AiïrtÉ- 1 Donderdag, 7 Februari 1389. 33ste Jaargang. Ho. 2270. 8 LBUGB8? Nationale Militie. LOTING Uitgever: J. WINKEL. Bureau: SCHrAGEJSr, liaan, B, 5. Gemeente Scha gen, Bekend m a k i n g e n. GRON DBELAS T I N G. Tweede Meiiuisgeving'. nationale Militie. Oproeping' van Vrijwilligers voor de Nationale Militie. SGHAGER COURANT Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater dagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEB- TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. De Burgemeester van Schagen, brengt naar aanleiding van art' 15, 2e lid der Wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82) ter ken nis van belanghebbenden, dat heden te Secretarie dezergemeente, gedurende 30 dagen, ter inzage is nedergelegd, eene opgave van uitkomsten van meting en schatting, bedoeld in de art. 15, 23 en 43 der gemelde wet. Schagen, 1 Februari 1889. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen. Brengen, ter voldoening aan het tweede gedeelte van Art. 28 der Wet op de Nationale Militie van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), voor de tweede maal ter kennisse van de belanghebbenden, dat de loting van do in 1888 voor de Nationale Militie ingeschrevenen, overeenkomstig de ontvangene aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Commissaris dezer Provincie, dato 2 Januari 1889 No. 8/7 M/S, zal plaats hebben op den 20en Februari a. s., des voormiddags ten 9'A ure, ten Raadhuize dezer gemeente en worden zij, welke daaraan moeten deelnemen gelast, om op den bepaalden tijd aldaar, tot dat einde aanwezig te zijn, of, bij verhindering, zich aldaar door hun vader, moeder of voogd te doen vertegenwoordigen. Alsmede dat, overeenkomstig Art. 34 van gemelde Wet, dadelijk Eoman van IDA BOY-Ed. 6.) II. Mary vond de haren op haar wachtende. Men at bij Gem- mingen in tegenstelling met het stedelijk gebruik, eerst laat. De regeeringsraad scheen in de meest opgewekte stemming, die nu geheel over zijn ernst zegevierde. Mary aarzelde ge woonlijk volstrekt niet hare ouders mede te deelen, wat zij had beleefd en wat zij verlangde. Doch nu viel haar dit al hijzonder gemakkelijk. Nu was zij niet om woorden verlegen; flink en moedig weerde het tongetje zich met de beschrijving van het rijtoertje, de hoop van het gaan naar de comedie—voorstelling. Gemmingen aarzelde, zijne toestemming te geven, „loe, papa, och toe," begon Axel nu als bemiddelaar. „Poes is nog maar driemaal in het theater geweest." Niettegenstaande de kibbelarijen met Mary, trad hij steeds als ridder voor zijn „poes" op. „Wij kennen het stuk niet," zeide Ottilie nadenkend. „Maar mama, wanneer tante Abigail mij uitnoodigt, moet iet stuk wel geschikt zijn; zij scheen het te kennen, want zij sprak er met den referendaris zeer druk over/ merkte Mary >p, wier gelaat gloeide. „Wij spreken er aanstonds nog wel over." En dadelijk na tafel, toen de echtgenooten alleen waren, seide Gemmingen „Daar Abigail zich inderdaad tot nu door Bentheim in iet oogloopend het hof liet maken, schijnt mij toch haar ver- angen naar vrouwelijk gezelschap, tot de veronderstelling te roeren, dat zij tengevolge van uwe bespreking haar d°waze louding inziet en veranderen wil. En juist na dit onderhoud meen ik, mogen wij Abigail Mary's gezelschap niet onthouden." l iZ16' ,dat glj biJ deze vraag ons kind eerst in de tweede plaats beschouwt. Mary gaat bij mij voor. En ik moet u zeg- jen, dat deze Bentheim haar zeer veel belang sehiint in te loezemen, antwoordde Ottilie op bezorgden toon. Maar Gemmingen was heden niet in eene stemming, de hngen zoo zwaar 0p te nemen als gewoonlijk. a uur ij zulke mannen, omstraald met den glans, dien e ervaring steeds voor de onervarene heeft, zijn voor zulke onge meisjes steeds belangwekkend. Maar die belangstelling laat spoedig over in antipathie, want zij gevoelen alras, dat zh an t ie zijde slechts spottende opmerkzaamheid ondervinden, e verantwoording neem ik op mij. Deze Bentheim is bovendien en vee e ij del wicht, om mijne Mary anders dan in de verte enige belangstelling te kunnen inboezemen." na de trekking van het Nummer, de redenen van vrijstelling, welke de Ingeschrevene mocht hebben, moeten worden opgegeven. Indien hij vermeent vrijstelling te kunnen erlangen wegens