Donderdag, 24 Januari 1889. 33ste Jaargang. Ho. 2266. S «Ifill? LOTING Gemeente Schagen Bekendmakingen. Eerste Kennisgeving1. Binnenlandsch Nieuws. SCHAGER A11C Dl El El II f COURANT. iï- Laninuw Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEK- T7NTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Uilgover: J. WINKEL. Bureau: 8CHAGEV, Laan, 5. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Nationale militie. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen. Brengen, ter voldoening aan het tweede gedeelte van Art. 28 der Wet op de Nationale Militie van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), voor de eerste maal ter kennisse van de belanghebbenden, dat de loting van do in 1888 voorde Nationale Militie ingeschrevenen, overeenkomstig de ontvangene aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Commissaris dezer Provincie, dato 2 Januari 1889 No. 877 M/S, zal plaats hebben op den 20en Februari a. s., des voormiddags ten 9Vj ure, ten Raadhuize dezer gemeente en worden zij, welke daaraan moeten deelnemen gelast, om op den bepaalden tijd aldaar, tot dat einde aanwezig te zijn, of, bij verhindering, zich aldaar door hun vader, moeder of voogd te doen vertegenwoordigen. Alsmede dat, overeenkomstig Art. 34 van gemelde Wet, dadelijk na de trekking van het Nummer, de redenen van vrijstelling, welke de Ingeschrevene mocht hebben, moeten worden opgegeven. Indien hij vermeent vrijstelling te kunnen erlangen wegens Broederdienst of op grond van te zijn Eenige Wettige Zoonzal hij op Vrijdag den 22en Februari des voormiddags ten 10 ure, in het Gemeentehuis moeten verschijnenvergezeld van twee bij den Burgemeester bekende en ter goeder naam en faam staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte getuigenis kunnen afleggen en het aldaar op te maken getuigschrift onderteekenen. Wanneer hij aanspraak maakt op vrijstelling wegens Broeder- dienst, zal hij mede voorzien moeten zijn van zijne geboorte-acte Roman van IDA BOY-ED. 2.) I. „Hoe vrouwen toch over al het ongewone, vooral wanneer het haar in het openbaar aangaat, zich verontrusten. Dat de man, zijn naam voluit drukken laat, is eene vrijmoedigheid, die mij schijnt te verraden, dat deze mijnheer Othmer geener lei redenen heeft, met zijn naam en zijn zaak verstop pertje te spelen," zeide van Gemmingen. //Dat hij zich tevreden stelt met het noemen der initialen van uw eigen naam, bevalt mij ook, want het is tegenover eene dame met beleid gehan deld en het bewijst misschien ook, dat hij sedert minstens zeventien jaren niets van u gehoord heeft." Intusschen hadden Mary en Axel zich van de courant meester gemaakt. //Een Amerikaansche oom met zakken vol stofgoud en een gevolg van zwarte bedienden," jubelde Axel, ,/dat is toch duidelijk." Een gedwongen lachje gleed over Ottilie's gelaat. „Axel kan gelijk hebben. Deze inr. Othmer, die verscheidene jaren geleden naar Amerika verhuisde om rijk te worden, kan mij alleen zoeken met het doel, om zijn goed met mij te deelen," zeide Ottilie met doffe stem. //Ach/' zeide Mary, groote oogen opzettende, //dan kan ik ten slotte nog een rijpaard krijgen, evenals tante Abigail." „Axel, naar school; Mary, aan uwe huiselijke bezigheden," vermaande Gemmingen op zulk een ernstigen toon, dat de kinderen oogenblikkelijk begrepen, dat vader verlangde hen te verwijderen, en ofschoon het uur voor het een noch voor het ander geslagen had, stonden zij zonder tegenspraak op. Gemmingen sloeg de arm om zijn vrouw, die naast hem op de sofa zat. Ottilie legde vermoeid haar hoofd tegen zijn schou der, zoo alsof zij uitrustte van een verbazend vermoeienden arbeid. //Huister, geliefde," begon hij zacht. //Ik zou blind moeten zijn, wanneer ik niet de ongewone, aan ontzetting grenzende ontroering wilde opmerken, die u heeft aangegrepen. Gij hebt mij ongetwijfeld iets onaangenaams te bekennen, hetwelk ver bonden is aan de persoon van dezen Othmer. Wat het ook zij, ons geluk, ons vertrouwen, onze liefde kan het niet ver storen. Dat alles is sedert zeventien jaar aangekweekt en bevestigd geworden, even als een jonge eiken loot een stam wordt, die alle stormen trotseert." «Maar toch door den bliksem gespleten kan worden," zeide Gttilie zacht en treurig. „Neen, neen," antwoordde hij vol vertrouwen, „de waar- en van de geboorte-acten van al zijne nog in leven zijnde broeders, alsmede van de zakboekjes of paspoorten van gediend hebbende broeders. Bij overlegging van laatstgenoemde stukken zullen door den Burgemeester bij den Kommandant van het korps waarbij zijne broeders dionen of gediend hebben worden aangevraagd de be wijzen van werkelijken dieuet of een uittreksel uit het Stamboek. Schagen, den 22en Januari 1889. Burgemeester on Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. De Secretaris, DENIJS. Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur der Gemeente Schagen, brengt bij deze ter kennisse van de ingezetenen dier geraeemte, dat het kohier der grondbelasting op de gebouwde en ongebouwde eigendommen over het dienstjsar 1889 op den 17 dezer door den Heer Provincialen Inspecteur in de Provincie Noordholland is execu toir verklaard en op beden aan den Heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. Ieder ingezeten, welke daarbij belang heett wordt alzoo ver maand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven, ten einde alle gerechtelijke vorvolgingen welke uit nalatig heid zouden voortvloeien, te ontgaan. Schagen, den 21 Januari 1889. Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd, G. LANGENBERG. Schagen, °.3 Januari 1888. Yoor de aanbesteding van het bouwen der onderwijzers woning alhier, waarvan de raming was gesteld op f 8000. heid in al ons gemoedsleven is de reddende afleider." De jonge vrouw omarmde den echtgenoot met hartstochte lijke opgewondenheid. „Ja," riep zij uit, tusschen hare tranen door, //ja, mijn Dietrich, wij hebben elkander zeer lief gehad, wij zijn zeer gelukkig geweest. Niet waar, deze zeventien jaren hebben ons bewezen, dat ik een heilig recht had, uw aanzoek aan te ne men. Wij waren voor elkander bestemd, gelijk misschien geen enkel meuschenpaar meer." Gemmingen sidderde. Hij gevoelde het in dit oogenblik, met huivering, dat in dezelfde mate als zijn leven zich tot den herfst neigde, zijne liefde voor deze vrouw toenam. „Mijne vrouw zeide hij met eene blijde uitdrukking. Zij zwegen geruimen tijd, ieder in eigen gedachten verzonken. ;/Ik herinner mij," begon Gemmingen eindelijk, „en uwe vraag, of gij het recht gehad hebt, mijn aanzoek aan te nemen, brengt het mij nog levendiger in de gedachte, dat gij mij gedurende het jaar onzer verloving, mij bekendet, dat een uwer naastbestaanden eenmaal een vreeselijke schuld op zich heeft geladen. Gij voegdet er aan toe, dat hij niet uw familienaam von Warnsdorf gedragen had en dat aan uw naam geenerlei smet kleefde. Hoe weinig mij dat toen belang inboezemde! Want het kon noch uw vader, noch uw broeder geweest zijn en de misdaad van een familielid kon op uw naam geen smet werpen. Gij verzocht mij, dit thema niet meer aan te roeren. En inderdaad bestaat daartoe heden de eerste aanleiding. In al die jaren heb ik u alleen met uw bejaarde tante Warnsdorf zien omgaan en dit heeft mij natuurlijk in den waan gebracht, dat gij verder geen familiebetrekkingen aanhieldt. Deze adver tentie bevestigt mijn meening, want Othmer, in geval hij de beruchte misdadiger is, uwe ontsteltenis doet het mij gelooven, maar de vrijheid, waarmede hij zich noemt, maakt het mij ook weder onwaarschijnlijk Othmer moet u eerst zoeken." De zakelijke vorm, waarin Gemmingen alle punten bijeen bracht en voorstelde, had bijna het voorkomen van een han delszaak, welke indruk te ontnuchterender werkt, als dezelfde man eenige oogenblikken van te voren in hevige opgewon denheid verkeerd heeft. Deze onbegrensde gewoonte en macht van haren echtgenoot, om zich zeiven volkomen te vergeten, om een bepaalde vraag uit een te zetten, gaf Ottilie hare be daardheid terug. Met vaste stem vulde zij de opmerkingen van haren echt genoot aan. „Valentin Othmer is een man van eer," zeide zij, „hij ver liet Europa terwille der misdaad van een ander. En die ander is lang, lang dood. De schande is begraven. Dwing mij niet, ze voor u op nieuw aan het licht te brengen." Gemmingen begreep volstrekt niet, hoe zijne vrouw zoo beslist en angstig weigerde, eene reeds lang verleden geschie denis te bespreken. Zijn eenige verklaring, over welke gedachte hij zich evenwel schaamde, was, dat missschien Ottilie, die is ingeschreven door de volgende aannemers 1. R. de Boer, Medemblik, voor f 9664.—. 2. S. Overtoom, Schagen, voor f 9300.