Zondag, 16 December 1388.
31ste Jaargang. Ho. 2255.
AM- Miiwli
En Torpef ons onze scinlden!
KRONIEK VAN DE WEEK.
cllf
)0f
UitgeverJ. WINKEL.
Bureau: SCHACiKIV, V>aan. 99, 5.
14 December.
De Tweede Kamer is thans midden in de discussiën
over de Staatsbegrooting voor 1889. Met andere woorden
de geheele nationale huishouding, van hoog tot laag, van
boven tet onder, wordt weer aan de jaarlijksche schoon
maak onderworpen, bestaande in herziening, wijziging,
verbetering, vermeerdering of opruiming. Jammer
genoeg wordt die laatste werkzaamheid wel wat heel
weinig op den nationalen inventaris toegepast, maar
den mensch, en vooral de mensch als hij in bet
Ministerie van de rechterzijde is gezeten, heeft nu eenmaal
een neiging om zich aan het oude en traditioneele vast
te klampen. Hoeveel is er ongewijzigd de revue gepasseerd,
dat wij gaarne naar het museum van oudheden of liever
nog naar de rommelkamer hadden zien verwezen. Maar
dit Ministerie, bij deze jaarlijksche winterschoonmaak als
huismoeder fungeerend, is een Ministerie van voorzichtig
heid, dat de kat uit den boom wil kijken, als men ten
minste die spreekwijze van anti-revolutionaire en katholieke
Excellenties gebruiken mag. En daarbij treden dan de
Kamerleden op als de dienstmeisjes die de verschillende
huishoudelijke artikelen stuk voor stuk komen aandragen,
en tevens voorstellen om het eene te laten schilderen, het
andere wat uit te kloppen, het derde een vernisje te geven,
enz. En het slot van dit alles? Nu, zoover als het er thans
mede staat, zal onze politieke inboedel, wanneer alles
afgeloopen is, er tamelijk wel uitzien als verleden jaar.
Niet dat de verschillende stukken niet genoeg bekeken,
nog eens bekeken, links gekeerd, rechts gekeerd en weer
eens omgekeerd zijn. Of om in parlementaire taal te
sprekenbreedsprakigheid en wijdloopigheid van discussie
was er genoeg. Aan stof scheen het, gelijk bij een jaar
lijksche schoonmaak trouwens gebruikelijk is, niet te ont
breken. Yan veel kon men schrijven als bij het invullen
van een belastingbillet„als vorige jaar." Maar hier en
daar waren er toch nieuwe elementen in het debat op te
78.)
XXXVI.
»A1 spraakt gij met engelenstem, tot mij, mejuffrouw," viel
"olf haar barsch in de rede, „het zou u niet gelukken, mij
Tan mijn wil af te brengenGij hoort dat men zich reeds
gereed maakt om op te breken en men ons reeds zoekt."
merken. De onzedelijke combinatiën van het monsterverbond?
denkt ge wellichtof de zich plotseling in ons lieve vader
land weer verheffende quaestie van het herstel der wereld
lijke macht des Pausen Niets van dit alles, zeg ik u,
althans niet rechtstreeks. Maar wie wèl rechtstreeks hun
invloed op het debat lieten gevoelen, en op die eer niet
weinig fier zullen wezen, dat zijn de socialisten en nog
eens de socialisten. Nog nooit, zoo oud als ze zijn, werden
zij in ons achtbaar Parlement zoo ernstig, zoo principieel
en zoo omslachtig onder handen genomen als ditmaal.
Bestaande en bijkomende oorzaken werkten hiertoe mede.