Broederdienst of op grond van te zijn Eenige Wettige Zoon, zal hij op Vrijdag den 22en Februari des voormiddags ten 10 ure, in het Gemeentehuis moeten verschijnenvergezeld van twee bij den Burgemeester bekende en ter goeder naam en faam staande meerderjarige inqezetenendie de vereischte getuigenis kunnen afleggen en het aldaar op te maken getuigschrift onderteekenen. Wanneer hij aanspraak maak t op vrijstelling wegens Broeder dienst, zal hij mede voorzien moeten zijn van zijne geboorte-acte en van de geboorte-aden van al zijne nog in leven zijnde broeders alsmede van de zakboekjes of paspoorten van gediend hebbende b'oeders. Bij overlegging van laatstgenoemde stukken zullen door den Burgemeester bij den Kommaiidant van het korps waarbij zijne broeders dienen of gediend hebben worden aangevraagd de be wijzen van werkelijker! dienet ol een uittreksel uit liet Stamboek. Schagen, den 5den Februari 1889. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen; Gelet op Zijner Majesteits besluit van den 17den December 1861 (Staatsblad No. 127), en de artikelen 11, 12, 13 en 14 der Wet van 19 Augustus 1861 (Staatsbl. No. 72.) Roepen bij deze op zoodanige ingezetenen, die verlangen als vrijwilliger bij de Militie op te treden, om zich daartoe bij hen aan te geven in deze maand, telken voormiddag van 9 tot 12 uren. De preraiën, die aan het als vrijwilliger optreden verbonden „Dan raag zij gaan," zeide Ottilie zuchtend. „Eu wij, wij zullen weder met ons beiden aan onze theetafel zitten, gelijk wij in den tijd van ons eerste geluk bijeen waren," zeide Gemmingen op zachten toon en trok zijne vrouw naar zich toe, „Een jong oud gelukkig paar," fluisterde Ottilie. III. Mannhardt's huis was inwendig zeer prachtig iugericht. Van de vestibule voerde een met rooden looper belegde mar meren trap naar de eerste verdieping, waar de ontvang- en woonkamers zich bevonden, terwijl de slaapkamers gelijkvloers lagen. Op de tweede verdieping hadden de moeder en de on gehuwde zuster van mijnheer Mannhardt hare gemeenschappe lijke woning. Aan den voet der trap stonden rechts en links twee kande- labres van goudbrons, die elk een bouquet van witte glaskel ken droeg, uitwelken bij feestelijke gelegenheden een breede gasvlam haar licht verspreidde. Heden waren slechts een paar pitjes aangestoken, die een mat schijnsel wierpen op de trap, die Mary in blijde haast opsteeg. Boven legde zij op den gang, voor de met een reusachtigen spiegel versierde garderobe, hoed en mantel af. De tapijten maakten ook hier eiken tred onhoorbaar; de lampen terzijde van den spiegel en de salondeur brandden flauw. Uit het salon weerklonk het geluid van pianospel, zacht en gebonden. Mary trad binnen; een roodachtig licht, hetwelk van een, op den schoorsteenmantel staande lamp uitstroomde, verleende aan het geheel iets betooverends. De gordijnen in de deuropening naar de aangrenzende kamer gaven het gezicht op een helder verlichte groep. Voor den concertvleugel, die in het midden van het groote vertrek, onder een kroonlamp stond, zat Abigail. Voor den haard lag mijnheer Mannhardt in een der diepe engelsche stoelen, van welke soort er nog meerderen voor den haard stonden. De groote spiegel tegenover den haard weerkaatste het sterke lamplicht Achter in het vertrek, tegenover de deur, voor de ramen, bevond zich een groote plantengroep. In een der zijmuren bevonden zich de deuren, die toegang verleenden tot Abigails kamer en tot de eetzaal. Mijnheer Mannhardt keek even over zijn courant, toen hij bij de deur iets zag bewegen. Hij knikte Mary toe en wees met de hand naar een dicht bij hem staanden stoel. Wegens een nicht beleefd van zijn zitplaats op te staan, dat scheen hem onnoodig. Ja, hij zou er zich over verwonderd hebben, wanneer men het van hem verlangd had. Vele lieden gevoelen zich in hunne onbeleefde manieren zoo tehuis, dat zij zich over de goede manieren van anderen verbazen, ja ze zelfs belachelijk vinden. Tot deze lieden be zijn, zijn ter Gemeente-Secretarie te vernemen. Om als vrijwilliger bij de Militie te kunnen worden aangeno men, moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezen, voorts lichamelijk voor den dienst gi schikt, ten minste 1.56 meter lang, op den lsten Januari van het jaar der optreding als