen zij het geratel van een vertrekkend rijtuig had gehoord, en zij de zekerheid bezat, dat de eigenzuchtige man haar voor altijd had verlaten. Toen eerst had zij haar schuilplaats verlaten. Nu, als haar geluk voor altijd verwoest was, gevoelde de ongelukkige eerst, wat zij gedaaan had, toen zij vroeger het ouderlijk huis had verwisseld met het bedriegelijk geluk, dat slechts gegrondvest was geweest op het onbestendig karakter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1888 | | pagina 1