Als bestaande oorzaak is te beschouwen de door het
bovengenoemde monsterverbond bewerkte aanwezigheid van
den leider der socialisten in ons Parlementals bijkomende
oorzaak het gebeurde der jongstverloopen dagen in de
hoofdstadde helscbe machines en het Leo-oproer. Wat
men ook van den heer Domela Nieuwenhuis moge zeggen,
hij vat zijn taak van Volksvertegenwoordiger niet als een
sinecure opof het morgenzitting of avondzitting is, altijd
staat hij met een duit in de hand gereed, om hem bij de
eerste de beste gelegenheid die zich daartoe voordoet, in
het zakje to werpen. En daar er nu bijna geen onderwerp
van Staatsbeleid is, dat niet door den heer Domela Nieu
wenhuis als zulk een welkome gelegenheid wordt aange
grepen, kunnen zijne vrienden en vereerders op de publieke
tribune ieder oogenblik 's mans sleepende, zingerige (iets
anders dan zangerige) stem hooren weergalmen. Stoute
woorden en stoute eischen durft de Schoterlandsche afge
vaardigde doen hoorenmaar hij schijnt tot leus te
hebben„brutale menschen krijgen de halve wereld," en
er dus maar op los te praten, en wel zóó, dat hij als b.v.
in zake Geel, moet bekennen zich voorbij gepraat te hebben.
Maar zulk een incident belet hem niet om 't volgende
oogenblik weer even hard door te draven. Laat ik van
mijn vier jaar Kamerlidmaatschap zien te halen wat ik
kan, want bij de volgende verkiezing zullen zij denkelijk
niet weer zoo gek zijn om mij hierheen te zenden. Nu,
indien de Heer Domela Nieuwenhuis zich werkelijk door
die laatste overweging laat leiden, zal hij ter zijner tijd
wel blijken den bal niet zoo heel ver te hebben misgeslagen.
Misschien zegt men het hem den een of anderen dag nog
wel eens onomwonden, midden in de Volksvertegenwoor
diging, waDt dat men niet flink tegen hem op durft treden,
zal hij niet kunnen getuigende Minister van Koloniën,
Justitie en Binnenlandsche zaken hebben hem reeds
af en toe behoorlijk „van de taart gegevenen ook onder
de Kamerleden zijn er, zooals de heeren Borgesius, Van
Kerkwijk, Rutgers en anderen, die ook tegenover Domela
Nieuwenhuis toonen dat zij „hun man staan."
En behalve door de aanwezigheid van hun leider in de
Kamer, hebben de socialisten dezer dagen weer meer in
het bijzonder, ook in het Parlement, de aandacht op zich
gevestigd door hunne onbeschaamde bedrijven in de hoofd
stad. 's Woensdags de moordaanslagen op de heeren Van
Tienhoven, Jolles en Stork's Zondags het met voorbe
dachten rade veroorzaakte tumult in Maison Stroucken.
Moordaanslagen, ja, want al zijn die aanslagen ook bij
alle drie de bovengenoemde personen mislukt en kunnen
de socialisten dus blijkbaar veel beter met groote woorden
dan met „helsche machines" terecht, toch is het niet te
loochenen dat de bedoeling om dood en vernieling te ver
oorzaken wel degelijk bij de afzenders der doozen bestaan
heeft, en kunnen aileen de socialisten hier de hand in het
spel gehad hebben. De parlementaire ui van Domela Nieu
wenhuis, dat de politie zelve dit onbekookte potje te vuur
gezet zou hebben, is te laf om over te praten. De drie
geadresseerden zijn doodvijanden der socialisten, en kunnen
dus deze alleen de aanleggers en uitvoerders der snoode
plannen zijn. Jammer genoeg, schijnt de Amsterdamsche
politie nog geen enkel spoor omtrent de eigenlijke daders
te hebben, evenmin als hare Londensche collega's omtrent
Jack the Riper. Zou de spreekwoordelijke scherpzinnigheid
der politie ook al tot den „goeden ouden tijd „gaan be-
hooren
Het afschuwelijk schandaal, Zondag in hoofdstad voor
gevallen, waar eene ordelijke en ordelievende vergadering
door een razende bende dolle mannen met geweld werd
uiteengedreven, behoort tot de zwarte vlekken der Kro-
-
SCHACE
COURANT.
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Roman van GEORGE HöCKER.