vrijwilliger het 20ste jaar ingetreden zijn en het 35ste jaar niet volbracht hebben, tot op het tijdstip der optreding aan zijne verplichtingen ten aanzien van de Militie zoover die te vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Het bezit van die vereischten, met uitzondering van de licha melijke geschiktheid en van de gevorderde lengte, wordt bewezen door een getuigschrift van dan Burgemeester der woonplaats, verkrijgbaar op plaats en tijd boven vermeld. Hij die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als vrij williger toegelaten voor de gemeente in welke hij ingeschreven is, tenzij hij geene verplichtingen ten aanzien van de Mditie meer te vervullen heeft. Hij die bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij liet krijgsvolk in 's Rijks overzeescho bezittingen heeft gediend, wordt niet als vrijwilliger bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van den dienst, behalve een bewijs van ontslag van den bevelhebber onder wien hij laatstelijk heelt gediend, een getuig schrift heeft ontvangen, inhoudende, dat hj zich gedurende zijn diensttijd goed heelt gedragen. Hj kan, heeft hj dit ontvangen, tot dat zijn veertigste jaar volbracht is, als vrijwilliger bj de Miltie worden toegelaten. Schagen, den 5en Februari 1889. Burgemoester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. hoorde Mannhardttoen Abigail in den eersten tijd van haar huwelijk somwijlen zich berispend er over uitliet, dat haar man haar bij het binnentreden van een kamer niet vooraan liet gaan, zijn hoed niet afnam, wanneer hij haar ontmoette, in onachtzame houding, ja zelfs met ongewasschen handen aan tafel Verscheen, wanneer hij wist, dat zij alleen waren, dan had mijnheer Mannhardt gelachen en gezegd, dat zij zich nog verbeeldde op de kostschool te zijn zijne vrouw was toch geen vreemde dame, voor wie hij het zich lastig moest maken. Abigail twistte daarover niet, maar vond een middel, den echtgenoot tot eenige oplettendheid in deze te dwingen: zij had bijna altijd gasten. Mary, argeloos als altijd, dacht niet bij deze begroeting zonder vorm, of dacht hoogstens, dat oom Abigail's spel niet wilde storen. Zij liep op de teenen naar den haard en liet zich daar in een stoel neder. De jonge vrouw, die met kunstige techniek haar instrument bespeelde, liet zich nooit in gezelschap en bijna nooit in tegenwoordigheid van anderen hooren. Zij liet zich zelfs ongunstig uit over de muziek woede van onzen tijd en beweerde, dat degenen, die geen hersenen bezaten, om met anderen een geprek aan den gang te houden, hunne armoede bedekten met het manteltje der muziek-liefhebberij. Daar zat zij nu alleen van mijnheer Mannhardt wist zij, dat hij toch niet naar haar luisterde en droomde met gedempte klanken. Hare slanke gestalte was een weitiig zijwaarts voorover gebogen. Op haar donker blond haar wierp het licht een paarlmoerachtigen glans. Haar kleed van donkergroene zijde was overvloedig versierd met stalen paarlen, haar geheele taille was omgeven van zulk glinsterend versiersel. Haar gelaat was spookachtig bleek; de oogen hield zij half gesloten. De verschillende elkander opvolgende melancholische akkoor den losten zich eindelijk op in het littauische lied van Chopin: „Schoon was de morgen." Het was, alsof een menschelijke stetn de melodie zong. Toen Abigail eindigde met: „daarbij werden haar en wangen vochtig van zijne tranen," stond Mary op, door een onwederstaanbaar gevoel gedreven en omhelsde hare tante. Abigail legde haar wang een oogenblik tegen het gelaat van het jonge meisje. „Gij zijt een goed, aanminnig, klein schepsel," zeide zij, Mary in de vochtige oogen starende. „Het zou schandelijk zijn, wanneer het leven u uw recht op geluk ontstal." Mijnheer Mannhardt stond nu ook op. Hij was van mid delmatige grootte, slank, had een rood gelaat met vooruit springend, breeden neus en in het oogvallende kleine, terug wijkende kin, en bezat heldere, levendige oogen en zeer ver van het hoofd staande ooien. Deze eigenschappen van zijn gelaat gaven hem het voorkomen van iemand, die zeer nieuws gierig was, welke indruk nog verhoogd werd, door de omstan digheid, dat mijnheer Mannhardt altijd den mond een weinig

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1889 | | pagina 1