—. 3. A. Droog, Kolhorn, voor f 9280.80. 4. G. Dignum, Schagen, voor f 9175.—. 5. D. Kramer, voor f 8986.—. 6. Gebf. Klein, Helder, voor f 8543.—. 7. P. Honijk, Schagen, voor f 8400.—. 8. H. Wijker, A. de Graaf, Helder, voor f 8397.—. 9. H voor f 8360.—. 10. P. de Waard H voor f 8095.—. Het Concert, hetwelk Schagen's Mannenkoor Euterpe Zondag 1.1. te Wieringerwaard gaf, ten aanhoore van een zeer talrijk publiek mag in alle opzichten als uitstekend geslaagd beschouwd worden. Toen dan ook na afloop de heer Dr. Overduin, den Directeur van Euterpe, den heer Jb. Denijs, dank betuigde voor het vele kunstgenot dezen avond geschonken, betoonde het auditorium door luid applaus hare instemming hiermede. Behalve de nummers door Euterpe gezongen, willen wij nog hier aanstippen dat het Concert werd opgeluisterd door een tweetal piano-solo's, gegeven door den heer J. Zwart, muziek onderwijzer te St. Maartensbrug, in welke beide solo's (Sonate pathetique en Das Alpenhorn) de heer Zwart benijdenswaardige proeven gaf zijner zeer sterke ontwikkelde techniek een prijzen- waardige voordracht. Ook verdient nog bijzondere vermelding de uitvoering van het schoone liedMelacholie v. Chopin, door de heer P. Stadt voorgedragen op de van hem gewone fijn- gevoelende, uitdrukkingsvolle wijze. Tevens deelen wij hier nog inedc, dat met den heer Zwart onderhandelingen zijn aangeknoopt over de oprichting van een zangkoor te Wieringerwaard. nog heden dikwijls de groote armoede harer familie beklaagde, in te groote familie-aantrekkelijkheid, de hare niet wensehte te zien aan het daglicht gesteld. Deze hare kleine zwakheid te verontschuldigen, viel hem gemakkelijk. „De vraag is nu," ging zij steeds beslister voort, „of gij genegen zijt, een u gebeel vreemd persoon, die bovendien niet aan mij, doch alleen aan mijne familie vermaagschapt is, als bloedverwant hier te ontvangen." „Zekerlijk," antwoordde Gemmingen, „moet dat nog over dacht worden. Ik kan in mijne betrekking, niet onvoorwaar delijk nieuwe betrekkingen aanknoopen, die later misschien zullen blijken hoogst onwelkom of zeer lastig te zijn. Een regeeringsbeambte heeft steeds allerlei toestanden en verhou dingen in acht te nemen." Ottilie glimlachte even. Daar ontdekte zij de zwakke zijde van haren echtgenoot. De uiterlijke vorm was een weinig stijf geworden en de beambte in hem, beheerschte al zijne daden, voor zoover de wereld in de gelegenheid werd gesteld ze te zien en te beoordeelen. „En dan," voegde hij er na een korte pauze aan toe, „dan nog iets. Gij gelooft, dat deze Othmer zeer rijk is, en komt met het doel, van zijnen rijkdom met u te deelen. Ik laat u gaarne meesteres over uwe handelingen, daar die nooit anders dan gepast kunnen zijn. Hier misschien zou de moederliefde u verleiden, voor den rijken man spoediger het huis open te stellen, dan het eigenlijk met het oog op dien rijkdom wel raadzaam schijnt. AVij hebben genoeg en zijn tevreden en ge lukkig. Uwe voorbeeldige huishouding maakt, dat wij trots ons middelmatig inkomen, toch toekomen en zonder schulden blijven. Dat racer niet altijd het geluk is, zien wij bij Mannhardt en Abigail. "Wij hebben geen vreemd goud noodig." Hoe trots, hoe vrij, hoe voornaam. Dat was weder de wils kracht van haar man. Ottile zag hem met vereering aan. „Ik zal in uwen zin schrijven. Uit Othmer's antwoord moogt gij dan de gegevens tot verdere besluiten vinden." Gemmingen stond op. Hij kustte Ottilie. „Nu dan, tot later, over dit Othmer-thema. Mijn plicht roept mij." „O, kondet gij heden maar bij mij blijven," zeide Ottilie uit het diepste haars harte. „Misschien dat ik van middag kan te huis blijven. Mijn minister en ik, zijn heden morgen ontboden bij zijne Majesteit en de conferentie zal wel ver over den bureau-rijd duren," beloofde Gemmingen. „En gij nauwgezette liën waagt het alleen de gewone orde te verstoren, wanneer zijne Majesteit zelve dit doet," schertste Ottilie. „Dus tot heden middag. En wanneer Abigail komt „Spreek openhartig met haar. Maar nu, adieu." Zij namen een hartelijk afscheid van elkander. Daarna wachtte Ottilie nog aan het venster, om een laatsten groet op te vangen. Zij stond nog voor het raam, toen de gestalte van den echtgenoot reeds om den hoek der straat verdwe-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1889 | | pagina 1