„Mijnheer von Wolfenstein". begon Angelika met bevende
stem, „nog eenmaal, in het laatste beslissende oogenblik, doe ik
een beroep op uwe grootmoedigheid, maak ons beiden niet tot
de allerongelukkigste der menschen, doordat gij er op blijlt
staan, dat ik zal gehoorzamen aan den ontzettenden dwang,
dien gij op mij uitoefent."
„Hoe meent gij dat, mejuffrouw vroeg Wolf op bitsen
toon, terwijl het hem gelukte eene trotsche houding aan te
nemen tegenover het jonge meisje.
„O, mijn God, mijnheer de graaf, laten wij in dit beslissend
oogenblik niet verstoppertje spelen, gij weet wat ons wacht.
Reeds klinken de eerste klokkentonen, die bestemd zijn den
naamlooze ellende in te luiden, dat twee harten, die door geen
sprankje van liefde verbonden zijn, onherroepelijk en voor eeuwig
aau elkander geketend zullen wordenwanneer gij zelfs
geen medelijden hebt met mij en uw broeder, heer giaaf, zoo
denk dan aan u zeiven, denk aan de rechtvaardigheid des he
mels, die u zal bezoeken voor het onrecht, dat gij heden op het
punt staat te plegen."
„Gij vergeet, mijn waarde freule," zeide hij met afwijzende
koelheid, na eenige oogenblikken van blijkbaren tweestrijd, „wat dat
gij geneigd zijt als het grootste ongelnk te brandmerken, slechts
het eindresultaat is van lange verhandelingen en besluiten
besparen wij elkander dergelijke onvruchtbare besprekingen, ter
wijl slechts, door een gordijn van ons gescheiden, de bruilofts
gasten wachten op de dingen die komen zullen."
„Bij God, hebt gij dan een hart van steen P" vroeg Ange
lika op smartelijken toon. „Wat moet ik dan tot u spreken,
om n te overtuigen
vBekort dan die comedie, heer graaf. Gij zult er eenmaal
berouw van hebben, in dit uur niet barmhartiger geweest te
z!)dj stamelde Angelika, „Onderzoek uw eigen hait, of het
toch niet een meineed is, dien gij nu op het punt staat af te
Ah, gij waagt het!" stamelde Wolf met bleeke lippen, ter
wijl hij ouder den toornigen blik van het schoone, jonge meisje
de oogen met schuwe uitdrukking nedersloeg.
„Ik weet slechts dit eene, dat gij de ziel eener ongelukkige
op uw geweten hebt, heer graat, stamelde Angelika, „het
arme Antje
„Antje Antje 1 Altijd die naam," fluisterde Wolf, een
schrede achteruit deinzende, terwijl een doodelijke bleekheid zijn
gelaat overtoog.
„Wees barmhartig, alleen reeds ter wille dier ongelukkige,
vertreedt niet het liefdesgeluk van twee harten, die u nimmer
eenig, leed hebben berokkend, heer graaf
Men hoorde dicht bij het gordijn luide stemmen. Men zocht
naar het bruidspaar.
„Eindig!" gebood Wolf op afwijzenden toon. „Hoe ons leven
in de toekomst zich zal vooidoen, doet nu niets ter zake; ik
zeg nog eens, tracht mii niet meer van mijn voornemen af te
brengen, het baat u toch nietsik ken dat meisje niet, ik
wil het niet kennen de vrouw van den kamerdienaar van
mijn vaderdie laatste woorden sprak hij op zulk een slepen-
deu toon, dat zelfs een meer argeloos gemoed, dan het jonge
meisje het in dit oogenblik bezat, ze voor een leugen moest
houden.
„De vrouw van den kamerdienaar van uw vader fluisterde
zij. „O, arm bedrogen Antje een oogenblik hield zij
op men riep ia de zaal hunne namen daarna trad zij
dicht op Wolf toe en keek hem met dreigenden blik aan.
„Goed dan, ik ben bereid het offer te brengen, voer
mij naar het echtaltaar, mijnheer de graaf von Wolfenstein,
doch weet dat het ja, aan mijne lippen ontperst, voor u een
vloek is
„Gij weet niet, wat gij zegt," stamelde hij verward.
„Kom, heer graaf, elk woord, nog meer tot u gesproken,
is te veel," zeide zij met de diepste verachting. „Aanvaard het
offer, gij zult toch niet lang zegevieren I" Zij legde nu haar
rechter hand op zijn linker arm en zoo keerden beiden naar
het gezelschap terug.
Dadelijk daarna zette de bruiloftsstoet zich in beweging.
Gelijk een kruipende slang bleef de kamerdienaar Frans vlak
achter het bruidspaar en hield Wolf in het oog. Beneden ge
komen bemerkte men onder de gasten een levendige opschudding.
„Men moet mij tot hem laten, de ongelukkige verlangt hem
te spreken, hem te zien," riep een forsche mannenstem. Het
was Martin, de boschboer die naar Wolf zocht. Eindelijk had
hij zich een weg gebaand tot den gezochte. Wolf had de arm
zijner bruid losgelaten eu denkende dat Martin hena kwam
tuchtigen, maakte hij zich tot tegenweer gereed. Maar hoe ont
stelde hij, als hij Martin hoorde weenen.
Heer graaf," stamelde Martin, „heer graaf bega geen misdaad."
„Ik geloof dat de man krankzinnig is, riep Wolf uit. „Wat
beteekent deze drukte nu op dit oogenblik
„Heer graaf, laat mij uitspreken en zeg dan zelve, of het
niet de Hemel is, die mij tot u heeft gezonden Uwe
vrouw ligt stervende in mijn huis heden nacht heb ik
haar van het sneeuwveld opgenomen
Hij lette er niet op, dat zijne woorden een ongehoorde ont
roering bij de aanwezigen deed ontstaan.
„Mijn vrouw Groote God Antje?" stamelde
Wolf, met door angst verwrongen gelaat.
„Ja Antje, de ongelukkige is hetantwoordde Martin op
plechtigen toon. „Groote God, ik heb mijne eigen oogen niet
durven vertrouwen, toen ik de ongelukkige van nacht bewus
teloos in de sneeuw vond liggen, met haar kleinen knaap in
de armen de trouwe hond van haar vader, die haar van
vroeger nog gekeud moet hebben, heeft mij door gehuil en
gekrabbel aan mijn deur naar buiten geroepen en mij bij haar
gebracht; nu ligt zij in een hevige koorts in mijn bed. Bewus
teloos stamelt zij in zich zelve, en alles wat zij zeggen kan,
dat is uw naam, heer aan u denkt zij, de verlatene
aan u alleen, heer graaf, hoort gij het, uwe vrouw
Een heftig gemompel ging op uit het gezelschap. Slechts
hij, wien de woorden golden, bleef zwijgen Wolf stond
met diep op de borst gezonken hoofd, terwijl zijne oogen met
verglaasde uitdrukking onrustig over den grond zweefden.
Daar hoorde men wederom het klokgelui. Doch nu maakte
het een plechtige indruk op hem en deed zijn gemoed weldadig
Mijne vrouw mijn Antje 1" stamelde hij na lang,
aan
pijnlijk zwijgen. „Om God's wil mensch, spreek 1" en het
schitterend gezelschap rondom zich geheel vergetende, vatte hij
Martin's arm en vroeg op dringenden toon „Gij hebt haar
gevonden in het woud, verstijfd, zonder bewustzijn, met haar
kind Antje
„Ja," stamelde Martin, diep geroerd door deze onverwachte
verandering van Wolf; „den arts, dien ik reeds heb gehaald,
heb ik ook reeds ondervraagd het loopt ten einde, heer
graafzij heeft misschien nog enkele uren te leven en zij
roept om u;" zij kan niet sterven, voor zij u gezien heeft
och heer graaf, kom toch mede F'